In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 19 januari 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als erfgename een geldbedrag van € 72.435,- heeft toegeëigend. De verdachte werd beschuldigd van diefstal en verduistering van dit bedrag, dat toebehoorde aan haar overleden vader. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het geld onder zich had als erfgename, maar niet kon worden bewezen dat zij het geld met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte het geld rechtmatig onder zich had, omdat zij als erfgename gerechtigd was om deze gelden te beheren voor de afwikkeling van de boedel. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de diefstal, maar oordeelde dat zij zich schuldig had gemaakt aan verduistering. De officier van justitie had een taakstraf van 60 uur geëist, en de rechtbank legde deze straf op, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, die ook een erfgenaam was, voor een bedrag van € 34.760,93, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank oordeelde dat de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toewijsbaar was, en dat de verdachte in de kosten van de benadeelde partij moest worden veroordeeld.