ECLI:NL:RBOBR:2017:3922

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
21 juli 2017
Publicatiedatum
20 juli 2017
Zaaknummer
01/865003-17
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor zware mishandeling en woninginbraak met jeugddetentie en schadevergoeding

Op 21 juli 2017 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 1998, die zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling en woninginbraak. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 15 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De voorwaarden voor de voorwaardelijke straf omvatten onder andere toezicht van de reclassering en deelname aan een begeleid wonen traject. Daarnaast is de verdachte verplicht om een schadevergoeding van € 5.681,02 te betalen aan het slachtoffer van de zware mishandeling.

De zaak kwam aan het licht na een incident op 2 januari 2017 in Eindhoven, waarbij de verdachte met een mes het slachtoffer, [slachtoffer 1], in de arm stak, wat leidde tot zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, en dat de verdachte bewust de kans heeft aanvaard dat hij het slachtoffer zou verwonden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte opzet had op de dood van het slachtoffer.

Daarnaast werd de verdachte ook veroordeeld voor een woninginbraak die plaatsvond op 1 januari 2017, waarbij hij samen met anderen goederen heeft weggenomen uit de woning van [slachtoffer 2]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich de toegang tot de woning had verschaft door middel van braak. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 1], toegewezen, waarbij de verdachte ook in de kosten van de rechtsbijstand werd veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Team
strafrecht
Parketnummer: 01/865003-17
Parketnummer vordering: 22/001319-15
Datum uitspraak: 21 juli 2017
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
thans gedetineerd te: RIJ Den Hey-Acker in Breda.
Dit vonnis is op tegenspraak
gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 7 april 2017, 16 juni 2017 en 7 juli 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht
.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 8 maart 2017. Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 7 juli 2017 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:

1. hij op of omstreeks 2 januari 2017 te Eindhoven, althans in het arrondissement Oost-Brabant, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven met dat opzet, meermalen, althans eenmaal met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de arm en/of been, althans het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] heeft gestoken en/of gesneden terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 januari 2017 te Eindhoven, althans in het arrondissement Oost-Brabant, een persoon genaamd [slachtoffer 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel
(doorgesneden spier(en) en/of pee(s)(zen) en/of uitval van vinger(s)) en/of doorgesneden zenuw(en) in zijn linkeronderarm), heeft toegebracht, hebbende verdachte opzettelijk meermalen, althans eenmaal met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de arm en/of been, althans het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] gestoken en/of gesneden;

2. hij op of omstreeks 1 januari 2017 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning gelegen aan de [adresgegevens 3] , heeft weggenomen

- een navigatiesysteem en/of
- een I-pad pro en/of
- een I-pad en/of
- een tablet (van het merk Samsung) en/of
- meerdere, in elk geval een horloge(s) en/of
- meerdere, in elk geval een nitendo(s) en/of
- meerdere, in elk geval een siera(a)d(en) en/of
- een geldbedrag,

in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen geld en/of goederen onder zijn/hun bereik hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De vordering na voorwaardelijke veroordeling.

De zaak met parketnummer 22/001319-15 is aangebracht bij vordering van 9 maart 2017. Deze vordering heeft betrekking op het arrest van het gerechtshof te Den Haag van
27 augustus 2015. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak ten aanzien van feit 1 primair.

In navolging van de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] , waardoor verdachte van de primair ten laste gelegde poging doodslag zal worden vrijgesproken.

De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht feit 1 subsidiair en het medeplegen van feit 2 wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte van feit 1 subsidiair moet worden vrijgesproken omdat, samengevat, het opzet van verdachte op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, ook niet in voorwaardelijke zin.
Ten aanzien van feit 2.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken omdat, samengevat, het aandeel van verdachte bij de woninginbraak te klein is om tot een bewezenverklaring van het (mede)plegen van deze woningbraak door verdachte te komen.
De bewijsmiddelen, zakelijk weergegeven.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair. [1]

