Op 13 januari 2017 diende verzoekster een verzoekschrift in bij de Rechtbank Oost-Brabant, waarin zij verzocht om vergoeding van kosten op grond van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Dit verzoek was gebaseerd op de schade die zij had geleden door de kosten van rechtskundige bijstand, aangezien haar zaak was geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. De behandeling van het verzoek vond plaats op 9 juni 2017 in openbare raadkamer, waar verzoekster en haar raadsman, mr. L.P.H. Hameleers, aanwezig waren. De rechtbank heeft de relevante stukken en de inbreng van de officier van justitie in overweging genomen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster ontvankelijk is in haar verzoek, omdat er sprake was van een zaak die is geëindigd zonder straf of maatregel. De rechtbank heeft echter ook geconcludeerd dat er geen gronden van billijkheid zijn voor het toekennen van de gevraagde vergoeding voor de kosten die zijn gemaakt in verband met de beklagprocedure, aangezien deze kosten niet samenhangen met de zaak tegen verzoekster. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om verzoekster een vergoeding toe te kennen van in totaal € 799,27, bestaande uit kosten van rechtsbijstand en de kosten van indiening van het verzoekschrift.
De beslissing is genomen op basis van de artikelen 90, 591 en 591a van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank heeft de griffier gelast om het toegekende bedrag uit te betalen aan de advocaat van verzoekster, mr. Hameleers, op rekeningnummer NL 96 ABNA 0409 5155 66.