RECHTBANK OOST-BRABANT
Parketnummer: 01/860029-16
Datum uitspraak: 04 mei 2017
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats ] op [1976] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 april 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 20 maart 2017. Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 21 april 2017 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 22 september 2015 te Lierop, gemeente Someren, althans in het
arrondissement Oost Brabant meermalen, althans eenmaal (telkens) door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen
bestaande uit
- het betasten van en/of wrijven over en/of knijpen in de tepel(s) van die [slachtoffer 1] en/of
- het betasten van en/of knijpen in de ballen van die [slachtoffer 1]
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) (telkens) uit het
- met zijn, verdachtes, handen vastpakken van de polsen van die [slachtoffer 1] en/of
- met zijn, verdachtes, handen vastpakken van de broek van die [slachtoffer 1] en/of het vervolgens (aan die broek) naar zich toetrekken van die [slachtoffer 1] en/of
- het onverhoeds verrichten van voornoemde handelingen;
2.
hij op of omstreeks 19 augustus 2012 te Mierlo, gemeente Geldrop-Mierlo, althans in het arrondissement Oost Brabant meermalen, althans eenmaal (telkens) door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen bestaande uit het betasten van en/of wrijven over het geslachtsdeel en/of wrijven over het (boven)been en/of wrijven over het lichaam en (in de richting) van de schaamstreek
van die [slachtoffer 2]
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) (telkens) uit het onverhoeds verrichten van voornoemde handelingen;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2010 tot en met 31 december 2010 te Mierlo, gemeente Geldrop-Mierlo, althans in het arrondissement ’s-Hertogenbosch meermalen, althans eenmaal (telkens) door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen
bestaande uit het betasten van het geslachtsdeel en/of de ballen van die [slachtoffer 3]
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) (telkens) uit het onverhoeds verrichten van voornoemde handelingen.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 2 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe dat de verklaring van aangever [slachtoffer 2] onvoldoende duidelijkheid biedt om ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde tot een bewezenverklaring te komen. Aangever was erg (slaap)dronken op het moment dat de handelingen zouden zijn gepleegd, heeft weinig bewuste herinneringen aan de handelingen en heeft niet gezien door wie de handelingen werden verricht. Verdachte ontkent dat hij met [slachtoffer 2] ontuchtige handelingen heeft gepleegd en er zijn geen getuigen die de gestelde ontuchtige handelingen hebben waargenomen.
Het bewijs ten aanzien van het onder 1 en 3 ten laste gelegde en de beoordeling daarvan.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht alle feiten wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2 liggen er enkel aangiftes en de-audituverklaringen, terwijl ondersteunend bewijs ontbreekt. Voorts kan van een specifieke modus operandi niet worden gesproken. Ten aanzien van feit 3 blijft onduidelijk of er sprake is geweest van dwang. Naar het oordeel van de verdediging zijn de handelingen niet tegen de wil van aangever gebeurd.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank overweegt het volgende. Volgens het tweede lid van artikel 342 van het wetboek van Strafvordering (Sv) - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
In de onderhavige zaak kan niet worden gezegd dat de tot het bewijs gebezigde verklaringen van aangever [slachtoffer 1] met betrekking tot feit 1 en aangever [slachtoffer 3] met betrekking tot feit 3 onvoldoende steun vinden in het overige bewijsmateriaal, in aanmerking genomen dat de verklaringen van de aangevers elkaar over en weer ondersteunen wat betreft de aard van de ontuchtige handelingen gepleegd door de verdachte en de wijze waarop die handelingen plaatsvonden. Beide aangevers hebben verklaard over het onverhoedse karakter van de handelingen, te weten het plotseling vastpakken door verdachte van hun penis dan wel het betasten van de ballen in een omgeving waar drank werd geschonken. Het onder 1 ten laste gelegde gebeurde tijdens de kermis in een café en het onder 3 ten laste gelegde geschiedde in de wc van de voetbalkantine tijdens een feest bij [voetbalclub] . Tijdens beide evenementen was verdachtes partyverhuur- en cateringbedrijf ingehuurd om onder meer de tenten te verzorgen. Verdachte heeft verklaard dat hij ten tijde van beide incidenten op de door de aangevers aangegeven plaatsen aanwezig was. Voorts waren beide aangevers ten tijde van de ten laste gelegde feiten tieners en de verdachte een dertiger. De verklaringen van de aangevers vinden steun in de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij bij [slachtoffer 3] diens (seksuele) interesse wilde peilen door hem aan te raken. De rechtbank is van oordeel dat de handelingen verricht door verdachte bij beide aangevers naar hun aard hierop lijken te zijn gericht. Anders dan de verdediging heeft betoogd, is van schending van artikel 342, tweede lid, Sv geen sprake.
