In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Oost-Brabant op 14 augustus 2017, gaat het om een kort geding tussen de heer en mevrouw [B.] (hierna: [B.] c.s.) en Accor Hospitality Nederland N.V., handelend onder de naam Pullman Eindhoven Cocagne. [B.] c.s. vorderde nakoming van een huurovereenkomst voor een hotelappartement, dat volgens hen van onbepaalde tijd was, en eiste toegang tot het appartement. Pullman betwistte deze claim en stelde dat de huurovereenkomst slechts voor een korte duur was, wat hen vrijstelde van huurbescherming.
De feiten van de zaak zijn als volgt: op 2 mei 2017 hebben partijen een reserveringsbevestiging getekend voor een appartement voor de duur van drie maanden, met een vertrekdatum van 2 augustus 2017. Op de afgesproken vertrekdatum heeft Pullman [B.] c.s. geïnformeerd dat zij het appartement dienden te verlaten, wat door [B.] c.s. werd betwist. In het kort geding vorderde [B.] c.s. toegang tot het appartement en schadevergoeding voor de kosten die zij hadden gemaakt door het ontzeggen van toegang.
De kantonrechter oordeelde dat de huurovereenkomst inderdaad van tijdelijke aard was, zoals bedoeld in artikel 7:232 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. De rechter concludeerde dat de huurovereenkomst op 2 augustus 2017 was geëindigd en dat [B.] c.s. geen recht had op huurbescherming. De vorderingen van [B.] c.s. werden afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten. De reconventionele vorderingen van Pullman werden ingetrokken na toezegging van [B.] c.s. om het appartement te ontruimen.