ECLI:NL:RBOBR:2017:4833

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 september 2017
Publicatiedatum
13 september 2017
Zaaknummer
C/01/324346 / KG ZA 17-499
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van brandstofpompen in kort geding tussen Hatko en [gedaagde]

In deze zaak heeft de Turkse onderneming Hatko Teknik Donanım ve Ticaret A.Ş. (hierna: Hatko) een kort geding aangespannen tegen een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, aangeduid als [gedaagde], met als doel de afgifte van drie Pielstick brandstofpompen. De brandstofpompen zijn eigendom van de Turkse Staatsspoorwegen (TCDD) en zijn door Hatko in opdracht van TCDD gereviseerd. Hatko stelt dat [gedaagde] de brandstofpompen onrechtmatig onder zich houdt en dat er een overeenkomst tot afgifte is gesloten op 30 mei 2017. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs is voor het bestaan van deze overeenkomst en dat Hatko een spoedeisend belang heeft bij de afgifte van de pompen, aangezien TCDD heeft gesommeerd om de pompen terug te geven. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat [gedaagde] de pompen binnen vijf dagen na betekening van het vonnis moet afgeven, op straffe van een dwangsom van € 5.000 per dag, met een maximum van € 100.000. Daarnaast is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten van Hatko, die zijn begroot op € 1.514,42, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/324346 / KG ZA 17-499
Vonnis in kort geding van 12 september 2017
in de zaak van
de rechtspersoon naar Turks recht
HATKO TEKNIK DONANIMLAR MÜMESSILLIK VE TICARET A.Ş,
gevestigd te Istanbul (Turkije),
eiseres,
advocaten mr. R.B.R. van den Heuvel en mr. R.J. Stoop te Alphen aan den Rijn,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
gedaagde,
advocaat mr. M.F.J. Martens te 's-Hertogenbosch.
Partijen zullen hierna Hatko en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
De procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 14 augustus 2017 met 19 producties;
  • de door mr. Martens bij faxbericht van 29 augustus 2017, ingekomen ter griffie te 16.18 uur, ingestuurde producties 1 tot en met 5;
  • de door mr. Martens bij faxbericht van 30 augustus 2017, ingekomen ter griffie te 10.43 uur, ingestuurde producties 6 en 7;
  • de mondelinge behandeling op 30 augustus 2017 te 14.00 uur;
  • de pleitnota van Hatko;
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Hatko heeft bezwaar gemaakt tegen de van [gedaagde] daags voor de zitting op 30 augustus 2017 ontvangen producties en de op de dag van de zitting ontvangen producties. Volgens mr. Stoop was het niet mogelijk gebleken gelet op het tijdstip van indienen om de stukken met Hatko te bespreken. Bovendien is productie 1 in de Duitse taal gesteld, zonder dat daar een vertaling bij is gevoegd. De voorzieningenrechter is met Hatko van oordeel dat mr. Martens alle producties te laat heeft ingediend, terwijl deze producties evenmin vooraf door mr. Martens zijn aangekondigd. De voorzieningenrechter heeft om redenen van goede procesorde, met toepassing van artikel 6.2. Procesreglement kort gedingen rechtbanken handel/familie, beslist dat productie 1 van [gedaagde] buiten beschouwing zal worden gelaten omdat mr. Stoop aannemelijk heeft gemaakt dat hij dit stuk, mede vanwege het ontbreken van een vertaling, niet met zijn cliënte heeft kunnen bespreken. Ten aanzien van de producties 2 tot en met 7 heeft mr. Stoop niet betwist dat deze stukken bekend zijn bij zijn cliënte. Gelet hierop heeft de voorzieningenrechter deze stukken toegelaten.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Hatko is een Turkse onderneming actief op technisch gebied, consultancy en handel.
2.2.
