In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 29 juni 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Wooninc. en de burgemeester van de gemeente Geldrop-Mierlo. De zaak betreft de sluiting van een woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet, waarbij de burgemeester een last onder dwangsom had opgelegd. De woningcorporatie, eiseres, had een hennepkwekerij in de woning aangetroffen en had daarop haar zero tolerancebeleid toegepast, wat leidde tot de beëindiging van de huurovereenkomst en het vertrek van de huurder. De burgemeester stelde echter dat de sluiting van de woning noodzakelijk was om de openbare orde te waarborgen, ondanks de argumenten van de woningcorporatie dat de doelen van de Beleidsregel voor de bestuurlijke handhaving al waren verwezenlijkt.
De rechtbank oordeelde dat de burgemeester onvoldoende had onderbouwd waarom de sluiting van de woning nog steeds noodzakelijk was, gezien de maatregelen die de woningcorporatie had genomen. De rechtbank concludeerde dat de burgemeester niet had aangetoond dat er nog steeds risico's bestonden voor toekomstige bewoners of dat de woning nog een rol speelde in het criminele circuit. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de burgemeester op om een nieuw besluit te nemen, waarbij hij de doelen van de Beleidsregel opnieuw moest beoordelen in het licht van de genomen maatregelen door de woningcorporatie.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en stelde de burgemeester aansprakelijk voor de proceskosten en het griffierecht. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de belangen bij de toepassing van bestuursdwang en de verplichting voor de burgemeester om zijn besluiten goed te motiveren, vooral wanneer er al maatregelen zijn genomen die de overtreding hebben beëindigd.