ECLI:NL:RBOBR:2017:2218

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 april 2017
Publicatiedatum
19 april 2017
Zaaknummer
SHE 17/777 en SHE 17/778
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een omgevingsvergunning voor een uitvaarthuis in strijd met bestemmingsplan en voorbereidingsbesluit

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 19 april 2017 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning voor een uitvaarthuis in Nuenen. De verzoekster had een omgevingsvergunning aangevraagd voor het tijdelijk afwijken van de parkeerregels in het bestemmingsplan 'Nuenen Centrum 2012'. Deze vergunning was in eerste instantie verleend, maar later herroepen na bezwaar van een derde-partij. De voorzieningenrechter oordeelde dat het pand feitelijk was ingericht als uitvaarthuis vóór de inwerkingtreding van een voorbereidingsbesluit dat een gebruiksverbod voor uitvaarthuizen instelde. Ondanks de feitelijke inrichting, oordeelde de rechter dat het gebruik van het pand als uitvaarthuis in strijd was met de parkeerregels van het bestemmingsplan, wat fataal was voor de verzoekster. De voorzieningenrechter concludeerde dat de term 'vestiging' in het voorbereidingsbesluit alleen betrekking heeft op legale uitvaarthuizen en niet op illegale. De rechtbank wees het beroep van de verzoekster af en verklaarde de voorlopige voorziening ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 17/777 en SHE 17/778
uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 april 2017 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoekster] , te [vestigingsplaats] , verzoekster,
(gemachtigde: mr. M.E.W.M. Pals-Reiniers),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten, verweerder
(gemachtigde: mr. B.A.P.M. Achterbergh).
Als derde-partij hebben aan het geding deelgenomen:
[persoon 1] en [persoon 2], te [woonplaats] , gemachtigde: mr. E.T. Stevens.

Procesverloop

Bij besluit van 2 augustus 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder aan verzoekster een omgevingsvergunning verleend voor het tijdelijk afwijken van de regels van het bestemmingsplan “Nuenen Centrum 2012”.
Bij besluit van 14 februari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van de derde-partij tegen het primaire besluit gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat omgevingsvergunning wordt geweigerd.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2017. Namens verzoekster is verschenen [persoon 3] , alsmede de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2.1
De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten. Verzoekster is vanaf
oktober2015 huurster van het pand [projectlocatie] (de projectlocatie). De projectlocatie heeft in het bestemmingsplan ”Nuenen Centrum 2012” de bestemming ‘Centrum’. Voorheen was op de projectlocatie een assurantiekantoor gevestigd. De derde-partij woont in het pand direct naast de projectlocatie.
2.2
Op 16 augustus 2015 heeft verzoekster een principeverzoek ingediend bij verweerder strekkende tot wijziging van het planologisch toegestane gebruik van het pand aan [projectlocatie] (de projectlocatie) tot uitvaarthuis. Verweerder heeft hierop negatief gereageerd. Hiertegen heeft verzoekster bezwaar gemaakt en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. In de uitspraak van 10 februari 2016 (ECLI:NL:RBOBR:2016:498) heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat verweerders reactie geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is. De voorzieningenrechter heeft verder aangegeven dat het gebruik van uitvaarthuis als maatschappelijke voorziening niet expliciet is verboden in het bestemmingsplan. Het gebruik als uitvaarthuis is wel in strijd met artikel 25.1 van de planregels inzake parkeren.
2.3
Verzoekster heeft haar aanvraag ingediend op 4 maart 2016. Op 3 maart 2016 heeft de gemeenteraad van Nuenen een voorbereidingsbesluit genomen dat op 5 maart 2016 in werking is getreden. Hierin is aangegeven dat het gewenst is om de vestiging van uitvaarthuizen bij recht alsnog in het algemeen uit te sluiten zodat de vestiging daarvan van geval tot geval kan worden beoordeeld via de toepassing van een afwijkingsprocedure. Besloten is een bestemmingsplanherziening voor te bereiden waarbij een algemeen verbod op uitvaarthuizen in het bestemmingsplan “Nuenen Centrum 2012” wordt opgenomen. Het voorbereidingsbesluit houdt tevens een verbod in als bedoeld in artikel 3.7, vierde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) namelijk: “het verbod het gebruik van de aangewezen gronden of bouwwerken te wijzigen ten behoeve van de vestiging van uitvaarthuizen, uitvaartcentra en/of begrafenisondernemingen”.