Van de Turkse Staatsspoorwegen (hierna: TCDD) heeft Hatko eind 2016 de opdracht gekregen om een drietal ‘Pielstick’ brandstofpompen voor locomotiefmotoren (hierna te noemen: “brandstofpompen”) te laten reviseren om een brandstofbesparing te bewerkstelligen, althans de mogelijkheden daaromtrent te onderzoeken.
2.3.
Hatko heeft vervolgens eind 2016 een overeenkomst gesloten met de vennootschap naar Duits recht Engine Technik Peter UG (ETP), een onderneming gevestigd te Oberstenfeld, Duitsland. Voorzover hier relevant strekte de overeenkomst tot het reviseren van de brandstofpompen om een brandstofbesparing van 5 tot 9 % te bewerkstelligen. Voor de werkzaamheden die ETP zou uitvoeren zouden volgens Hatko pas kosten in rekening worden gebracht, indien de revisie succesvol was, een brandstofbesparing mogelijk bleek en TCDD zou overgaan tot het plaatsen van een vervolgopdracht bij Hatko.
2.4.
ETP heeft de drie brandstofpompen (naar Hatko stelt zonder haar medeweten) overgebracht naar de ondernemingen VME B.V. en DSP Techni B.V., beiden gevestigd te Tilburg (hierna gezamenlijk aan te duiden als: VME). Vervolgens heeft VME de brandstofpompen (naar Hatko stelt zonder haar medeweten) overgebracht naar [gedaagde] , alwaar de brandstofpompen door [gedaagde] zijn onderzocht.
2.5.
Uiteindelijk bleek revisie niet mogelijk, hetgeen ETP op 20 februari 2017 aan Hatko heeft medegedeeld (productie 7 bij dagvaarding). Hierop ontstond een geschil tussen Hatko en ETP onder andere naar aanleiding van de door ETP aan Hatko verzonden factuur van € 52.500,00 voor het reviseren van de brandstofpompen terwijl in de visie van Hatko dit kosteloos zou gebeuren.
2.6.
Bij beschikking van 9 mei 2017 (C/1320797/BP RK 17-357) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank Hatko verlof verleend (productie 12 bij dagvaarding), om conservatoir beslag tot afgifte te leggen op de brandstofpompen die zich bij [gedaagde] bevinden. Op 2 juni 2017 heeft Hatko het geding in de hoofdzaak (betreffende de afgifte van de brandstofpompen) tegen ETP aanhangig gemaakt in Duitsland.
2.7.
Ondertussen was Hatko eind mei 2017 met [gedaagde] en VME in gesprek geraakt om de brandstafpompen af te geven. Een en ander omdat TCDD Hatko per brief van 12 april 2017 had gesommeerd om de brandstofpompen voor 1 mei 2017 te retourneren.
2.8.
Bij e-mail van 30 mei 2017 berichtte mr. Stoop namens Hatko [gedaagde] en VME het navolgende:
“Geachte heren [gedaagde] en [naam] ,
In aansluiting op de bespreking die wij gisterenmorgen hadden in Den Bosch, bericht ik u namens cliënte, (…), als volgt.
Tussen partijen staat vast dat cliënte aan E T P UG (….) Engine Technik Peter (hierna te noemen: “ETP”) opdracht heeft gegeven om een drietal pompen te repareren, dan wel te optimaliseren. Deze pompen zijn eigendom van Türkiye Cumhuriyeti Devlet Demiryollari (Turkse Staatsspoorwegen, hierna te noemen: “TCDD”) en Türkiye Lokomotif ve Motor Sanayi A.Ş. (hierna te noemen: “Tülomsas”). De pompen bevinden zich momenteel op het terrein van [gedaagde] ETP bleek niet in staat te zijn om de werkzaamheden zelf uit te voeren en heeft vervolgens — zonder toestemming of medeweten van cliënte VME B.V. en [gedaagde] opdracht gegeven om de optimalisatie uit te voeren. Momenteel is echter tussen ETP en cliënte een juridisch conflict ontstaan over de gemaakte afspraken en de financiële afwikkeling. Cliënte is inmiddels gesommeerd om de pompen te retourneren en diende dit voor 1 mei 2017 te doen (…). Omdat ETP niet bereid is om mee te werken aan de afgifte aan de rechtmatige eigenaren, heeft cliënte beslag gelegd op de pompen. Zij kan gezien het voorgaande evenwel de uitkomst van het geschil met ETP niet afwachten.