De verklaring van aangever [slachtoffer 1] .
Op 2 januari 2017 was ik in de Jumbo, gelegen op het [adresgegevens 2] te Eindhoven. Op een gegeven moment kreeg ik in de gaten dat er 4 mij bekende jongens de winkel inkwamen gelopen. Ik hoorde dat de jongens agressief bleven en mij bleven uitdagen. Ik ben hierop teruggelopen naar de jongens, waar ik op dat moment een duw kreeg van het kleine blonde jongetje. Op het moment dat ik een duw terug kreeg van het kleine jongetje, zijn er 2 jongens de winkel ingelopen. Dit was onder meer de jongen die mij gestoken heeft (jongen 4). Op een gegeven moment krijg ik in de gaten dat de jongens mij uit blijven dagen. Ik liep toen terug in de richting van de uitgang en ik zie dat de jongens mij voorbij lopen naar buiten. Ik loop er naartoe en we staan dan een meter of 3 voor de ingang van de Jumbo. Op dat moment zie ik dat de jongen met zijn rechterhand uithaalt en voor ik het in de gaten heb, blijk ik door deze jongen in mijn arm gestoken te zijn. Op het moment dat hij zijn arm terughaalt zie ik dat hij een mes in zijn handen heeft. Op dat moment voel ik mijn arm warm worden en loop ik achteruit. Ik zie dat het bloed uit de mouw van mijn jas loopt. [2] Het is een snee van 6 tot 7 centimeter in mijn arm. Er hingen dingen uit en dat hoort niet. [3] Op 2 maart 2017 had ik voor een deel geen gevoel in mijn linkerhand. De zenuw die de ringvinger en de pink aanstuurt is tweemaal geraakt. Ook aan de binnenkant van mijn wijsvinger en mijn duim heb ik maar vijftig procent gevoel en dat is wel de laatste paar weken aan het terugkomen. Ik ga vier tot vijf keer per week naar het revalidatiecentrum. [4]

De verklaring van [getuige 1] .
Op 2 januari 2017 was ik werkzaam in de Jumbo op [adresgegevens 2] te Eindhoven. Op dezelfde dag, omstreeks 09:45 uur, werd ik middel mijn portofoon opgeroepen. Ik werd verzocht om met spoed voor in de zaak te komen. Aldaar zag ik een man en 4 jongens staan. Het viel mij op dat de jongens behoorlijk agressief waren. Ik hoorde hen schelden ‘kankerlijer’ en enkele schreeuwden in het buitenlands. De jongens liepen vervolgens de winkel in. Echter bleven jongen II en jongen IV de man nog wat uitdagen. Ik zag dat zij zich groot maakten en nog wat naar de man schreeuwden. Alle jongens zijn vervolgens de winkel in gegaan. Ik bleef bij de man. Hij wilde direct de politie bellen om een melding te doen over de jongens. Ik zag dat jongen 1
(de rechtbank: verdachte)naar buiten liep. Hierbij schreeuwde hij onder andere naar de man ’Kom dan kankerlijer!’ of met woorden van dezelfde strekking. Hij was behoorlijk agressief. Hij stond vervolgens buiten, circa 1 à 2 meter voor de deur. Ik hoorde de man roepen: ‘En nou is het klaar’. Ik zag vervolgens de man naar buiten lopen. Ik zag dat de man met zijn rechtervoet schopte. Hij schopte met kracht, echter niet heel hard. Hij raakte jongen 1 tegen zijn linkerheup. Vervolgens haalde de man met zijn linkervuist uit. De man deinsde plots terug. Ik zag, dat jongen 1 een mes vast had. Hij had deze vast in zijn rechterhand. Het was volgens mij een klein mesje met een lemmet van 5 à 6 centimeter. Ik zag dat de man naar binnen rende. Ik zag dat hij hevig bloedde uit zijn linker onderarm. [5]

