ECLI:NL:RBOBR:2017:3071

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
2 juni 2017
Publicatiedatum
1 juni 2017
Zaaknummer
01/865127-16
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot wederrechtelijke vrijheidsberoving met ontoerekeningsvatbaarheid en psychiatrische maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 2 juni 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van poging tot wederrechtelijke vrijheidsberoving. De verdachte, geboren in Bydgoszcz in 1969 en thans gedetineerd in Vught PPC, heeft op 5 september 2016 in een stadspark in Eindhoven geprobeerd een kind, [slachtoffer], van de vrijheid te beroven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte meerdere keren in de richting van het kind is gerend en geprobeerd heeft het kind uit de armen van getuigen te trekken. De zaak is behandeld in een meervoudige kamer, waarbij de rechtbank op basis van getuigenverklaringen en deskundigenrapporten heeft moeten oordelen over de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte ten tijde van het delict in een psychotische toestand verkeerde, veroorzaakt door een ziekelijke stoornis in de vorm van alcoholafhankelijkheid. Hierdoor was de verdachte niet in staat om zijn handelen te begrijpen of te controleren. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en heeft hem geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar, op basis van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht. De beslissing is genomen na zorgvuldige overweging van de rapportages van de psychiater en psycholoog, die beiden concludeerden dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was tijdens het delict.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/865127-16
Datum uitspraak: 02 juni 2017
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te Bydgoszcz op [geboortedatum] 1969,
wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te: Vught PPC.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 6 december 2016, 20 februari 2017 en 22 mei 2017. Bij tussenvonnis van 6 maart 2017 is het onderzoek heropend voor het horen van deskundigen ter zitting.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 3 november 2016.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 05 september 2016 te Eindhoven, in een stadspark, aldaar gelegen aan de Jacob van Maerlantlaan, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] 2012) wederrechtelijk van de vrijheid te beroven en/of beroofd te houden, met dat opzet een of meermalen in de richting van die [slachtoffer] (die met [getuige] en [getuige 2] in het park aan het wandelen was) is gelopen en/of is gerend en/of die [slachtoffer] met beide handen krachtig heeft vastgegrepen en/of met kracht naar zich toe heeft getrokken en/of doende is geweest om die [slachtoffer] los te rukken uit de armen van [getuige] en/of [getuige 2] en/of vervolgens (nadat die [getuige] en/of [getuige 2] met [slachtoffer] richting een school waren gevlucht) (wederom) naar die [slachtoffer] is gerend en/of haar met beide handen krachtig heeft vastgepakt en/of heeft getracht los te rukken uit de armen van die [getuige 2] en/of [getuige] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Het standpunt van de officier van justitie.

Volgens de officier van justitie kan het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.

Het standpunt van de verdediging.

De raadsman heeft primair vrijspraak met opheffing van de voorlopige hechtenis bepleit. De raadsman legt daaraan ten grondslag dat zijn cliënt geen opzet heeft gehad op het ten laste gelegde en de rechtbank daardoor niet aan een bewezenverklaring kan toekomen. Voorts is de raadsman van mening dat geen sprake is van een strafrechtelijke poging en dat daarin sprake is van vrijwillige terugtred.

Het oordeel van de rechtbank.