Het staat niet ter discussie dat TCDD en Tülomsas rechtmatig eigenaar zijn van de pompen. Ook staat niet ter discussie dat er aan de zijde van cliënte grote schade zal ontstaan, als de pompen niet op zeer korte termijn worden geretourneerd aan de rechtmatige eigenaren. Cliënte heeft u aangeboden om u beiden te vrijwaren voor alle vorderingen die ETP mogelijk zal instellen, als gevolg van het vrijgeven van de pompen. Voorts heeft cliënte aangeboden dat alle werkzaamheden die door u beiden zijn verricht volledig en onverkort worden betaald. Hierna hebt u aangegeven, op voorwaarde dat dit juridisch geen risico’s met zich mee zou brengen, bereid te zijn om de pompen op woensdag 31 mei 2017 om 12:00 uur mee te geven aan een transporteur die de pompen af zal leveren bij de rechtmatige eigenaren. Het voorgaande komt concreet neer op de volgende afspraken:
- [gedaagde] zal de pompen monteren in de staat waarin zij zich bevonden, op het moment dat deze werden ontvangen;
- VME zal zorgdragen voor het verzenden van een op naam van Hatko gestelde factuur ten bedrage van € 12.000,- aan ondergetekende;
- [gedaagde] zal zorgdragen voor het verzenden van een op naam van Hatko gestelde factuur ten bedrage van € 10.600,- (dat is inclusief voormelde montage) aan ondergetekende;
- Hatko zal zorgdragen voor betaling van een totaalbedrag van € 22.600,- op de derdengeldrekening van TeekensKarstens advocaten;
- [gedaagde] zal medewerking verlenen aan het transport van de drie pompen. Deze zullen door een koerier worden opgehaald op woensdag 31 mei 2017 om 12:00 uur;
- Nadat de transporteur ondergetekende heeft meegedeeld dat de pompen op transport zijn, zal TeekensKarstens de bedragen overmaken aan [gedaagde] en VME;
- Hatko vrijwaart [gedaagde] en VME voor de mogelijke vorderingen die ETP meent te hebben op [gedaagde] en VME naar aanleiding van het vrijgeven van de pompen.
Zoals ik u gisteren heb aangegeven, heb ik opdracht van cliënte om u in kort geding te dagvaarden als de pompen op woensdag 31 mei 2017 om 12:00 uur niet zijn vrijgegeven voor transport. Voorts stel ik u namens cliënte aansprakelijk voor alle schade die is ontstaan, ontstaat en nog zal ontstaan als gevolg van het onder u houden van de pompen. Nu TCDD op het punt staat om cliënte een vervolgopdracht te gunnen, zullen de financiële gevolgen van het eventueel mislopen van deze opdracht deel uitmaken van deze schade.
Ik verzoek u om een en ander te bespreken met uw juridisch adviseurs en verneem
dienaangaande graag van u, dan wel van hen.”
2.9.
Bij e-mailbericht van diezelfde dag reageerde [gedaagde] hierop als volgt:
“Hallo Robert Jan Stoop,
Niet mee eens dit is niet de afspraak.
U schrijft: [gedaagde] zal de pompen monteren in de staat waarin zij zich bevonden, op het moment dat deze worden ontvangen.
De afspraak is dat wij de pompen in elkaar zetten om er een compleet geheel van te maken voor vervoer en douane, de werking kunnen wij niet kunnen garanderen en versleten en of beschadigde delen zijn niet vervangen en noodzakelijke afstellingen zijn niet gemaakt. Dus pompen worden retour geleverd zoals ze zijn op het moment en zijn niet voor gebruik geschikt.