De verklaring van [getuige 2] .
Op 2 januari 2017 was ik werkzaam als caissière in de Jumbo op [adresgegevens 2] te Eindhoven. Er was buiten een ruzie tussen een man en vier jongens. Na de ruzie liepen de jongens de winkel in en het leek alsof ze iets aan het zoeken waren. Ik hoorde en zag dat een klant zei dat dat de jongens naar een mes aan het zoeken waren in de winkel. De jongen met de rode jas kwam uit de gang van de huishoudspullen. Hij zette een blikje energydrank neer en smeet geld neer op de lopende band. Ik hoorde dat hij zei “is goed zo” en snelde vervolgens naar buiten. Kort daarop komt een hevig bloedende man binnen. [6]

De verklaringen van [betrokkene 1] .
Op 2 januari 2017 gingen we met vier personen naar de Jumbo aan [adresgegevens 2] te Eindhoven. Dit betroffen [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , ikzelf en de onbekende jongen
(de rechtbank: verdachte). Wij wilden de hond vastmaken en toen kwam de man naar buiten gelopen en begon meteen te schelden en te roepen. Toen wilde ik tegen de man zeggen dat hij zich rustig moest houden en ik merkte dat de man steeds bozer werd en steeds dichter tegen mij aan kwam staan. De onbekende jongen sprak de man aan en ik zag dat hij de man een kopstoot gaf en hem dreigde te slaan. We zijn de Jumbo ingegaan om ontbijt te halen. Toen ik naar buiten kwam zag ik de man die de onbekende jongen een kopstoot had gegeven voorbij rennen en de mij onbekende jongen die bij mij was kreeg van die man een trap. Hij raakte hem op zijn arm of zijkant bovenlichaam. Ik zag de mij onbekende jongen met volgens mij zijn vuist uithalen en een soort steekbeweging maken. Hij raakte de man. Ik hoorde dat de man riep “met een mes “. De onbekende jongen die het hondje bij zich had is in de Jumbo geweest en heeft daar nog wat gekocht. Hij was boos en riep dingen als “wacht maar” en “ik pak hem” of dat soort opmerkingen. [7] Toen [verdachte] die kopstoot kreeg zei hij: “wacht maar”. [slachtoffer 1] heeft toen gezegd: “kom ff om het hoekje, dan sla ik jullie kapot”. [verdachte] heeft toen gezegd: “is goed, ik kom eraan”. Toen is [verdachte] de winkel ingelopen. [8]

De verklaring van verdachte.
Op 2 januari 2017 gingen we naar de Jumbo om boodschappen te doen. Ik zag een kleine woordenwisseling tussen [slachtoffer 1] en [betrokkene 2] . Ik vroeg wat het probleem was en kreeg gelijk een kopstoot. Ik ging toen snel naar binnen. Waarom ik een mes ging pakken, daar heb ik niks op te zeggen
.Het zou kunnen dat ik heb gevraagd naar de messen aan iemand die daar in de winkel was. Ik dacht er op dat moment niet aan om binnen iemand om hulp te vragen. [9]

Medische informatie.
Datum: 17 januari 2017
Medische informatie over: [slachtoffer 1] .
Omschrijving van het letsel: Spier/peesletsel van 9 buigpezen. Grote onderarmzenuw volledig door op 2 plekken. Bijzondere mededelingen: Groot onderarmletsel waardoor blijvende functiebeperking van de hand te verwachten is na langdurige revalidatie. [10]

Een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut.
Volgens informatie in de processen-verbaal zou op 2 januari 2017 een incident met een mes hebben plaatsgevonden waarbij [slachtoffer 1] letsel aan zijn onderarm had opgelopen. In het onderhavige geval was er (onder meer) klieving van een slagader, waarbij 500 ml bloed zou zijn aangetroffen, hetgeen retrospectief niet levensbedreigend is gebleken. Wel was er klieving van meerdere spieren en van een zenuw, waardoor blijvende functiebeperking van de hand mogelijk is. [11]
Ten aanzien van feit 2. [12]

