ECLI:NL:RBOBR:2017:4622

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 september 2017
Publicatiedatum
31 augustus 2017
Zaaknummer
C/01/316057 / HA ZA 16-806
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herroepingsverzoek op basis van bedrog in civiele procedure

In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 6 september 2017 uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en gedaagde. Eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.F.Th.M. Heutink, had een herroepingsverzoek ingediend tegen een eerder verstekvonnis van 6 april 2016, waarin hij niet-ontvankelijk was verklaard in zijn verzet. Eiser stelde dat gedaagde bedrog had gepleegd door te beweren dat eiser geen vaste woon- en verblijfplaats had, terwijl gedaagde op de hoogte was van de woonplaats van eiser. Eiser vorderde herroeping van het vonnis, heropening van het geding en veroordeling van gedaagde in de kosten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in de verzetprocedure al dezelfde feiten had aangevoerd als in het herroepingsverzoek. Gedaagde voerde aan dat eiser het bedrog al tijdens de procedure had ontdekt en dat hij daarom geen beroep kon doen op artikel 382 sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechtbank oordeelde dat het beroep van eiser op herroeping niet slaagde, omdat hij het bedrog al tijdens de eerdere procedure had kunnen ontdekken en dit ook had aangevoerd. De rechtbank wees de vorderingen van eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten van gedaagde, die op € 1.191,00 werden vastgesteld.

De beslissing van de rechtbank is dat de vorderingen van eiser worden afgewezen, en dat eiser de proceskosten aan gedaagde moet betalen. Dit vonnis is openbaar uitgesproken op 6 september 2017.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/316057 / HA ZA 16-806
Vonnis van 6 september 2017
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats]
eiser,
advocaat mr. A.F.Th.M. Heutink te Gennep,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.G. Spijker te Boxmeer.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 8 februari 2017 en de daarin genoemde processtukken;
  • de comparitie van partijen van 12 juli 2017, waarvan proces-verbaal is opgemaakt;
  • de brief met aanvullende producties van [eiser] van 26 juni 2017;
  • de akte uitlating, tevens akte overlegging producties van [gedaagde] van 12 juli 2017.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

Tussen partijen staat het volgende vast:
2.1
[eiser] is op 27 oktober 2015 door [gedaagde] gedagvaard tegen de zitting van 6 januari 2016 bij onderhavige rechtbank.
2.2
[eiser] is niet in het geding verschenen, zodat de rechtbank [eiser] op 6 april 2016 bij verstek heeft veroordeeld. Dit verstekvonnis is op 25 april 2016 openbaar betekend en op 29 april 2016 in de Staatscourant gepubliceerd.
2.3
Bij dagvaarding van 24 juni 2016 is [eiser] in verzet gekomen tegen het verstekvonnis van 6 april 2016.
2.4
Op 21 december 2016 heeft de rechtbank [eiser] niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzet, omdat [eiser] het verzet niet had ingeschreven in de daarvoor bestemde registers.

