ECLI:NL:RBOBR:2017:4382

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 augustus 2017
Publicatiedatum
15 augustus 2017
Zaaknummer
C/01/320435 / HA ZA 17-288
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot verwijzing naar de kantonrechter in een arbeidsovereenkomst geschil

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Oost-Brabant, is op 9 augustus 2017 vonnis gewezen in een incident. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.P.V.W. Willems, heeft de rechtbank verzocht om de zaak te verwijzen naar de kantonrechter. De gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Kokx, heeft verweer gevoerd tegen deze vordering. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen partijen, en dat de vordering van de eiser verband houdt met deze arbeidsovereenkomst. Dit betekent dat de kantonrechter bevoegd is om de zaak te behandelen, ongeacht de waarde of het beloop van de vordering. De rechtbank heeft de vordering van de eiser toegewezen en de zaak verwezen naar de kantonrechter, waarbij de eiser als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident is veroordeeld. De kosten zijn begroot op € 452,00, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook aangegeven dat partijen niet hoeven te verschijnen op de rolzitting, omdat de kantonrechter eerst zal beslissen hoe de procedure verder zal worden voortgezet. Tevens is vermeld dat het griffierecht zal worden verlaagd en dat teveel betaald griffierecht zal worden teruggestort.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/320435 / HA ZA 17-288
Vonnis in incident van 9 augustus 2017
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. R.P.V.W. Willems te 's-Hertogenbosch,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [woonplaats] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. M. Kokx te Eindhoven.
Partijen zullen hierna [eiser] en [eiser] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord tevens houdende de incidentele vordering tot verwijzing naar de kantonrechter
  • de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank de zaak verwijst naar de kantonrechter.
[eiser] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.2.
Naar het oordeel van de rechtbank betreft de vordering van [eiser] een onderwerp dat door de kantonrechter wordt behandeld, ongeacht het beloop of de waarde van de vordering. Daarom zal de zaak worden verwezen naar de kantonrechter.
Daartoe wordt het volgende overwogen.
Niet in geschil is dat sprake is (geweest) van een arbeidsovereenkomst tussen partijen. Artikel 93 aanhef en onder c Rv bepaalt -voor zover hier van belang- dat zaken betreffende een arbeidsovereenkomst door de kantonrechter worden behandeld en beslist.
De term ‘betreffende’ moet ruim uitgelegd worden. Niet vereist is dat de vordering zijn oorsprong heeft in één van de specifiek in artikel 93 onder c genoemde overeenkomsten. Ook aan vorderingen die verband houden met en niet los gezien kunnen worden van het bestaan van een arbeidsovereenkomst, wordt de kwalificatie van een vordering ‘betreffende’ een arbeidsovereenkomst toegekend. De rechtbank is van oordeel dat de vordering van [eiser] verband houdt met en niet los gezien kan worden van de arbeidsovereenkomst.
Dat [eiser] , zoals hij stelt, aan zijn vordering onrechtmatige daad ten grondslag legt, maakt dat niet anders.
2.3.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
wijst de vordering toe,
3.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 452,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis, tot aan de dag van voldoening,
3.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
3.4.
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de rolzitting van de kamer voor kantonzaken van deze rechtbank, locatie
Eindhoven, op
donderdag 7 september 2017om
9uur,
3.5.
wijst partijen erop dat zij op de hiervoor vermelde rolzitting niet hoeven te verschijnen, omdat de kantonrechter eerst zal beslissen op welke wijze de procedure zal worden voortgezet, waarna de griffier partijen over deze beslissing zal informeren,
3.6.
wijst partijen erop dat zij in het vervolg van de procedure niet meer vertegenwoordigd hoeven te worden door een advocaat, maar ook persoonlijk of bij gemachtigde kunnen verschijnen,
3.7.
wijst partijen erop dat het in deze procedure geheven griffierecht ingevolge art. 8 lid 4 WGBZ zal worden verlaagd en dat het teveel betaalde griffierecht door de griffier zal worden teruggestort.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.C. Adang en in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2017.