De verklaring van aangever [slachtoffer 2] .
Ik woon op het adres [adresgegevens 3] . Op 1 januari 2017 om 2.30 uur hebben de bewoners als laatste de woning verlaten. De woning was deugdelijk afgesloten. Op 1 januari 2017 om 10.30 uur ontdekten buren de inbraak. De buren zagen dat het glas van de schuifpui aan de achterzijde eruit lag. De ruit van de schuifpui is ingegooid, de steen lag bij de pui. Vervolgens heeft de dader de schuifpui kunnen openen. De weggenomen goederen bevonden zich in de keuken, woonkamer en slaapkamers. Uit de woning is het volgende weggenomen: Navigatiesysteem, fotocamera, iPad pro, iPad, tablet Samsung, horloges, geld, Nintendo’s, sieraden. Deze goederen behoren mij geheel in eigendom toe. [13]

Het relaas van [verbalisant 1] .
Het onderzoek is verricht in een woning op het adres, [adresgegevens 3] in Eindhoven. Met behulp van een steen uit de tuin werd de ruit van de schuifpui vernield/ingegooid. Door het ontstane gat kon middels handreiking de hefboomsluiting worden bereikt en kon de schuifpui worden geopend. Vervolgens hebben de dader(s) de deur van de keuken naar de hal opengetrapt. Op de ruit werd een bloeddruppel aangetroffen welke ik met behulp van een wattenstaafje heb veiliggesteld
(de rechtbank: SIN AAJCI639NL). In de woonkamer werd, op de vloer, voor het televisiemeubel een bloeddruppel aangetroffen welke ik met behulp van een wattenstaafje heb veiliggesteld
(de rechtbank: SIN AAJCI640NL). [14]

Een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut.
SIN AAJCI639NL, SIN AAJCI640NL: DNA-profiel van een man. Celmateriaal kan afkomstig zijn van [verdachte] . Matchkans DNA-profiel
(de rechtbank: de kans dat (een niet-verwant) persoon toevallig hetzelfde volledige DNA-profiel heeft):kleiner dan één op één miljard. [15]