Op 11 maart 2016 heeft een opname plaatsgevonden door verweerder waarvan een rapport is gemaakt. Hierbij is onder meer aangegeven dat in een kamer een tafel met stoelen staat. Voort staat er:” Provisorisch is een houten wand met deuren geplaatst tussen de hal en een grotere kamer. In deze grote kamer staat een koeling geschikt voor twee overledenen (niet aangesloten). De heer [persoon 3] legt uit dat hij deze koeling in één van de kleinere kamers gaat plaatsen, en dat hij de grote kamer als 24 uursruimte wil gaan gebruiken. (…) De heer [persoon 3] geeft aan dat de ruimten nog ingericht moeten worden, een 24uurs familiekamer, een toonkamer voor een overledene, een kamer voor de koeling/werkruimte, een wachtkamer”.
Verzoekster heeft enige dagen later een aantal foto’s gestuurd naar verweerder.
2.4
Inmiddels is het ontwerpbestemmingsplan “ Nuenen Centrum, 1e herziening 2017” ter inzage gelegd. In dit ontwerpbestemmingsplan wordt het verboden om de gronden en de daarop voorkomende bouwwerken c.q. gebouwen of delen daarvan te gebruiken, waaronder mede begrepen het doen of laten gebruiken, ten behoeve van uitvaarthuizen, uitvaartcentra en/of begrafenisondernemers.
3. In het primaire besluit is het volgende overwogen: “het pand werd op het moment van inwerkingtreding van het gebruiksverbod weliswaar nog niet daadwerkelijk gebruikt voor het opbaren van overledenen, maar met deze voorbereidingshandelingen was vóór 5 maart 2016 feitelijk al wel sprake van een wijziging van het gebruik van gronden op bouwwerken ten behoeve van (de vestiging) een uitvaarthuis. Als gevolg daarvan wordt dit uitvaarthuis niet getroffen door het specifieke gebruiksverbod dat op 5 maart 2016 in werking trad.”
4.1
Verzoekster wijst er op dat zij in de aanvraag van 4 maart 2016 ook heeft aangegeven dat zij na de uitspraak van de voorzieningenrechter het pand per 11 februari 2016 in gebruik heeft genomen als uitvaarthuis. Alle voorzieningen om het pand in gebruik te nemen, waren aanwezig. Weliswaar was voor het voorbereidingsbesluit nog geen overledene opgebaard, maar dat doet er niet aan af dat het pand gereed was voor gebruik.
4.2
Naar aanleiding van het advies van de gemeentelijke bezwaarcommissie is in het bestreden besluit geoordeeld dat, op moment van inwerkingtreding van het voorbereidingsbesluit, nog geen sprake was van een uitvaarthuis dat toen ook al als zodanig in werking was gelet op de aanwezige feitelijke activiteiten. Ook was ingebruikneming op dat moment ook nog niet toegestaan omdat de omgevingsvergunning voor afwijking van de parkeerregeling nog niet was verleend. Verweerder heeft dit advies overgenomen en heeft in het bestreden besluit de verleende omgevingsvergunning te herroepen.
4.3
Ter zitting hebben partijen bevestigd dat de situatie op de overgelegde foto’s gelijk is aan de situatie in het rapport van verweerder van het bezoek op 11 maart 2016. Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat het pand direct voor de inwerkingtreding van het voorbereidingsbesluit gereed was om in gebruik te worden genomen als uitvaarthuis. De rechtbank hecht geen waarde aan de door de bezwaarcommissie als ‘provisorisch’ betitelde houten wand. Op de foto’s is een wand te zien die zonder meer kan dienen voor het beoogde doel. Dat de koeling geen vaste afvoer heeft, is inherent aan een ‘mobiele’ koeling. De kamers op de foto’s zijn karig ingericht maar, gelet op de door verzoekster aangeleverde foto’s van het pand van latere datum is dat nog steeds het geval en inmiddels zijn meerdere overledenen opgebaard in het pand. De verschillen tussen het pand in maart 2016 en het pand op de door verzoekster aangeleverde foto’s van het pand van latere datum zijn minimaal. De voorzieningenrechter ziet ook niet in waarom het pand daadwerkelijk al gebruikt zou moeten zijn vóór het voorbereidingsbesluit. Voldoende is dat het pand geschikt gemaakt is voor gebruik. Verweerder heeft daarom ten onrechte de inrichting van het pand ten grondslag gelegd aan het bestreden besluit.
5.1
Verzoekster merkt ook op dat het gebruik als uitvaarthuis vóór het voorbereidingsbesluit rechtstreeks was toegelaten binnen het bestemmingsplan, zolang dit maar niet leidt tot een toename in de parkeerbehoefte.
5.2
Verweerder heeft er op gewezen dat ingebruikneming op de datum van inwerkingtreding van het voorbereidingsbesluit niet was toegestaan omdat de omgevingsvergunning voor afwijking van de parkeerregeling nog niet was verleend.