Groeten
[gedaagde]
(…)”
2.10.
Hierop reageerde mr. Stoop op diezelfde dag per e-mail als volgt:
“Beste [gedaagde] ,
Dank voor je mail. Ik ging er van uit dat de pompen, na de montage, in dezelfde staat zouden verkeren als op het
moment dat ze zijn ontvangen.
De door jou aangegeven toevoeging is akkoord, de pompen zullen in elkaar worden gezet conform hetgeen je
hieronder schrijft, excuses voor het misverstand.
(…)”.
2.11.
[gedaagde] reageerde vervolgens als volgt op de reactie van mr. Stoop:
“Hallo Robert,
ik neem aan dat je dit gaat toevoegen aan de brief?
(…)”
2.12.
Waarop mr. Stoop als volgde reageerde:
“Dat zal ik doen”.
2.13.
Productie 16 bij dagvaarding betreft de factuur voor een bedrag van € 10.604,00 (gedateerd 29 mei 2017) van [gedaagde] gericht aan Hatko.
2.14.
Op 31 mei 2017 heeft [gedaagde] – naar Hatko stelt onder druk van VME en ETP - de brandstofpompen niet vrijgegeven.
2.15.
Op 27 juli 2017 heeft TCDD Hatko voor de laatste maal gesommeerd om de drie
brandstofpompen voor 17 augustus 2017 te retourneren (productie 19 bij dagvaarding) en heeft Hatko aansprakelijk gesteld voor de door TCDD te lijden schade in het geval de brandstofpompen niet op tijd worden geretourneerd.

3.Het geschil

3.1.
Hatko vordert samengevat - [gedaagde] te veroordelen om de drie brandstofpompen van het merk Pielstick met de serienummers: 0503015, 0997080 en 3789581, met al haar toebehoren per omgaande maar uiterlijk binnen 5 dagen na betekening van het vonnis transport klaar af te geven aan Hatko in de zin dat de brandstofpompen in elkaar zijn gezet en zijn verpakt in gebruikelijk materiaal, waarin zij vervoerd kunnen worden, een en ander op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per dag met een maximum van € 250.000,00 en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten te vermeerderen met de wettelijke rente en in de nakosten.
3.2.
Hieraan legt Hatko – in de kern – ten grondslag dat [gedaagde] de brandstofpompen onrechtmatig onder zich houdt, terwijl zij geen enkel recht heeft ten aanzien van de brandstofpompen; de brandstofpompen zijn eigendom van TCDD en TCDD heeft Hatko gesommeerd de brandstofpompen terug te halen. Hatko is gehouden de brandstofpompen te retourneren aan de rechtmatige eigenaar TCDD. Daarnaast is [gedaagde] op 30 mei 2017 met Hatko overeengekomen dat zij de brandstofpompen op 31 mei 2017 zou afgeven voor transport. [gedaagde] is deze afspraak niet nagekomen. Hiermee pleegt [gedaagde] wanprestatie.
Hatko heeft tenslotte gesteld dat het spoedeisend belang voldoende aannemelijk is gemaakt nu Hatko aansprakelijk is gesteld door TCDD en Hatko reputatieschade lijdt. TCDD is voor Hatko een grote klant. Het niet aan een overeenkomst kunnen voldoen met een dergelijke
partij, heeft grote consequenties voor het vertrouwen van (potentiële) klanten in
Hatko, aldus Hatko.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Voor zover hier relevant luidt dit als volgt:
  • het spoedeisend belang ontbreekt. [gedaagde] heeft in dit kader de vraag opgeworpen waarom Hatko per se twee kapotte pompen en een pomp die diende voor vervangende materialen maar die geen originele Bosch-pomp blijkt te zijn terug wil hebben in Turkije. Het vervoer alleen kost meer dan dat de pompen waard zijn, aldus [gedaagde] . Daarnaast heeft [gedaagde] vraagtekens geplaatst bij de sommatiebrieven van TCDD.
