In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 24 mei 2017 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van de sluiting van een woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester van Helmond had op 1 mei 2017 besloten de woning van verzoekster voor vier maanden te sluiten na de vondst van een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs. Verzoekster maakte bezwaar tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 24 mei 2017 werd duidelijk dat de burgemeester het besluit niet zorgvuldig had voorbereid en onvoldoende rekening had gehouden met de belangen van de minderjarige kinderen die in de woning verbleven.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester weliswaar de bevoegdheid had om de woning te sluiten, maar dat de belangen van de kinderen niet adequaat waren meegewogen in het besluit. Er was geen duidelijke motivering gegeven over hoe de burgemeester de situatie van de kinderen had beoordeeld, ondanks het feit dat er contact was geweest met Veilig Thuis. De voorzieningenrechter vond het onbegrijpelijk dat de burgemeester geen aandacht had besteed aan de negatieve impact van het besluit op de kinderen, zoals aangegeven in een brief van Veilig Thuis.
Uiteindelijk besloot de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening toe te wijzen, wat betekent dat de woning niet gesloten mag worden zolang de bezwaarschriftprocedure loopt. De burgemeester werd ook veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten aan verzoekster. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging, vooral wanneer minderjarige kinderen betrokken zijn.