Een eindproces-verbaal van de politie-eenheid Oost-Brabant, districtsrecherche Eindhoven, met onderzoeksnummer 2015190380 en onderzoeksnaam Idegem, afgesloten op 22 juni 2016, in totaal 1344 doorgenummerde bladzijden (hierna te noemen: eindproces-verbaal Idegem I).
Een aanvulling eindproces-verbaal, van 28 september 2016, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 1] .
Een eindproces-verbaal van de politie-eenheid Oost-Brabant, districtsrecherche Eindhoven, met onderzoeksnummer 2016234417 en onderzoeksnaam Idegem, afgesloten op 30 november 2016, in totaal 350 doorgenummerde bladzijden (hierna te noemen: eindproces-verbaal Idegem II).
Een proces-verbaal stemherkenning [medeverdachte 4] 8-11, van 20 december 2016, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 2] .
Een proces-verbaal toelichting fotomap, van 20 december 2016, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 3] .
Een rapport ‘Identificatie van veelvoorkomende drugs’ van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), van 9 januari 2017, opgemaakt en ondertekend door ing. A.B.M. van Esch-de Bruin, NFI-deskundige forensische drugsanalyse (hierna te noemen: NFI-rapport d.d. 9 januari 2017).
Met betrekking tot de periode van 1 november 2014 tot en met 12 maart 2015 (feit 1) en de periode van 15 september 2015 tot 27 oktober 2015, de datum waarop de tap op het [telefoonnummer] is gestart (feit 2), overweegt de rechtbank in het bijzonder nog het volgende. Anders dan de verdediging heeft betoogd, acht de rechtbank op grond van de verklaringen van verschillende afnemers afgelegd bij de politie, onder wie [afnemer 1] , [afnemer 2] , [afnemer 3] en [afnemer 4] , in onderlinge samenhang en (tijds)verband met de overige bewijsmiddelen bezien, voldoende bewezen dat de verdachte zich ook in deze periodes schuldig heeft gemaakt aan (kort gezegd) het in vereniging handelen in harddrugs. Hetgeen de verdediging in dit kader overigens naar voren heeft gebracht, leidt niet tot een ander oordeel.
De verdachte is herkend als gebruiker van het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer] . Uit onderzoek is gebleken dat dit telefoonnummer één van de deallijnen van de dealergroepering [naam groepering] betrof. Gebleken is tevens dat verschillende medeverdachten, onder wie [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] , als dealers gebruik maakten van dit telefoonnummer. De rechtbank acht op grond hiervan voldoende bewezen dat in ieder geval [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en de verdachte in de ten laste gelegde periode gezamenlijk de dealergroepering [naam groepering] vormden. Bovendien is gebleken dat de verdachte op 11 januari 2016, kort na de aanhoudingen van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] , met gebruikmaking van een ander dealnummer, maar onder dezelfde naam ( [naam groepering] ) de drugshandel heeft voortgezet. Opvallend is bovendien dat de verdachte tijdens zijn aanhouding op 10 januari 2016 ter zake van een belediging in bezit was van dezelfde Blackberry telefoon (met simkaart) als de Blackberry telefoon die op 11 januari 2016 onder [medeverdachte 3] tijdens zijn aanhouding wordt aangetroffen (echter zonder simkaart).
Onder een organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht moet worden verstaan een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Voor het bewijs van zo een structureel samenwerkingsverband is niet noodzakelijk dat binnen de groep gemeenschappelijke regels en een gemeenschappelijke doelstelling hebben bestaan, waaraan individuele leden gebonden waren en door welke gemeenschappelijkheid op die deelnemers druk werd, of kon worden, uitgeoefend zich aan die regels te houden en aan die doelstelling gebonden te achten. Toepassing van geweld of dreiging met geweld is voor het bewijs geen factor van doorslaggevend belang. Evenmin is vereist dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. Gezagsverhoudingen (hiërarchie), rolverdeling, regels en onder een gemeenschappelijke naam of gemeenschappelijk optreden tegenover derden zijn ook niet vereist. Niettemin kunnen gemeenschappelijke regels, het voeren van overleg, gemeenschappelijke besluitvorming, een taakverdeling, een bepaalde hiërarchie en/of geledingen c.q. handhaving van die hiërarchie door middel van geweld of dreiging met geweld welk sterke aanwijzingen opleveren voor het bestaan van een dergelijk samenwerkingsverband.
De verdachten en hun onderlinge verhoudingen c.q. samenwerking.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte, medeverdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , en anderen, zich bezig hielden met criminele activiteiten met betrekking tot verdovende middelen. Gebleken is dat zij onder de naam [naam groepering] veelvuldig en op grootschalige wijze hebben gehandeld in cocaïne en heroïne. Voorts hadden zij ten behoeve van deze handel regelmatig aanzienlijke hoeveelheden van dergelijke harddrugs voorhanden.
Ten aanzien van feit 2, onder a.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 4] op 15 november 2016 in de Ford Focus met [kentekennummer 1] is aangetroffen. Uit onderzoek is gebleken dat genoemde auto door de dealergroepering [naam groepering] als één van de dealauto’s werd gebruikt. Het is een feit van algemene bekendheid dat te verhandelen drugs in dergelijke dealauto’s veelal goed verborgen worden, hetgeen ook nu het geval was; achter het ventilatierooster waren in een brillendoos in totaal 5,3 gram heroïne en 5,0 gram cocaïne verborgen. De rechtbank overweegt dat op grond van de bewijsmiddelen kan worden bewezen verklaard dat de verdachte betrokken was bij de handel in harddrugs vanuit genoemde personenauto. In deze situatie kan worden gesteld dat de verdachte op de hoogte moet zijn geweest van de harddrugs, die in een brillenkoker achter het ventilatierooster verborgen waren.
Algemene overweging feiten 1 en 2, onder a, met betrekking tot medeplegen.
De rechtbank overweegt dat het door de verdediging gevoerde verweer dat de gedragingen van de verdachte telkens niet als medeplegen in de zin van artikel 47, eerste lid, onder 1º, van het Wetboek van Strafrecht kunnen worden gekwalificeerd, door de rechtbank wordt verworpen en dat dit eveneens zijn weerlegging vindt in de inhoud van de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen.
Ten aanzien van feit 2, onder b.
Op 15 november 2016 werd de woning aan de [adresgegevens 2] in [gemeente] , alwaar de verdachte stond ingeschreven, betreden en doorzocht. Op een tafel in de woonkamer werd onder meer 25,8 gram cocaïne aangetroffen. De verdachte was ten tijde van de doorzoeking niet aanwezig in de woning. Medeverdachte [medeverdachte 3] werd in een slaapkamer van genoemde woning aangetroffen en vervolgens aangehouden. Anders dan de officier van justitie heeft betoogd, volgt naar het oordeel van de rechtbank uit de beschikbare bewijsmiddelen niet dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van genoemde hoeveelheid cocaïne, zodat niet kan worden bewezen dat hij deze cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad. Het enkele feit dat het de woning van de verdachte betrof, acht de rechtbank onvoldoende op daarop het opzet van de verdachte op de aanwezigheid te baseren. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van hetgeen aan hem onder feit 2, onder b, is ten laste gelegd.