De verklaring van verdachte.
Ik ging als eerste die woning aan de [adresgegevens 3] in om te kijken of er iemand thuis was. Er was niemand en ik ben naar buiten gegaan. De anderen gingen naar binnen. Zij hadden de ruit kapot gemaakt met een baksteen. Ik heb me denk ik gesneden toen ik naar binnenging. Ik heb de wacht gehouden. Volgens mij hebben ze wel wat meegenomen. We waren met 3 of 4. We waren samen op pad. [16]
Het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair.
Naar het oordeel van de rechtbank staat het gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen vast dat verdachte met een mes de arm van aangever [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) heeft geraakt, waardoor letsel is ontstaan aan de linker onderarm van [slachtoffer 1] . De rechtbank stelt voorop dat een bewezenverklaring van artikel 302 Wetboek van Strafrecht opzet vereist op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel. Wanneer het daarbij gaat om het steken met een voorwerp zijn, om vast te kunnen stellen of er sprake is van voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel, de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht van belang. Er moet bijvoorbeeld blijken met welk voorwerp, met welke kracht en op welk lichaamsdeel is gestoken en er moet worden vastgesteld dat daardoor zwaar lichamelijk letsel is ontstaan. In dat kader overweegt de rechtbank als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank kan gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen het volgende worden vastgesteld. Op 2 januari 2017 is er op enig moment een incident geweest tussen [slachtoffer 1] en een vriend van verdachte, waarna verdachte tussenbeide kwam en de hoofden van [slachtoffer 1] en verdachte elkaar raakten. Verdachte is vervolgens de supermarkt binnen gegaan en heeft haastig en bewust naar een mes gezocht en daarbij dingen geroepen als “wacht maar “ en “ik pak hem” of woorden van gelijke strekking. Verdachte heeft uit het schap een mes gepakt met een lemmet van 5-6 centimeter, heeft dit niet afgerekend, is vervolgens naar buiten gesneld en riep buiten de winkel richting [slachtoffer 1] “kom dan” of woorden van gelijke strekking. Toen [slachtoffer 1] daarna op verdachte afkwam en verdachte een trap gaf, heeft verdachte daarna [slachtoffer 1] met het mes in zijn linker onderarm geraakt. Daarbij zijn er spieren, pezen en zenuwen in de linker onderarm van [slachtoffer 1] doorgesneden. Gelet op deze omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. De rechtbank acht daarbij met name redengevend dat verdachte duidelijk opgefokt was, dreigende taal uitte, bewust en haastig een mes uit de supermarkt is gaan halen en vervolgens bewust een confrontatie met [slachtoffer 1] heeft uitgelokt. De rechtbank kan niet vaststellen of verdachte [slachtoffer 1] doelgericht gestoken heeft. Wel kan worden vastgesteld dat verdachte het mes op een zodanig gevaarlijke en voor [slachtoffer 1] in eerste instantie niet zichtbare manier heeft gehanteerd, dat [slachtoffer 1] met de aanwezigheid van het mes tijdens de confrontatie met verdachte geen rekening heeft kunnen houden en met behoorlijke kracht met dat mes in aanraking is gekomen, met het hierboven omschreven letsel tot gevolg. Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Het letsel dat [slachtoffer 1] door de actie van verdachte heeft opgelopen kan naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de verklaring van [slachtoffer 1] zelf, de informatie op het aanvraagformulier medische informatie en gelet op de inhoud van het NFI-rapport, worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. Dat daarvan sprake is, is door de verdediging op zichzelf ook niet betwist.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen, zoals hieronder onder ‘de bewezenverklaring’ nader zal worden omschreven.
Ten aanzien van feit 2.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij samen met twee of drie anderen betrokken is geweest bij de woninginbraak op het in de tenlastelegging genoemde adres. Verdachte verklaart dat hij als eerste naar binnen is gegaan om te kijken of er iemand thuis was en dat hij buiten op de uitkijk heeft gestaan. Onderzoek door de politie heeft uitgewezen dat er eerst een raam is ingeslagen, en dat er daarna een deur naar de hal is ingetrapt. Onder meer in de woonkamer is bloed van verdachte aangetroffen. Gelet op deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte deze woninginbraak heeft gepleegd in nauwe en bewuste samenwerking met anderen. Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de onder feit 2 ten laste gelegde diefstal in vereniging met braak wettig en overtuigend bewezen, zoals hieronder onder ‘de bewezenverklaring’ nader zal worden omschreven.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
ten aanzien van feit 1 subsidiair
op 2 januari 2017 te Eindhoven een persoon genaamd [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (doorgesneden spieren en pezen en uitval van vingers en doorgesneden zenuwen in zijn linker onderarm), heeft toegebracht, hebbende verdachte opzettelijk met een mes in de arm van voornoemde [slachtoffer 1] gestoken;
ten aanzien van feit 2
op 1 januari 2017 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [adresgegevens 3] , heeft weggenomen een navigatiesysteem en een iPad Pro en een iPad en een tablet (van het merk Samsung) en meerdere horloges en meerdere Nintendo’s en meerdere sieraden en een geldbedrag, toebehorende aan [slachtoffer 2] , waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte

Indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring stelt de verdediging zich op het standpunt dat verdachte ten aanzien van feit 1 subsidiair een geslaagd beroep op noodweerexces kan doen en om die reden moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De rechtbank overweegt het volgende.
Voor een geslaagd beroep op noodweerexces moet eerst worden vastgesteld dat sprake is geweest van een noodweersituatie. Voor het aannemen van een noodweersituatie is op de eerste plaats vereist dat het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Gelet op vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (zie HR 17 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV9062 en HR 28 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU8087) kunnen gedragingen van de verdachte voorafgaande aan de wederrechtelijke aanranding door het latere slachtoffer onder omstandigheden in de weg staan aan het slagen van een beroep op noodweer(exces), maar slechts onder bijzondere omstandigheden. Zulke bijzondere omstandigheden kunnen zich bijvoorbeeld voordoen indien de verdachte de aanval dan wel een gewelddadige reactie van het slachtoffer heeft uitgelokt door een provocatie of het welbewust zoeken van de confrontatie.
Verdachte en [slachtoffer 1] hebben buiten de supermarkt een eerste confrontatie gehad, waarbij [slachtoffer 1] met zijn hoofd richting het hoofd van verdachte ging. Na dit eerste incident is [slachtoffer 1] bij verdachte weggelopen en de winkel ingegaan. Verdachte had vervolgens weg kunnen gaan of in de winkel om hulp kunnen vragen om een eventuele nieuwe confrontatie met [slachtoffer 1] te voorkomen. Verdachte koos er echter voor om de winkel in te rennen, bewust naar een mes te zoeken en snel weer naar buiten te rennen met het mes. Gelet op de uitlatingen die verdachte in de winkel deed en die hij bij het naar buiten rennen richting [slachtoffer 1] deed, zoals hiervoor weergegeven bij de beoordeling van de bewijsmiddelen, kan naar het oordeel van de rechtbank geen andere conclusie worden getrokken dan dat verdachte uit was op een nieuwe confrontatie met [slachtoffer 1] en hem om die reden geprovoceerd heeft. Dat [slachtoffer 1] daarna op verdachte af is gegaan en hem een trap heeft gegeven, valt weliswaar aan te merken als een wederrechtelijke aanranding, maar verdachte heeft zichzelf bewust in die situatie gebracht. Onder deze omstandigheden kan er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake meer zijn van een noodweersituatie, waardoor er ook geen geslaagd beroep op noodweerexces mogelijk is. Het verweer van de verdediging wordt verworpen. Verder zijn er ten aanzien van dit feit, noch ten aanzien van feit 2 feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist, met toepassing van het jeugdstrafrecht, een jeugddetentie van 18 maanden waarvan 9 maanden voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest en met een proeftijd van 2 jaar, waarbij als bijzondere voorwaarden moeten worden opgelegd reclasseringstoezicht, een meldplicht, een locatiegebod door middel van elektronisch toezicht en medewerking aan een begeleid wonen-traject. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring en verdachte strafbaar wordt geacht, verzoekt de verdediging om verdachte te veroordelen met toepassing van het jeugdstrafrecht. Bij het bepalen van de strafmaat moet er rekening mee worden gehouden dat verdachte nu vooral gebaat is bij begeleiding, om welke reden wordt verzocht om bij het opleggen van een jeugddetentie het onvoorwaardelijk deel gelijk te stellen aan de duur van het voorarrest met daarbij een fors voorwaardelijk deel. Ten aanzien van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden heeft de verdediging geen opmerkingen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het sanctierecht voor volwassenen of jeugdigen toegepast dient te worden. Op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht is het mogelijk om het jeugdstrafrecht toe te passen op jongeren in de leeftijd van achttien tot drieëntwintig jaar als de rechter daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan. Met de officier van justitie, de verdediging en de reclassering is de rechtbank van oordeel dat de persoonlijkheid van verdachte aanleiding geeft tot toepassing van het jeugdstrafrecht. De rechtbank verwijst in dit verband naar hetgeen de reclassering en de GZ-psycholoog hebben gerapporteerd. Derhalve zal de rechtbank het jeugdstrafrecht toepassen.
De rechtbank heeft verder in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich op de eerste plaats schuldig gemaakt aan zware mishandeling, waarbij hij met een mes het slachtoffer in de arm heeft gestoken. Het slachtoffer heeft daardoor zwaar letsel opgelopen waardoor hij nog steeds flink wordt gehinderd in zijn dagelijkse bezigheden en blijvende schade aan één of meerdere vingers van zijn linkerhand niet valt uit te sluiten. Een operatieve ingreep en een langdurig revalidatietraject waren noodzakelijk. Verdachte heeft de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ernstig aangetast. Deze aantasting moet een grote indruk op hem hebben gemaakt, wat wordt bevestigd door de verklaringen van het slachtoffer die zich in het procesdossier bevinden. De rechtbank vindt de reactie van verdachte op het eerste incident met het slachtoffer buiten de supermarkt zeer zorgelijk. In plaats van afstand te nemen of hulp te zoeken, ging hij doelbewust en met haast in de supermarkt op zoek naar een mes, waarna hij het slachtoffer provoceerde en opwachtte met het mes. Dit alles rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een woninginbraak. De woning is bij uitstek de plaats waar men zich veilig moet kunnen voelen. Een inbraak in de woning veroorzaakt gevoelens van angst en onveiligheid bij de bewoners in het bijzonder en in de samenleving in het algemeen. Daarnaast brengt een woninginbraak voor de benadeelden materiële schade en overlast met zich mee. Verdachte heeft zich van dit alles niets aangetrokken. Ook dit rekent de rechtbank verdachte aan.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte twee keer eerder voor vermogensdelicten werd veroordeeld waarbij aan hem onder meer een onvoorwaardelijke en een voorwaardelijke jeugddetentie waren opgelegd. Verdachte heeft de onderhavige strafbare feiten gepleegd tijdens de proeftijd van één van deze veroordelingen, waarbij hem een jeugddetentie van zes weken boven het hoofd hing. Dit alles heeft verdachte er niet van weerhouden om de onderhavige strafbare feiten te plegen.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten voor jeugdigen. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een jeugddetentie van hierna te melden duur. De rechtbank zal deze straf voor een deel voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld. Een jeugddetentie gelijk aan de periode van het voorarrest, zoals door de verdediging bepleit, acht de rechtbank niet passend gelet op de ernst van de feiten. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank het niet noodzakelijk om een locatiegebod met elektronisch toezicht op te leggen als bijzondere voorwaarde.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .

