Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het geldende bestemmingsplan geen relevante (binnenplanse) afwijkingsmogelijkheden biedt en geen sprake is van een planologisch kruimelgeval, als genoemd in artikel 4, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor). Volgens verweerder ziet de aanvraag op een activiteit, als bedoeld in artikel 2.12. eerste lid, onder a, onder 3o, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De weigering van de vergunning is gebaseerd op de overwegingen dat de activiteit in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, vanwege de uit milieuhygiënisch oogpunt te stellen eisen en de aanvraag niet de vereiste ruimtelijke onderbouwing bevat.
Volgens verweerder heeft eiser de onderbouwing van zijn aanvraag gestoeld op het gebruik van de woning als plattelandswoning, maar kan deze niet als zodanig beoordeeld worden, omdat sprake is van het gebruik van een bedrijfswoning als burgerwoning. In het “Beleid Plattelandswoning gemeente Haaren” (beleidsregel) is voor een aanvraag van een plattelandswoning de uitgebreide procedure op grond van artikel 2.12 eerste lid, aanhef en onder a, onder 3o, van de Wabo voorgeschreven.
Ter zitting heeft verweerder betoogd, dat met de beleidsregel is beoogd om de toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2o, van de Wabo, in verbinding met de kruimelgevallenregeling in artikel 4 van bijlage II, bij het Bor, voor plattelandswoningen uit te sluiten. De buitenplanse afwijkingsbevoegheid op grond van artikel 2.12 eerste lid, aanhef en onder a, onder 3o, van de Wabo is volgens verweerder de aangewezen weg voor het mogelijk maken van plattelandswoningen, omdat dit gebruik uiteindelijk vertaald dient te worden naar het bestemmingsplan.