5.3
Ingevolge artikel 25.1 van de planregels dient in het geval van nieuwe ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of gewijzigd gebruik) op het eigen bouwperceel te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid om de extra parkeerbehoefte als gevolg van de ontwikkeling op te vangen, waarbij moet worden uitgegaan van de parkeernormen zoals aangeven in het ASVV2004 uitgegeven door het CROW.
5.3
In de uitspraak van 10 februari 2016 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de wijziging van het gebruik van assurantiekantoor (dienstverlening) naar uitvaarthuis (maatschappelijke voorziening), is daarom te kwalificeren als gewijzigd gebruik. Inherent aan het gebruik als uitvaarthuis is een toename van de parkeerbehoefte. De voorzieningenrechter verwijst naar rechtsoverweging 5.1 tot en met 5.6 van de uitspraak van 10 februari 2016. Het primaire besluit is juist genomen om af te wijken van artikel 25.1 van de planregels om in de toename van parkeerbehoefte tijdelijk te faciliteren.
5.4
De voorzieningenrechter ziet niet in welke resterende activiteiten die niet leiden tot een toename van de parkeerbehoefte, desondanks kunnen worden gekwalificeerd als uitvaarthuis. Immers, ieder gebruik van het pand als uitvaarthuis is in strijd met artikel 25.1 van de planregels. En deze strijdigheid met het bestemmingsplan is fataal voor verzoekster. De feitelijke inrichting van een pand als uitvaarthuis dat niet mag worden gebruikt als uitvaarthuis, kan niet worden beschouwd als de vestiging van een uitvaarthuis zoals omschreven in het voorbereidingsbesluit. Met andere woorden, het woordje ‘vestiging’ ziet alleen op vestiging van bestaande legale uitvaarthuizen en niet van illegale uitvaarthuizen. De voorzieningenrechter legt het verbod in het voorbereidingsbesluit ruimer uit dan eiseres en kijkt niet alleen naar de feitelijke inrichting van het pand. Hoe zit het dan met de rechten die eiseres mogelijk aan het bestemmingsplan zou kunnen ontlenen, ofwel de rechtszekerheid? Deze rechtszekerheid vormt geen argument om het voorbereidingsbesluit beperkt uit te leggen in het voordeel van eiseres. Een voorbereidingsbesluit dat een bestaand aanwezig gebruik in overeenstemming met het bestemmingsplan verbiedt, is in strijd met de rechtszekerheid. Een voorbereidingsbesluit dat een bestaand aanwezig strijdig gebruik met het bestemmingsplan verbiedt, is niet in strijd met de rechtszekerheid. De voorzieningenrechter sluit hierbij aan bij een eerdere uitspraak van deze rechtbank van 4 april 2012 (ECLI:NL:RBSHE:2012:BW0982). De rechtszekerheid staat er evenmin aan in de weg dat een aanvraag voor vergunning die strekt tot legalisering van een bestaand strijdig gebruik moet worden getoetst aan het recht zoals dat geldt ten tijde van het nemen van het primaire besluit, dan wel het besluit op bezwaar. Dat betekent in dit geval dat de aanvraag voor de omgevingsvergunning slechts kan leiden tot het door eiseres beoogde resultaat als de in voorbereiding zijnde bestemmingsplanherziening waarin het gebruik als uitvaarthuis wordt verboden, niet in werking treedt. Een beroep op de rechtszekerheid kan eiseres daarom niet baten. Het uitvaarthuis van eiseres was nog niet gevestigd ten tijde van het voorbereidingsbesluit. Weliswaar werd de strijd met artikel 25.1 van de planregels opgeheven door het primaire besluit, dat voorbereidingsbesluit was wel van kracht, ook ten tijde van het bestreden besluit. Deze beroepsgrond slaagt niet.
6.1
Verzoekster wijst er op dat verweerder in het primaire besluit en in het verweerschrift in de bezwaarfase haar standpunt deelde.
6.2
De voorzieningenrechter merkt hierover op dat op een bezwaarschrift wel een volledige heroverweging moet volgen en dat het verweerder vrijstaat in het bestreden besluit een ander standpunt in te nemen.
7. De rechtbank concludeert dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat het pand niet was ingericht als uitvaarthuis, maar dat verweerder terecht heeft overwogen dat, gelet op de strijdigheid met artikel 25.1 van de planregels nog geen sprake was van de vestiging van een uitvaarthuis. Omdat het gebruik als uitvaarthuis in strijd is met het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan “Nuenen Centrum, 1e herziening 2017” heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat hij niet bereid is om af te wijken van het voorbereidingsbesluit. Daarom heeft verweerder het primaire besluit terecht herroepen.
8. Het beroep is daarom ongegrond. Daarom wordt ook de voorlopige voorziening afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst de gevraagde voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.G. van der Korput, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 april 2017.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.