De verdediging heeft het verweer gevoerd dat het opzet bij verdachte niet bewezen kan worden. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat op basis van rapportages opgesteld door de psychiater en de psycholoog dient te worden aangenomen dat verdachte door zijn psychotische beleving op geen enkele wijze inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft gehad.
De rechtbank overweegt dat een zodanig verweer slechts kan slagen indien bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan zou hebben ontbroken. Daarvan is slechts bij hoge uitzondering sprake. In de praktijk wordt al spoedig enig besef of enig benul aangenomen, zeker in een geval als het onderhavige, waarin het delict een activiteit van de verdachte vergt, met een zeker niveau van coördinatie van geestelijke en lichamelijke functies.
De gedragsdeskundigen concluderen beide dat de realiteitstoetsing van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde volledig was verdwenen en dat hij handelde conform zijn (psychotische) waan, waardoor zijn oordeelsvorming dermate aangetast is geweest dat hij niet in staat is geweest zijn wil te bepalen. De rechtbank overweegt dat dit in juridische zin nog niet betekent dat bij de verdachte ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken. Dat de verdachte als volledig ontoerekeningsvatbaar dient te worden aangemerkt, sluit evenmin uit dat sprake is geweest van opzettelijk handelen.
In het onderhavige geval is verdachte door de politie geconfronteerd met het feit dat hij een kind had lastiggevallen. Hierop heeft hij verklaard dat het zijn kind was. Daarnaast blijkt uit meerdere getuigenverklaringen dat verdachte tot tweemaal toe een poging heeft gewaagd het kind uit de armen van de zus van haar grootmoeder te pakken. Bij de eerste poging is verdachte naar het kind toegerend en heeft hij geprobeerd het kind met kracht uit de armen van getuige [getuige] te trekken. Slechts het alert reageren van de volwassenen om het kind heen heeft voorkomen dat verdachte het kind heeft kunnen pakken en meenemen. Alvorens het hiertoe kwam is verdachte op zijn hurken gaan zitten en heeft hij met twee armen naar het kind gewenkt, zo blijkt uit de verklaring van de aangeefster. Na de eerste poging om het kind te pakken is verdachte de vluchtende groep achterna gerend naar een nabij gelegen school. Daar heeft hij opnieuw een poging gedaan om het kind met kracht uit de armen van een volwassene, getuige [getuige 2] , te trekken. Ook deze poging heeft gefaald omdat ook deze volwassene zich heeft kunnen losrukken en zij daarna de school in zijn gevlucht.
De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat verdachte bewust dit kind heeft uitgekozen en meerdere keren, tot drie keer toe, heeft benaderd.
Voor de rechtbank staat hiermee reeds vast dat het de verdachte niet heeft ontbroken aan ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan. De verdachte had het opzet op het afpakken van het kind van de personen die bij haar waren, te weten haar grootmoeder met haar zussen. Het verweer van de raadsman wordt daarom verworpen.
De verdediging heeft voorts aangevoerd dat er geen sprake is van een strafrechtelijke poging en dat daarin sprake is van vrijwillige terugtred.
De rechtbank overweegt dat uit de aangifte van [getuige 2] [getuige] en de verklaringen van de getuigen [getuige] en [getuige 2] is komen vast te staan dat verdachte tot twee keer toe op de getuigen [getuige 2] , die het kind vast hadden, af is komen rennen, het kind heeft vastgepakt en met kracht naar hem toe heeft getrokken. Slechts omdat beide getuigen [getuige 2] zich los hebben kunnen rukken en zijn gaan rennen is het misdrijf niet voltooid.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdachte geprobeerd heeft het kind mee te nemen. Ook is de rechtbank van oordeel dat de vrijheidsberoving niet heeft plaatsgevonden doordat de getuigen [getuige 2] zich met het kind hebben kunnen losrukken en zijn gevlucht en niet door een spontane besluitvorming van de zijde van verdachte om terug te treden. De rechtbank verwerpt daarmee het verweer van de verdediging.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
op 05 september 2016 te Eindhoven, in een stadspark gelegen aan de Jacob van Maerlantlaan, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] 2012) wederrechtelijk van de vrijheid te beroven, met dat opzet meermalen in de richting van die [slachtoffer] is gelopen en is gerend en die [slachtoffer] met beide handen krachtig heeft vastgegrepen en met kracht naar zich toe heeft getrokken en doende is geweest om die [slachtoffer] los te rukken uit de armen van [getuige] en vervolgens (nadat die [getuige] en [getuige 2] met [slachtoffer] richting een school waren gevlucht) wederom naar die [slachtoffer] is gerend en haar met beide handen krachtig heeft vastgepakt en heeft getracht los te rukken uit de armen van die [getuige 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht op basis van de adviezen van de psychiater en psycholoog aannemelijk dat het tenlastegelegde wegens een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet aan verdachte kan worden toegerekend. Verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het standpunt van de verdediging.
Voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsman bepleit dat aan verdachte niet de maatregel ex artikel 37 Wetboek van Strafrecht kan worden opgelegd wegens het ontbreken van een geestesstoornis welke daarvoor noodzakelijk is. Wel is er bij verdachte sprake van een persoonlijkheidsstoornis.
