ECLI:NL:RBOBR:2017:4490

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 augustus 2017
Publicatiedatum
23 augustus 2017
Zaaknummer
16/3370
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders om herstelsanctie op te leggen in het kader van omgevingsrecht

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant op 23 augustus 2017, gaat het om een geschil tussen Zicht Vastgoed B.V. en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sint Anthonis. De rechtbank beoordeelt de bevoegdheid van verweerder om een last onder dwangsom op te leggen aan eisers, die gebruik maakten van een perceel als zorgboerderij. De rechtbank oordeelt dat de aan het eerder ingetrokken handhavingsbesluit ten grondslag gelegde feiten geen rol meer kunnen spelen, omdat er ten tijde van het primaire besluit geen sprake was van een overtreding. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, omdat verweerder niet bevoegd was om een herstelsanctie op te leggen. De rechtbank stelt vast dat er geen klaarblijkelijk gevaar was voor een overtreding en dat de last niet bedoeld is om herhaling van reeds gepleegde overtredingen te voorkomen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 990,00, en bepaalt dat het betaalde griffierecht van € 334,00 moet worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 16/3370

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 augustus 2017 in de zaak tussen

Zicht Vastgoed B.V.,
[eisers] ,te [woonplaats] , eisers,
(gemachtigde: mr. drs. F.K. van den Akker),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sint Anthonis, verweerder,
(gemachtigden: mr. N.C. Kramer en mr. A. Snijders).