De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, een bedrag van € 5.000,- aan immateriële schadevergoeding en een bedrag van € 681,02 aan materiële schadevergoeding (post 'eigen risico' € 385,-, post 'taxikosten' € 82,39, post 'openbaar vervoer' € 13,63, post 'kapotte kleding' € 200,-), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van de overige gevorderde immateriële schadevergoeding en ten aanzien van de materiële schadevergoeding ( [post] , jan/feb ‘17’). Ten aanzien van deze laatste post overweegt de rechtbank dat dit gedeelte van de vordering onvoldoende is onderbouwd en de schade om die reden niet eenvoudig is vast te stellen. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering (in zoverre) zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank wijst af de overige gevorderde materiële schadevergoeding. Ten aanzien van de posten ‘cafetière’, ‘beveiligingscamera’, ‘bezorgmaaltijden 7x’, en ‘lunchkosten Catherinaziekenhuis 3x’ overweegt de rechtbank dat het directe verband met het strafbare feit ontbreekt. Ten aanzien van de post ‘kapot horloge/reparatie’ overweegt de rechtbank dat op foto’s in het procesdossier is te zien dat de benadeelde partij na het steekincident zijn horloge nog draagt waarbij geen zichtbare schade waarneembaar is. De rechtbank heeft ten aanzien van de post ‘kapotte kleding’ bij de beoordeling van de gevorderde schade de in het economische verkeer gangbare afschrijving op gebruiksvoorwerpen betrokken.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op € 600,- terzake van kosten rechtsbijstand overeenkomstig twee punten van het liquidatietarief kantonzaken. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag van de algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Beslag.

De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit voorwerpen zijn met betrekking tot welke de feiten zijn begaan.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan de rechthebbende nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.

Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 22/001319-15.

De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
27, 33, 33a, 36f, 57, 77c, 77i, 77l, 77v, 77x, 77y, 77z, 302, 310 en 311 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