Het oordeel van de rechtbank.
Ter beoordeling van de toerekenbaarheid van verdachte, heeft de rechtbank een tweetal pro justitia rapportages ontvangen. Het betreft een rapport van psychiater M.A. Westerborg, gedateerd 4 december 2016 en een rapport van GZ-psycholoog G.M. Jansen, gedateerd 30 november 2016. De beide deskundigen hebben ter terechtzitting van 22 mei 2017 een nadere mondelinge toelichting gegeven op hun rapporten en ter zake vragen beantwoord.
Uit voormeld rapport van de GZ-psycholoog Jansen komt – kort gezegd – naar voren dat er bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis in de zin van een al langer bestaande afhankelijkheid van alcohol en dat dit ook het geval was ten tijde van het ten laste gelegde. Op grond van referenteninformatie heeft de psycholoog aangenomen dat er sterke aanwijzingen waren dat verdachte in de dagen voorafgaand aan het ten laste gelegde, getriggerd door enkele persoonlijke verliezen, vanuit een delirant toestandsbeeld als gevolg van onthouding van alcohol toenemend psychotisch is geraakt van waaruit hij ten tijde van het ten laste gelegde heeft gehandeld. Er zijn aanwijzingen dat verdachte stemmen hoorde, visuele hallucinaties en waanbeelden had. Op 2 september 2016 heeft betrokkene een insult gehad als gevolg van de onttrekking van alcohol, waarvoor hij in het ziekenhuis is opgenomen. In de dagen daarna maakt hij op collega’s van het opvanghuis waar hij verblijft een verwarde indruk. Hij spreekt in zichzelf, heeft waandenkbeelden en is niet goed aanspreekbaar. Er is sprake van nachtelijke onrust en prikkelbaarheid. Zijn toestand is zodanig dat op 5 september 2016 de huisarts wordt geraadpleegd en er een uur voorafgaand aan het ten laste gelegde een crisisbeoordeling plaatsheeft door zijn behandelaar bij Novadic-Kentron. Verdachte maakt op zijn behandelaar een psychotische indruk. Hij is niet in contact, geagiteerd en niet aanspreekbaar. Ook na het ten laste gelegde wordt verdachte nog steeds als floride psychotisch beoordeeld. Als gevolg van de psychotische belevingen had hij geen besef van zijn handelen. Er waren ernstige kritiek- en oordeelstoornissen en de realiteitstoetsing was volledig gestoord. Door de psycholoog is ter terechtzitting benadrukt dat op grond van genoemd referentenonderzoek voor haar vast is komen te staan dat verdachte in de dagen voorafgaand aan 5 september 2016 al psychotische belevingen had, dat hij ten tijde van het ten laste gelegde volledig psychotisch was en dat hij hier nooit zonder behandeling zou zijn uitgekomen.
Psychiater Westerborg concludeert in zijn rapport dat bij verdachte in diagnostische zin kan worden gesproken van forse afhankelijkheid van alcohol waardoor hij marginaal functioneerde. Bij verdachte is sprake van een ziekelijke stoornis in de vorm van alcoholafhankelijkheid. Voorts concludeert de psychiater dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde in een psychotische toestand verkeerde. Hij bleek niet in staat met zichzelf te overleggen en was gefixeerd op het slachtoffer, hij wilde haar vastpakken. Door de psychiater is ter terechtzitting benadrukt dat verdachte, hoogstwaarschijnlijk ten gevolge van de eerdere onttrekking van alcohol, een delirant beeld ontwikkelde. Dit beeld heeft zich, wellicht mede door het daarna excessief gebruik van alcohol, ontwikkeld tot een psychotische episode. Die episode had zich voorafgaand aan het delict al ingezet en heeft ook daarna nog dagenlang geduurd, gezien ook de rapportage van de psychiater die verdachte op 8 september 2016 in zijn cel heeft bezocht en verdachte in volledig psychotische toestand aantrof. Verdachte is terechtgekomen in een onomkeerbare toestand die niet gestopt kon worden, anders dan door behandeling.
Door beide gedragsdeskundigen wordt geadviseerd de verdachte voor het ten laste gelegde als volledig ontoerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank heeft zich bij haar oordeelsvorming uitgebreider willen laten voorlichten dan alleen op grond van de schriftelijke rapportages en heeft daarom het onderzoek ter terechtzitting bij vonnis van 6 maart 2017 heropend teneinde de psycholoog en de psychiater nadere vragen te stellen omtrent het al dan niet toerekeningsvatbaar zijn van verdachte. Daarbij hebben de ernst van het ten laste gelegde en de impact die dit heeft gehad op de minderjarige, haar ouders, de grootmoeder en haar zussen en de personen die op de bewuste dag bij de school aanwezig waren een rol gespeeld. Ter terechtzitting hebben de psycholoog en de psychiater hun bevindingen in de schriftelijke rapportages nader toegelicht en hebben zij de vragen uitgebreid beantwoord. De rechtbank acht zich hierdoor voldoende voorgelicht over de mate van toerekeningsvatbaarheid van de verdachte en is ervan overtuigd geraakt dat de conclusies van de deskundigen moeten worden gevolgd.
Nu de conclusies van de psychiater en de psycholoog worden gedragen door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. Het verweer van de raadsman dat bij verdachte geen sprake was van een ziekelijke stoornis wordt daarmee door de rechtbank verworpen, omdat beide deskundigen nu juist concluderen dat bij verdachte in diagnostische zin sprake is van een ziekelijke stoornis in de vorm van alcoholafhankelijkheid.
Aangezien de verdachte ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde feit ontoerekeningsvatbaar was en het feit de verdachte derhalve niet kan worden toegerekend, is de verdachte niet strafbaar, zodat hij zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