Procesverloop

Bij besluit van 15 april 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eisers een last onder bestuursdwang opgelegd, met dien verstande dat het gebruik van gronden en bouwwerken aan de [adres] te [vestigingsplaats] (het perceel) als zorgboerderij vóór maandag 18 april 2016 gestaakt moest zijn en gestaakt diende te blijven.
Eisers hebben bij brief van 19 april 2016 tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Bij uitspraak van 18 mei 2016 (SHE 16/1290) heeft de voorzieningenrechter het primaire besluit geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op het bezwaarschrift van eisers.
De gezamenlijke Bezwarencommissie Boxmeer en Sint Anthonis heeft verweerder op 14 juni 2016 geadviseerd het bezwaar gegrond te verklaren en het primaire besluit te herroepen.
Bij besluit van 27 september 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar, in afwijking van het advies van de commissie, gegrond verklaard voor zover het de keuze voor een last onder bestuursdwang betreft, het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard en de last onder bestuursdwang ingetrokken en vervangen door een last onder dwangsom. Deze last strekt ertoe de strijdigheid met artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht te beëindigen en beëindigd te houden, op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per week, met een maximum van € 50.000,00, door het gebruik van het perceel voor bewoning, anders dan door één huishouden, te staken en gestaakt te houden.
Tegen dit besluit hebben eisers beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 3 mei 2017 hebben eisers de gronden van beroep aangevuld.
De zaak is behandeld ter zitting van 18 mei 2017, waar van eisers [eisers] is verschenen, bijgestaan door eisers' gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling van de zaak uit van de volgende feiten.
Eisers hebben het perceel (een voormalige agrarische bedrijfslocatie) medio 2009 gekocht. Bij besluit van 20 februari 2014 heeft verweerder aan eisers [eisers] een last onder dwangsom opgelegd, omdat tijdens een controle op 13 december 2013 werd geconstateerd dat een voormalige stal met hooizolder was verbouwd tot woongebouw ten behoeve van een zorgboerderij en dat sprake was van gebruik ten behoeve van een zorgboerderij, in strijd met de voor het perceel geldende bestemming en de bouwregels in het bestemmingsplan "Buitengebied Sint Anthonis 2013".
Bij besluit van 8 oktober 2014 heeft verweerder een omgevingsvergunning voor het verbouwen van een woonboerderij op het perceel geweigerd. Verweerder heeft het tegen dat besluit gerichte bezwaar bij besluit van 7 januari 2016 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit is geen beroep ingesteld.
In de nacht van 12 op 13 april 2016 is brand uitgebroken in een schuur op het perceel. Naar aanleiding hiervan zijn alle jongeren die op het perceel werden opgevangen teruggekeerd naar hun ouders. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen, om te bewerkstelligen dat het gebruik van de gronden en opstallen op het perceel als zorgboerderij gestaakt blijft. Bij het bestreden besluit verweerder de last onder bestuursdwang vervangen door een last onder dwangsom.
2.1
De rechtbank ziet zich, alvorens aan een inhoudelijke behandeling van de zaak toe te kunnen komen, gesteld voor de, ambtshalve te beantwoorden, vraag of verweerder wel bevoegd was om een herstelsanctie op te leggen.
2.2
Zoals in het feitenoverzicht is vermeld, heeft verweerder bij besluit van 20 februari 2014 een last onder dwangsom opgelegd, in verband met de verbouw van een voormalige stal tot woongebouw en het gebruik daarvan ten behoeve van een zorgboerderij. Voor zover het het met het bestemmingsplan strijdige gebruik betreft, is deze sanctie bij het primaire besluit ingetrokken.
Verweerder heeft het primaire besluit genomen, omdat er sprake was van nieuwe feiten en omstandigheden, te weten een brand, informatie over de vermoedelijke oorzaak van de brand (brandstichting) en informatie van het Centrum voor Jeugd en Gezin Land van Cuijk over de verleende zorg en over de besteding van PGB’s. De voorzieningenrechter heeft hierover in zijn uitspraak van 18 mei 2016, zaaknummer SHE 16/1290, geoordeeld dat sprake is van voldoende aanknopingspunten dat verweerder zijn bevoegdheid heeft gebruikt voor een ander doel dan voor het beëindigen van gebruik dat in strijd is met de planregels.
2.3
Omdat verweerder aan het primaire besluit andere feiten ten grondslag heeft gelegd dan aan het besluit van 20 februari 2014 en dat besluit bij het primaire besluit is ingetrokken, kunnen de aan dat ingetrokken besluit ten grondslag gelegde feiten geen rol meer spelen. Van belang is daarom of ten tijde van het nemen van het primaire besluit sprake was van - andere dan in het primaire besluit genoemde - feiten en omstandigheden die kunnen worden gekarakteriseerd als strijdig gebruik en die, bij het bestreden besluit, alsnog aan het primaire besluit ten grondslag konden worden gelegd.
2.4
Ten tijde van het nemen van het primaire besluit waren alle jongeren die voor de brand in de nacht van 12 op 13 april 2016 op het perceel werden opgevangen teruggekeerd naar hun ouders. Zo er voorafgaande aan het nemen van het primaire besluit al sprake was van een overtreding, was deze ten tijde van het nemen van het primaire besluit beëindigd. Dat, zoals verweerder heeft betoogd, gegevens uit de basisregistratie personen erop duidden dat in de afgelopen jaren een zeer groot aantal personen in het huis heeft verbleven en sprake was van een sterke wisseling in samenstelling en dus geen sprake kan zijn van een oogmerk tot duurzaam samenzijn - en daarmee van bewoning door een huishouden - kan daarom geen doorslaggevende rol spelen.
2.5
Desgevraagd heeft verweerder ter zitting aangegeven dat in het bestreden besluit weliswaar niet staat dat er vrees is voor herhaling van de overtreding, maar de last zou kunnen worden gezien als een preventieve last.
2.6
De rechtbank volgt verweerder hierin niet.
Ingevolge artikel 5:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een herstelsanctie worden opgelegd, zodra het gevaar voor de overtreding klaarblijkelijk dreigt.
Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 april 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:935) kan worden afgeleid dat een preventieve last slechts kan worden opgelegd als het een nieuwe, nog niet gepleegde, overtreding betreft. Weliswaar gaat die uitspraak over een last onder dwangsom, maar, omdat het gaat om de uitleg van artikel 5:7 van de Awb, strekt de betekenis van deze uitspraak zich ook uit tot andere herstelsancties. Een preventieve last is niet bedoeld om herhaling van reeds gepleegde overtredingen te voorkomen.
In dit geval is sprake van eerdere sancties voor met het bestemmingsplan strijdig gebruik. Ten tijde van het opleggen van de last bestond er daarom geen klaarblijkelijk gevaar dat een overtreding zich op korte termijn voor de eerste keer zou gaan voordoen.
Gelet hierop ontbrak een grondslag voor toepassing van artikel 5:7 van de Awb.
3. De rechtbank komt, op grond van het voorafgaande, tot het oordeel dat verweerder niet bevoegd was om een herstelsanctie op te leggen. Het bestreden besluit dient reeds hierom te worden vernietigd. De rechtbank komt daarom niet toe aan een inhoudelijke behandeling van de zaak.
4. In verband met de onbevoegdheid van verweerder, ziet de rechtbank aanleiding om het primaire besluit te herroepen en haar uitspraak in de plaats te stellen van het vernietigde besluit.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank, met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, vast op € 990,00, voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, waarde per punt € 495,00, wegingsfactor 1).
6. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank bepalen dat verweerder eisers het door hen betaalde griffierecht moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit en bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten, vastgesteld op € 990,00;
  • bepaalt dat verweerder eisers het door hen betaalde griffierecht, ten bedrage van € 334,00, moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. de Lange, rechter, in aanwezigheid van A.J.H. van der Donk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.