3.De vordering

3.1
[eiser] vordert:
A. voor zover rechtens vereist, herroeping van het vonnis van 6 april 2016 met zaaknummer/rolnummer C/01/301866/HA ZA 16-1, heropening van het geding en het geven van gelegenheid aan [eiser] tot het aanvoeren en aanvullen van zijn verweer;
B. niet-ontvankelijk verklaring van de vordering van [gedaagde] in de dagvaarding van 27 oktober 2015, dan wel afwijzing van deze vordering;
C. veroordeling van [gedaagde] , voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van zowel de herroepingsprocedure als de dagvaardingsprocedure.
3.2
[eiser] legt aan zijn vordering onder A - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag:
[gedaagde] heeft ten onrechte bij de betekening van de dagvaarding aangegeven dat [eiser] geen vaste woon- en verblijfplaats hier te lande of daarbuiten zou hebben, terwijl [gedaagde] bekend was met de woonplaats of het werkelijke verblijf van [eiser] . [gedaagde] heeft [eiser] hiermee doelbewust in het ongewisse willen laten over de op handen zijnde procedure. Dat geldt ook voor het uitbrengen van het exploot van de dagvaarding, ook dat heeft [gedaagde] verzwegen. Tot slot heeft [gedaagde] feiten verzwegen die tot een voor [eiser] gunstige afloop van de zaak zouden hebben kunnen leiden. Door aldus te handelen heeft [gedaagde] bedrog gepleegd als bedoeld in artikel 382 sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (‘Rv’), hetgeen tot herroeping van het verstekvonnis moet leiden.
3.3
[gedaagde] voert verweer, welk verweer strekt tot afwijzing van de vordering van [eiser] .
3.4
Op de stellingen van partijen – voor zover van belang – wordt hierna ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Artikel 382 sub a Rv schrijft voor dat een vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan, op vordering van een partij kan worden herroepen indien het berust op bedrog door de wederpartij in het geding gepleegd. [eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat hiervan sprake is op de hiervoor onder 3.2 genoemde gronden.
4.2
[gedaagde] heeft zich tegen de vordering tot herroeping onder meer verweerd door aan te voeren dat [eiser] een vonnis wil aanvechten waartegen gewone rechtsmiddelen hebben opengestaan, maar die door toedoen van [eiser] zelf voor hem niet het gewenste resultaat hebben opgeleverd. [eiser] heeft volgens [gedaagde] het rechtsmiddel van verzet benut en heeft in die verzetprocedure alle verweren gevoerd die [eiser] in deze procedure ook aanvoert, zo blijkt volgens [gedaagde] uit het vonnis van 21 december 2016. [eiser] is in het verzet niet-ontvankelijk verklaard omdat hij had nagelaten het verzet in te schrijven in de daartoe bestemde registers. Dat is aan [eiser] zelf te wijten. Onder die omstandigheden staat het buitengewone rechtsmiddel van herroeping [eiser] niet ter beschikking, aldus [gedaagde] .
4.3
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
4.4
De rechtbank begrijpt het verweer van [gedaagde] aldus dat [gedaagde] zich op het standpunt stelt dat [eiser] het door hem gestelde bedrog niet pas na de procedure heeft ontdekt, maar al tijdens de procedure, zodat hem om die reden geen beroep op artikel 382 sub a Rv toekomt. Met dit verweer doet [gedaagde] een beroep op de vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat een vordering tot herroeping niet met succes kan worden ingesteld tegen een uitspraak die mede berust op door de wederpartij gepleegd bedrog, indien het bedrog reeds tijdens de voorafgaande procedure is ontdekt of bij een redelijkerwijs van de bedrogene te verwachten onderzoek had kunnen worden ontdekt (HR 15 februari 2008, NJ 2008/112).
4.5
Dit verweer slaagt. Vastgesteld moet worden dat [eiser] zich in de verzetprocedure heeft beroepen op dezelfde feiten die hij thans aan het herroepingsverzoek ten grondslag legt. Uit de door [eiser] ter onderbouwing van zijn stellingen in het geding gebrachte verzetdagvaarding (productie 3 bij de dagvaarding) volgt immers dat [eiser] al in de verzetprocedure heeft aangevoerd dat [gedaagde] de dagvaarding verkeerd heeft betekend en dat [gedaagde] [eiser] opzettelijk niet heeft geïnformeerd over de ophanden zijnde procedure. De paragrafen 71 tot en met 78 van de dagvaarding, waarin de onderbouwing van deze herroepingsgronden is gelegen, zijn een kopie van de paragrafen 46 tot en met 53 uit de verzetdagvaarding. Uit het vonnis van 21 december 2016 volgt bovendien dat [eiser] in verzet ook heeft aangevoerd dat [gedaagde] feiten heeft verzwegen die tot een voor [eiser] gunstige uitkomst zouden hebben kunnen leiden. Dit blijkt uit rechtsoverweging 3.2 van het genoemde vonnis. Hiermee staat vast dat [eiser] het door hem gestelde bedrog al tijdens de voorafgaande procedure heeft ontdekt, sterker nog, dat [eiser] dit bedrog toen ook aan de orde heeft gesteld. Dit gegeven afgezet tegen de hiervoor beschreven maatstaf van de Hoge Raad, leidt ertoe dat het beroep van [eiser] op artikel 382a Rv niet slaagt. Dat [eiser] uiteindelijk in het verzet niet-ontvankelijk is verklaard en dat zodoende geen inhoudelijke beoordeling van het geschil heeft plaatsgevonden, maakt voorgaande niet anders. De niet-ontvankelijkverklaring is immers aan [eiser] zelf te wijten.
4.6
Voorgaande leidt tot het oordeel van de rechtbank dat de vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen. Aan een inhoudelijke bespreking van de drie herroepingsgronden wordt niet toegekomen. Evenals aan de bespreking van de overige weren van [gedaagde] .
4.7
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- explootkosten € 0,00
- griffierecht 287,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat
904,00(2,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.191,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2
veroordeelt [eiser] tot betaling aan [gedaagde] van de proceskosten van € 1.191,00,
5.3
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.K.B. van Daalen en in het openbaar uitgesproken op 6 september 2017.