De rechtbank verwerpt derhalve het verweer.
In het licht van het voorgaande acht de rechtbank feit 1 en feit 3 wettig en overtuigend bewezen.
De bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 1 en 3 ten laste gelegde.
Verklaring van aangever [slachtoffer 1] .
Maandag 21 september 2015 op dinsdag 22 september 2015 rond 00:00 à 00:30 uur was ik in “ [Naam café] ”, een café in Lierop. Het was kermis. Het was druk, alles stond vol. Toen ik vanuit de buitentent naar de binnenbar liep, kwam ik langs [verdachte] . Hij greep mij toen bij mijn pols en trok mij in zijn richting. Vervolgens begon hij over mijn kleding heen over mijn tepels te wrijven. Ik heb hem toen boos weggeduwd. Hij trok mij toen nog een keer naar zich toe en pakte mij vervolgens bij mijn “klokkenspel”. Hij kneep en voelde aan mijn zak. Het duurde ongeveer 10 à 20 seconden. Ik probeerde los te wrikken. Toen dat lukte duwde ik hem van me af en ben doorgelopen.
Verklaring van verdachte afgelegd bij de politie.
Ik heb een Partyservice en cateringbedrijf. [Naam café] in Lierop is een klant van ons. [voetbalclub] huurt mij in als er iets te doen is.
Het derde weekend van september is het kermis in Lierop. Ik ben toen die zaterdag, zondag en maandag tot ongeveer 00:00-00:30 uur in “ [Naam café] ” geweest.
Proces-verbaal informatief gesprek met [slachtoffer 3] .
Er was een feest bij sportclub [voetbalclub] ergens eind 2010.
Verklaring van aangever [slachtoffer 3] .
We zaten bij voetbalclub [voetbalclub] te Mierlo in de kantine aan een tafel. [verdachte] zat tegenover mij. Hij keek mij steeds heel strak aan. Hij tikte ook steeds met zijn voet op mijn voet. Ik ben die middag op een gegeven moment naar het toilet gegaan. Ik was daar toen de toegangsdeur open ging. Ik dacht meteen “kut”. Ik weet alleen dat ik naar de weerspiegeling in de drukknop van de spoeling kon kijken, verstijfd was en direct dichtsloeg. Ik wist meteen dat het niet goed was. Hij had daarvoor ook steeds naar me zitten staren. Er waren drie urinoirs. Ik stond helemaal links. [verdachte] ging in eerste instantie helemaal rechts staan en schoof vervolgens op en kwam naast mij bij de middelste staan. Hij begon over mijn rug te wrijven. Ik stond op dat moment te urineren. Hij begon tegen mij te praten, maar wat hij zei weet ik niet meer. Toen hij over mijn rug wreef, maakte ik met een ellenboog een beweging om hem te laten weten dat ik het niet fijn vond. Vervolgens pakte hij mijn geslachtsdeel vast. Ik zei: “doe eens normaal” en ik ben naar buiten gerend. Ik ben toen buiten verder gaan plassen. Ik was helemaal van de kaart.
Verklaring van verdachte ter terechtzitting.
