In deze zaak, die op 19 juli 2017 door de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, vorderde eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. S. Kissels, dat gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. ing. H.J.M. Smelt, de executie van een proces-verbaal van minnelijke schikking zou opheffen. Eiser stelde dat er nieuwe afspraken waren gemaakt over de terugbetaling van een geldleningsovereenkomst, waardoor gedaagde niet langer bevoegd zou zijn tot executie. De procedure volgde op een langdurig geschil tussen de broers [naam broers] over de vereffening van hun ontbonden vennootschap onder firma en de bijbehorende geldlening van € 100.000,00 die door gedaagde aan de vennootschap was verstrekt.
De rechtbank oordeelde dat de afspraken die op 6 november 2015 waren gemaakt, nog steeds van kracht waren en dat er geen nieuwe betalingsregeling tot stand was gekomen. De voorzieningenrechter wees erop dat eiser niet in staat was om de door hem genoemde confraternele correspondentie over te leggen, wat zijn stelling ondermijnde. De rechtbank concludeerde dat gedaagde geen misbruik maakte van haar executiebevoegdheid en dat de vorderingen van eiser, inclusief de vordering tot betaling van een voorschot op schadevergoeding wegens onrechtmatig beslag, werden afgewezen. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagde werden begroot op € 1.103,00.
De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken in overeenkomsten en de noodzaak voor partijen om hun verplichtingen na te komen. De rechtbank bevestigde dat de executoriale titel geldig was en dat gedaagde gerechtigd was om tot executie over te gaan, aangezien er geen nieuwe overeenkomsten waren die dit zouden verhinderen.