Verzoeker legt aan zijn verzoek onder meer het volgende ten grondslag.
De bedoeling van verzoeker, de biologische vader en de draagmoeder was dat [minderjarige] na
twaalf maanden door de draagmoeder ter adoptie zou worden afgestaan, zodat verzoeker als
duovader [minderjarige] kon adopteren conform de gebruikelijke weg van artikel 1:228 van het
Burgerlijk Wetboek (BW). [minderjarige] zou dan twee juridische gezaghebbende vaders hebben
en de juridische situatie zou gelijk worden gesteld aan de feitelijke situatie. Na het verbreken van de affectieve relatie tussen verzoeker en de biologische vader, is verzoeker in overleg met de draagmoeder samen met [minderjarige] elders gaan wonen. De draagmoeder werd alleen belast met het gezag en tussen de biologische vader en verzoeker werd een zorgregeling overeengekomen, inhoudende dat [minderjarige] om het weekend en tijdens de helft van de vakanties bij de biologische vader verbleef. Nog steeds heeft [minderjarige] enkele keren per jaar contact met zijn moeder. Partijen vinden het belangrijk dat [minderjarige] bekend is met zijn afkomst en zijn status kent, maar het is nooit de bedoeling van de draagmoeder geweest om actief een rol te spelen bij de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Door de omstandigheden werd het echter niet mogelijk om de voorgenomen adoptieprocedure voort te zetten, waardoor de draagmoeder nog altijd de juridische ouder van [minderjarige] was.
Ondertussen is [minderjarige] 7 jaar oud en woont hij nog altijd met verzoeker in [woonplaats] , waar hij
ook met veel plezier naar school gaat. Het gaat goed met [minderjarige] , hetgeen elk jaar weer door
pleegzorg wordt bevestigd. Ook de zorgregeling tussen [minderjarige] en de biologische vader verloopt goed.
Voorts merkt verzoeker op dat hij er soms tegen aanloopt dat hij niet de juridische vader is van [minderjarige] , zowel op emotioneel als op juridisch gebied. Als voogd is verzoeker wel de wettelijke vertegenwoordiger van [minderjarige] , maar als [minderjarige] 18 jaar oud wordt zal verzoeker juridisch gezien geen enkele familierechtelijke betrekking meer hebben met [minderjarige] . Dit heeft fiscale gevolgen, erfrechtelijke gevolgen, maar als belangrijkste toch ook wel emotionele consequenties voor verzoeker. Verzoeker heeft [minderjarige] vanaf zijn geboorte verzorgd en opgevoed en [minderjarige] noemt verzoeker ook “papa [naam] ”. Er is misschien dan wel geen biologische band, maar verzoeker is en blijft één van de vaders van [minderjarige] .
Verzoeker is op de hoogte van de voorwaarden voor adoptie zoals de wetgever deze heeft
opgesteld. Verzoeker is zich dan ook bewust van het feit dat zijn situatie niet geheel voldoet
aan de in artikelen 1:227 en 1:228 BW voor adoptie geldende voorwaarden omdat de relatie
tussen verzoeker en de biologische vader is verbroken. Toch hoopt verzoeker dat de rechtbank tot het oordeel komt dat onderhavige adoptie kennelijk in het belang is van [minderjarige] . Met name ook omdat alle betrokkenen het met elkaar eens zijn. Zowel de draagmoeder als de biologische vader ondersteunen het verzoek. Niet noodzakelijk of wenselijk is dat de familierechtelijke betrekking tussen [minderjarige] en de biologische vader wordt doorbroken. Verzoeker wil met adoptie juist realiseren dat verzoeker en de biologische vader samen de juridische ouders van [minderjarige] worden, zoals oorspronkelijk altijd de bedoeling is geweest. Verzoeker is van mening dat een parallel kan worden getrokken met artikel 1:229 lid 3 BW, waarin is opgenomen dat in afwijking van het tweede lid de familierechtelijke betrekking tussen de geadopteerde en zijn ouder en diens
bloedverwanten blijft bestaan, indien de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel van die ouder het kind adopteert. Het is volgens verzoeker niet meer van deze tijd om het vereiste “echtgenoot, geregistreerd partner of andere levensgezel van de ouder” strikt aan te houden in die zin dat de relatie nog persé moet voortduren om de adoptie te kunnen realiseren.