Ik was op de voetbalclub [voetbalclub] . [slachtoffer 3] en ik stonden samen op de wc. Er is wel iets gebeurd op de wc, maar ik weet niet meer wat. Ik heb hem aangeraakt. Ik weet niet meer hoe of waar. Ik weet niet meer of het zijn rug, penis of ballen waren. Ik dacht dat [slachtoffer 3] ook van mannen hield. Ik wilde kijken of hij ook meer wilde.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op 22 september 2015 te Lierop, gemeente Someren, door een andere feitelijkheid [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen bestaande uit
- het wrijven over de tepels van die [slachtoffer 1] en
- het betasten van de ballen van die [slachtoffer 1]
en bestaande die andere feitelijkheden uit het
- met zijn, verdachtes, handen vastpakken van de polsen van die [slachtoffer 1] en
- met zijn, verdachtes, handen vastpakken van die [slachtoffer 1] en het vervolgens naar zich toetrekken van die [slachtoffer 1] en
- het onverhoeds verrichten van voornoemde handelingen.
3.
in de periode van 1 september 2010 tot en met 31 december 2010 te Mierlo, gemeente Geldrop-Mierlo, door een feitelijkheid [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling bestaande uit het betasten van het geslachtsdeel van die [slachtoffer 3] en bestaande die feitelijkheid uit het onverhoeds verrichten van voornoemde handeling.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een werkstraf voor de duur van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest en tevens een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair stelt de verdediging dat een eventuele straf in voorwaardelijke zin recht doet aan de zaak met het oog op preventie. Een werkstraf acht de verdediging niet dienstig, aangezien de slachtoffers louter erkenning willen. Een voorwaardelijke werkstraf zou wel passend kunnen zijn.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Door zijn handelwijze heeft verdachte de lichamelijke integriteit van twee jonge jongens geschonden. Hij heeft de jongens plotseling bij hun geslachtsdeel dan wel balzak gegrepen op een onverwacht moment toen de jongens gezellig op stap waren gedurende de kermis c.q. gedurende een feestavond bij de voetbalclub. Hierdoor heeft verdachte een normale en gezonde seksuele ontwikkeling, waar iedere jongere recht op heeft, doorkruist. Ondanks dat het in beide gevallen een relatief klein voorval leek, hebben de gebeurtenissen op de slachtoffers tot de dag van vandaag nog altijd een grote impact. In de toelichting op de vorderingen benadeelde partij verklaren zij daarover.
Verdachte heeft kennelijk niet stilgestaan bij het effect van zijn gedrag op de jongens en heeft zijn eigen seksuele gevoelens vooropgesteld. Voor de jongens is dit een bedreigende situatie geweest, waaraan ze zich, gezien de handelwijze van verdachte, niet hebben kunnen onttrekken. De slachtoffers bevonden zich in een afhankelijke positie van verdachte door het plotselinge karakter van zijn handelingen en waren op dat moment weinig weerbaar. Gelet op het leeftijdsverschil tussen verdachte en de slachtoffers had verdachte dit moeten weten.
De door verdachte gepleegde strafbare feiten hebben eveneens onrust veroorzaakt in de plaatselijke gemeenschap. Verdachte heeft hiervan ook zelf hinder ondervonden.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte een blanco strafblad heeft. Ook uit het opgemaakte reclasseringsadvies over de persoonlijke omstandigheden van verdachte blijkt dat hij in het algemeen zijn leven goed op orde heeft.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank in tegenstelling tot de officier van justitie feit 2 niet bewezen acht. De rechtbank stelt voorts vast dat feit 3 een oud feit is.
De rechtbank zal een taakstraf opleggen voor de duur van 80 uur en is van oordeel dat deze op te leggen straf, de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank zal daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .
De vordering.
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde een bedrag van € 650,- gevorderd aan immateriële schade.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de vordering benadeelde partij primair in zijn geheel toe te wijzen met de wettelijke rente vanaf de dag van het plegen van het feit en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Subsidiair verzoekt de officier van justitie de rechtbank het schadevergoedingsbedrag vast te stellen en bij beide slachtoffers een gelijk bedrag toe te wijzen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging refereert zich ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen aan het oordeel van de rechtbank indien een bewezenverklaring zou volgen. De verdediging merkt hierbij op dat voor de benadeelden gelijke bedragen vastgesteld zouden dienen te worden.
