In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 6 september 2017 uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en gedaagde. Eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.F.Th.M. Heutink, had een herroepingsverzoek ingediend tegen een eerder verstekvonnis van 6 april 2016, waarin hij niet-ontvankelijk was verklaard in zijn verzet. Eiser stelde dat gedaagde bedrog had gepleegd door te beweren dat eiser geen vaste woon- en verblijfplaats had, terwijl gedaagde op de hoogte was van de woonplaats van eiser. Eiser vorderde herroeping van het vonnis, heropening van het geding en veroordeling van gedaagde in de kosten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in de verzetprocedure al dezelfde feiten had aangevoerd als in het herroepingsverzoek. Gedaagde voerde aan dat eiser het bedrog al tijdens de procedure had ontdekt en dat hij daarom geen beroep kon doen op artikel 382 sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechtbank oordeelde dat het beroep van eiser op herroeping niet slaagde, omdat hij het bedrog al tijdens de eerdere procedure had kunnen ontdekken en dit ook had aangevoerd. De rechtbank wees de vorderingen van eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten van gedaagde, die op € 1.191,00 werden vastgesteld.
De beslissing van de rechtbank is dat de vorderingen van eiser worden afgewezen, en dat eiser de proceskosten aan gedaagde moet betalen. Dit vonnis is openbaar uitgesproken op 6 september 2017.