T.a.v. feit 1 primair:
Verklaart niet bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
T.a.v. feit 1 subsidiair, feit 2:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven
T.a.v. feit 1 subsidiair:
Zware mishandeling.
T.a.v. feit 2:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen en maatregel.
T.a.v. feit 1 subsidiair, feit 2:
Jeugddetentie voor de duur van 15 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Stelt als
algemene voorwaardendat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door de reclassering;
- zich binnen drie dagen na invrijheidstelling zal melden bij Reclassering Leger des Heils Brabant-Zeeland, op het telefoonnummer 088-0901140. Hierna moet verdachte zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- meewerkt aan een begeleid wonen traject waarvoor de veroordeelde in overleg met de reclassering via IFZO wordt aangemeld, daar verblijft en zich houdt aan het (dag)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
waarbij de Reclassering Nederland, Regio's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG te 's-Hertogenbosch, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
T.a.v. feit 1 subsidiair:
Verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen goederen, te weten: de voorwerpen genoemd onder nummer 1 tot en met 3 en 6 tot en met 11 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen van 8 mei 2017.
Teruggave inbeslaggenomen goederen.
De rechtbank gelast de teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen met nummer 4
en 5 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen van 8 mei 2017 aan [slachtoffer 1] . Voornoemde lijst van inbeslaggenomen voorwerpen is in kopie aan dit vonnis gehecht.
T.a.v. feit 1 subsidiair:
Maatregel van schadevergoeding van EUR 5.681,02 subsidiair 10 dagen jeugddetentie.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] van een bedrag van EUR 5.681,02 (zegge: vijfduizend zeshonderdéénentachtig euro en twee cent), te weten EUR 5.000,- immateriële schadevergoeding en EUR 681,02 materiële schadevergoeding (post 'eigen risico' EUR 385,-, post 'taxikosten' EUR 82,39, post 'openbaar vervoer' EUR 13,63, post 'kapotte kleding' EUR 200,-), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 dagen jeugddetentie. Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 januari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van een bedrag van EUR 5.681,02 (zegge: vijfduizend zeshonderdéénentachtig euro en twee cent), te weten EUR 5.000,- immateriële schadevergoeding en EUR 681,02 materiële schadevergoeding. Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 januari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op EUR 600,- (zeshonderd euro). Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het gedeelte, betrekking hebbend op de immateriële schadevergoeding het toegewezen bedrag te boven gaand en materiële schadevergoeding voor een bedrag van EUR 2.012,22 ( [post] ) niet ontvankelijk is.
Wijst de vordering voor het overige af.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.L.M. Snijders, voorzitter,
mr. S.J.W. Hermans en mr. C.M. Zandbergen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. S. Kriekaard, griffier,
en is uitgesproken op 21 juli 2017.

Voetnoten

1.Tenzij anders vermeld wordt ten aanzien van feit 1 verwezen naar de paginanummers uit het proces-verbaal van de politie-eenheid Oost-Brabant, district Eindhoven, PL2100-2017000630, gesloten op 6 maart 2017, aantal doorgenummerde pagina’s: 372.
2.Proces-verbaal aangifte incl. bijlagen, pag. 44-49.
3.Proces-verbaal van verhoor aangever, pag. 186-191.
4.Afgelegd bij de rechter-commissaris op 20 maart 2017.
5.Proces-verbaal verhoor getuige, pag. 78-80.
6.Proces-verbaal verhoor getuige, pag. 75.
7.Proces-verbaal verhoor minderjarige verdachte van 2 januari 2017, pag. 225-230.
8.Afgelegd bij de rechter-commissaris op 29 maart 2017.
9.Afgelegd ter terechtzitting van 7 juli 2017.
10.Aanvraagformulier medische informatie, pag. 192.
11.Rapport van 30 juni 2017, zaaknummer: 2017.05.18.006 (aanvraag 001).
12.Tenzij anders vermeld wordt ten aanzien van feit 2 verwezen naar de paginanummers uit het proces-verbaal van de politie-eenheid Oost-Brabant, district Eindhoven, PL2100-2016288314, gesloten op 15 februari 2017, aantal doorgenummerde pagina’s: 162.
13.Proces-verbaal aangifte incl. bijlagen, pag. 116-121.
14.Proces-verbaal sporenonderzoek, pag. 122-123.
15.Rapport van 25 januari 2017, zaaknummer: 2017.01.16.145 (aanvraag 001), pag. 124-127.
16.Afgelegd ter terechtzitting van 7 juli 2017.