  • in Duitsland heeft Hatko een hoofdzaak aanhangig gemaakt om de brandstofpompen van ETP terug te krijgen. Hetzelfde in Nederland bewerkstelligen in de onderhavige procedure is om die reden niet mogelijk;
  • [gedaagde] heeft geen enkele contractuele verplichting jegens Hatko om de brandstofpompen af te geven. Hatko heeft verzuimd hiervoor bewijs te leveren. [gedaagde] heeft zaken gedaan met VME en zij op haar beurt met ETP. Via die route gaan de pompen terug. Het door Hatko gelegde conservatoir beslag tot afgifte strekt daar ook toe. Zodra er in de hoofdzaak in Duitsland een vonnis volgt waaruit blijkt dat de pompen terug moeten zal het gelegde conservatoir beslag executoriale vorm krijgen en ontstaat de gewenste verplichting. [gedaagde] heeft om die reden besloten het gelegde conservatoire beslag te respecteren en de procedure in Duitsland af te wachten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De zaak heeft een internationaalrechtelijk karakter vanwege het feit dat Hatko in Turkije en [gedaagde] in Nederland is gevestigd. Allereerst dient beoordeeld te worden of de Nederlandse rechter ten aanzien van het onderhavige geschil rechtsmacht toekomt en vervolgens welk recht van toepassing is.
4.2.
In deze zaak volgt de bevoegdheid van de Nederlandse rechter uit het bepaalde van artikel 4 van de EEX-Vo (herschikt) omdat [gedaagde] in Nederland is gevestigd. Het in deze zaak toepasselijk recht volgt uit het bepaalde in de Rome I-Vo. Gesteld noch gebleken is dat partijen een rechtskeuze hebben gemaakt. Hatko legt aan haar vordering mede ten grondslag het bestaan van een overeenkomst tussen Hatko en [gedaagde] . Ingevolge artikel 10 Rome I-Vo worden het bestaan en de geldigheid van de overeenkomst of van een bepaling daarvan beheerst door het recht dat ingevolge deze verordening toepasselijk zou zijn, indien de overeenkomst of de bepaling geldig zou zijn. Artikel 4 lid 2 Rome I-Vo bepaalt dat de overeenkomst wordt beheerst door het recht van het land waar de partij die de kenmerkende prestatie van de overeenkomst moet verrichten, haar gewone verblijfplaats heeft. De kenmerkende prestatie bestaat in dit geval uit het afgeven van de brandstofpompen door [gedaagde] aan Hatko. Aangezien [gedaagde] deze prestatie moet verrichten en zij in Nederland haar gewone verblijfplaats heeft, wordt de rechtsverhouding tussen partijen beheerst door Nederlands recht.
4.3.
Niet in geschil is dat TCDD eigenaar is van de brandstofpompen. Voorshands gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat Hatko als lasthebber van TCDD de brandstofpompen in beginsel kan revindiceren. Uit de door Hatko overgelegde sommatiebrieven van TCDD blijkt dat TCDD de brandstofpompen terugvordert en Hatko aansprakelijk stelt voor de schade die zij zal lijden indien de brandstofpompen niet omgaand worden geretourneerd. Het spoedeisende belang bij een spoedige afgifte is hiermee voldoende aannemelijk gemaakt door Hatko. Dat de brandstofpompen kapot zijn, zoals [gedaagde] stelt, doet in dit verband niet terzake en laat onverlet dat de eigenaar van een roerende zaak zijn zaak kan terugvorderen, ongeacht in welke staat deze zich bevindt.
4.4.
Dat in Duitsland een bodemzaak loopt tussen Hatko en ETP is geen omstandigheid die ertoe leidt dat Hatko [gedaagde] niet in rechte kan betrekken in Nederland. De procedure in Duitsland wordt niet gevoerd tussen Hatko en [gedaagde] en staat los van de door Hatko gestelde rechtsverhouding tussen Hatko en [gedaagde] . Met betrekking tot deze rechtsverhouding is tussen partijen discussie over de vraag of er op 30 mei 2017 een overeenkomst tot stand is gekomen. Volgens Hatko is dat het geval.