Motivering van de maatregel.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de verdachte ex artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht de maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis dient te worden opgelegd.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich tegen oplegging van deze maatregel, zoals hiervoor al is aangegeven, verzet.
Het oordeel van de rechtbank.
Nu hetgeen bewezen is verklaard niet aan de verdachte kan worden toegerekend, kan van een strafoplegging geen sprake zijn. De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of oplegging van de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis, gelet op het gevaar dat de verdachte voor zichzelf, voor anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen oplevert, noodzakelijk is.
De gedragsdeskundigen Westerborg en Jansen adviseren in hun voormelde rapporten de verdachte te laten opnemen in een forensisch psychiatrische kliniek voor klinische behandeling, hetgeen kan plaatsvinden onder artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank neemt het advies van voornoemde gedragsdeskundigen over en maakt dit advies van de gedragsdeskundigen tot het hare.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte, gelet op het bewezen verklaarde feit, een gevaar voor anderen kan opleveren als hij niet zou worden behandeld voor zijn alcoholafhankelijkheid. In dit verband is redengevend dat uit het rapport van de psychiater naar voren komt dat:
- verdachte onder invloed van alcohol verward kan raken, maar door de manier waarop hij met dit probleem omgaat zijn problemen toenemen. Vooral wanneer verdachte uit zichzelf stopt met drinken (wat hij dan radicaal doet), ontstaan grote problemen;
- verdachte dan een delirant beeld kan ontwikkelen dat uiteindelijk kan leiden tot een psychose. Op dat moment zal hij onvoorspelbaar zijn in zijn gedrag;
- verdachte zo veel drinkt dat hij niet of nauwelijks in staat is adequaat te functioneren in de maatschappij.
Ter terechtzitting heeft de psychiater benadrukt dat het, om herhaling te voorkomen, noodzakelijk is dat verdachte de rest van zijn leven abstinent blijft van alcohol. Aangezien verdachte zelf die noodzaak niet inziet, is een klinische behandeling die mede hierop is gericht naar het oordeel van de rechtbank absoluut geïndiceerd.
De rechtbank heeft voorts nog rekening gehouden met het reclasseringsadvies van 17 mei 2017 waaruit is op te maken dat een vrijwillige behandeling van verdachte in het verleden niet heeft geleid tot langdurige abstinentie van alcohol en tot inname van voorgeschreven medicatie. De reclassering is dan ook van mening dat het afbreukrisico van een klinische behandeling binnen het kader van bijzondere voorwaarden groot is. De reclassering kan zich vinden in een gedwongen plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis.
Aangezien ambulante behandeling in het verleden niet succesvol is gebleken en het gevaar voor de maatschappelijke teloorgang van de verdachte niet op een andere wijze kan worden tegengegaan, resteert naar het oordeel van de rechtbank uitsluitend de mogelijkheid van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank zal op grond van het vorenstaande derhalve gelasten dat de verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst voor een termijn van één jaar.
Gelet op de duur die de verdachte inmiddels reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, dient hij zo spoedig mogelijk in een psychiatrisch ziekenhuis te worden opgenomen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 37, 45, 282.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert het misdrijf:

poging tot opzettelijk iemand van de vrijheid beroven verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging.

BESLISSING:
Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van 1 jaar
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M. Bossink, voorzitter,
mr. R.M.L. Heemskerk-Pleging en mr. A.H.J.J. van de Wetering, leden,
in tegenwoordigheid van N.J.M. van Rooij, griffier,
en is uitgesproken op 2 juni 2017.
mr. R.M.L. Heemskerk-Pleging is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.