Beoordeling.De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] immateriële schade heeft geleden en dit voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Deze schade staat in zodanig verband met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank stelt de schade vast op een bedrag van EUR 300,-.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in (het hierna te noemen onderdeel van) de vordering, omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert voor zover deze het bedrag van € 300,- te boven gaat. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict (zijnde 22 september 2015) tot de dag der algehele voldoening.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .
De vordering.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde een bedrag van € 1000,- gevorderd aan immateriële schade.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de vordering benadeelde partij primair in zijn geheel toe te wijzen met de wettelijke rente vanaf de dag van het plegen van het feit en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Subsidiair verzoekt de officier van justitie de rechtbank het schadevergoedingsbedrag vast te stellen en bij beide slachtoffers een gelijk bedrag toe te wijzen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging refereert zich ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen aan het oordeel van de rechtbank indien een bewezenverklaring zou volgen. De verdediging merkt hierbij op dat voor de benadeelden gelijke bedragen vastgesteld zouden dienen te worden.
Beoordeling.De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte wordt vrijgesproken van het feit waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft.
De rechtbank zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van de verdachte als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering. Deze kosten worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] .
De vordering.
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde een bedrag van € 1000,- gevorderd aan immateriële schade.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de vordering benadeelde partij primair in zijn geheel toe te wijzen met de wettelijke rente vanaf de dag van het plegen van het feit en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Subsidiair verzoekt de officier van justitie de rechtbank het schadevergoedingsbedrag vast te stellen en bij beide slachtoffers een gelijk bedrag toe te wijzen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging refereert zich ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen aan het oordeel van de rechtbank indien een bewezenverklaring zou volgen. De verdediging merkt hierbij op dat voor de benadeelden gelijke bedragen vastgesteld zouden dienen te worden.
Beoordeling.De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] immateriële schade heeft geleden en dit voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Deze schade staat in zodanig verband met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank stelt de schade vast op een bedrag van EUR 300,-.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in (het hierna te noemen onderdeel van) de vordering, omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert voor zover deze het bedrag van EUR 300,- te boven gaat. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict (zijnde 31 december 2010) tot de dag der algehele voldoening.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 27, 36f en 246.
DE UITSPRAAK
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:feitelijke aanranding van de eerbaarheidT.a.v. feit 3:feitelijke aanranding van de eerbaarheidverklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf(fen) en/of maatregel(en).
T.a.v. feit 1, feit 3:Werkstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis
T.a.v. feit 1, feit 3:Gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met aftrekovereenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht met een proeftijd van 2 jaren
T.a.v. feit 1:Maatregel van schadevergoeding van € 300,00 subsidiair 6 dagen hechtenis
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] van een bedrag van € 300,00 (zegge: driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 6 dagen hechtenis. Het bedrag ziet op een immateriële schadevergoeding.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict, zijnde 22 september 2015, tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 300,- (zegge: driehonderd euro), terzake immateriële schadevergoeding.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict, zijnde 22 september 2015, tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet
ontvankelijk is.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
T.a.v. feit 2:Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij
Compensatie van de kosten, in die zin dat elke partij zijn eigen kosten draagt.
T.a.v. feit 3:Maatregel van schadevergoeding van € 300,00 subsidiair 6 dagen hechtenis
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] van een bedrag van € 300,00 (zegge: driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 6 dagen hechtenis. Het bedrag betreft immateriële schadevergoeding.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict, zijnde 31 december 2010, tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] , van een bedrag van € 300,00 (zegge: driehonderd euro), ter zake immateriële schadevergoeding.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict, zijnde 31 december 2010, tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet
ontvankelijk is.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. F.A. te Water Mulder, voorzitter,
mr. A.M. Kooijmans-de Kort en mr. S.J.W. Hermans leden,
in tegenwoordigheid van mr. E.J. Huijskens, griffier,
en is uitgesproken op 4 mei 2017.
Mr. Hermans is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.