4.5.
De vraag die derhalve beantwoord moet worden is of tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen op grond waarvan [gedaagde] jegens Hatko gehouden is op dit moment mee te werken aan het afgeven van de brandstofpompen.
4.6.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is er, gelet op de (inhoud van de) over en weer gevoerde emailcorrespondentie op 30 mei 2017, een overeenkomst tussen partijen tot stand gekomen. De correspondentie die tussen partijen heeft plaatsgevonden - door Hatko overgelegd bij de dagvaarding en zoals hiervoor onder 2.8. tot en met 2.12. is weergegeven - dient in onderlinge samenhang te worden beschouwd. Uit de correspondentie blijkt van een door Hatko aan [gedaagde] gedaan aanbod, waarvan de voorwaarden nauwkeurig zijn bepaald en welk aanbod [gedaagde] , zij het met een enkele aanpassing, heeft geaccepteerd.
4.7.
Hatko heeft aannemelijk gemaakt dat met de op 30 mei 2017 vastgelegde afspraken een definitieve overeenkomst tot stand is gekomen. Er bestaat overeenstemming tussen partijen over de essentialia van de overeenkomst. Er zijn immers te factureren bedragen door [gedaagde] genoemd en hoe betaling daarvan door Hatko zal plaatsvinden, er is bepaald hoe de pompen gemonteerd moeten worden, hoe en op welk tijdstip transport zal plaatsvinden en dat [gedaagde] gevrijwaard worden door Hatko voor mogelijke vorderingen die ETP zou menen te hebben. Er is door of namens [gedaagde] , behoudens de mail zoals weergegeven in r.o. 2.9. geen enkel voorbehoud gemaakt. Met betrekking tot dit voorbehoud over de wijze van monteren heeft mr. Stoop [gedaagde] aangegeven dat hierin tegemoet zal worden gekomen. Bovendien heeft [gedaagde] de factuur voor de door hem verrichtte werkzaamheden aan de brandstofpompen op voorhand aan Hatko doen toekomen. Gelet op het vorenstaande is een (perfecte) overeenkomst tussen partijen tot stand gekomen.
4.8.
Dat [gedaagde] , al dan niet op instigatie van VME en/of ETP, zich op 31 mei 2017 op het standpunt stelde dat de procedure in Duitsland eerst afgewacht diende te worden, doet aan de overeenkomst niet af. Er is een overeenkomst tot stand gekomen, waarvan Hatko nakoming kan verlangen. Na de mail van [gedaagde] zoals weergegeven in r.o. 2.11 kon Hatko in redelijkheid er vanuit gaan dat “de handen geschud” waren. Dat Hatko ten laste van ETP beslag op de brandstofpompen heeft doen leggen, staat aan afgifte evenmin in de weg. Als beslaglegger ten laste van de een kan zij afgifte van de ander vorderen en verkrijgen.
4.9.
De vorderingen zullen worden toegewezen op de wijze zoals hierna omschreven.
4.10.
De gevorderde dwangsom zal worden beperkt als volgt.
4.11.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Hatko worden begroot op:
- dagvaarding € 80,42
- griffierecht 618,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.514,42
4.12.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om de drie brandstofpompen van het merk Pielstick met de serienummers: 0503015, 0997080 en 3789581, met al haar toebehoren binnen 5 dagen na betekening van dit vonnis transportklaar af te geven aan Hatko in de zin dat de brandstofpompen in elkaar zijn gezet en zijn verpakt in gebruikelijk materiaal, waarin zij vervoerd kunnen worden,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan Hatko een dwangsom te betalen van € 5.000,00 voor iedere dag dat zij niet aan de in 5.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 100.000,00 is bereikt,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Hatko tot op heden begroot op € 1.514,42, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 12 september 2017.