ECLI:NL:RBOBR:2017:4867

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 september 2017
Publicatiedatum
14 september 2017
Zaaknummer
C/01/325044 / KG ZA 17-540
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot veroordeling in proceskosten na misbruik van procesrecht in kort geding

In deze zaak, die op 14 september 2017 door de Rechtbank Oost-Brabant werd behandeld, stond de vordering van de besloten vennootschap PRIJSVRIJ.NL B.V. centraal. Eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. H. Knotter, vorderde dat de gedaagde, PRIONET B.V., in de werkelijke proceskosten van de procedure zou worden veroordeeld. De aanleiding voor deze vordering was een eerder gelegd derdenbeslag door Prionet op de bankrekening van Prijsvrij, dat doel had getroffen voor een aanzienlijk bedrag. Prijsvrij had op 29 augustus 2017 aangegeven bereid te zijn een bankgarantie te stellen, maar Prionet weigerde aanvankelijk om het beslag op te heffen. Dit leidde tot de noodzaak voor Prijsvrij om een kort geding aan te spannen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat Prionet misbruik van procesrecht had gemaakt door niet tijdig te bevestigen dat het beslag zou worden opgeheven. De rechter stelde vast dat Prionet op de hoogte was van de gevolgen van haar handelen en dat Prijsvrij hierdoor onterecht was gedwongen om een kort geding aan te spannen. De rechter wees de vordering van Prijsvrij toe en veroordeelde Prionet in de werkelijke proceskosten, die werden begroot op € 6.219,21, inclusief griffierecht en advocaatkosten. De uitspraak benadrukte het belang van het recht op toegang tot de rechter en de voorwaarden waaronder een veroordeling in proceskosten kan plaatsvinden, met name in gevallen van misbruik van procesrecht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/325044 / KG ZA 17-540
Vonnis in kort geding van 14 september 2017
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PRIJSVRIJ.NL B.V.,
gevestigd te ‘s-Hertogenbosch,
eiseres,
advocaat mr. H. Knotter te 's-Hertogenbosch,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PRIONET B.V.,
gevestigd te Almere,
gedaagde,
advocaat mr. E.R. Knoester te Steenbergen.
Partijen zullen hierna Prijsvrij en Prionet genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis van 31 augustus 2017 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft in het vonnis van 31 augustus 2017 op de - gewijzigde - vorderingen onder 1 en 2 beslist en de beslissing ten aanzien van de proceskosten bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Op 29 augustus 2017 heeft Prionet, met verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, derdenbeslag gelegd ten laste van Prijsvrij onder de Rabobank tot zekerheid van betaling van een vordering van Prionet op Prijsvrij van € 17.180,00. Het bankbeslag heeft doel getroffen voor een bedrag van ruim € 1.500.000,00.
2.2.
Bij e-mailbericht van 29 augustus 2017 om 12.51 uur heeft mr. Knotter namens Prijsvrij aan de advocaat van Prionet medegedeeld dat het beslag voor een dergelijk bedrag doel heeft getroffen en dat Prijsvrij bereid is een bankgarantie te stellen. Daarbij heeft mr. Knotter aan de advocaat van Prionet gevraagd om te bevestigen dat tegen het stellen van een gebruikelijke bankgarantie (standaard procesgarantie) de beslagen zullen worden opgeheven.
2.3.
Bij e-mailbericht van 29 augustus 2017 om 14.15 uur aan de advocaat van Prionet heeft mr. Knotter daaraan toegevoegd dat Prijsvrij bereid is een bankgarantie te stellen die uitbetaalt bij een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis.
2.4.
Op 29 augustus 2017 na 15.23 uur heeft er telefonisch contact plaatsgevonden tussen mr. Knotter en de advocaat van Prionet waarbij is besproken het voorstel van Prionet om de beslagen op te heffen tegen betaling van een bedrag van € 14.500,00.
2.5.
Bij e-mailbericht van 29 augustus 2017 om 17.20 uur heeft mr. Knotter daarop de volgende reactie gestuurd:
“(..)
U heeft mij zojuist medegedeeld dat uw cliënte weigert vrijwillig medewerking te verlenen aan een opheffing van de beslagen tegen het stellen van zekerheid.
Uw cliënte zou de beslagen slechts willen opheffen indien cliënte een bedrag van tenminste 14.5000 euro betaalt.
Middels deze email maak ik ernstig bezwaar tegen de handelswijze van uw cliënte.
Het gelegde beslag en de daarop volgende weigering om het beslag op te heffen tegen het stellen van afdoende zekerheid kan niet anders worden aangemerkt als en (onrechtmatige) poging om betaling van een ongegrond vordering af te dwingen.
Ik sommeer uw cliënte dan ook om per ommegaande, althansuiterlijk hedenmiddag 29 augustus 2017 vóór 18.00uur, schriftelijke aan mij te bevestigen dat de beslagen zullen worden opgeheven tegen het stellen van de gebruikelijke bank/procesgarantie, welke garantie conform wet en jurisprudentie als afdoende zekerheid ex artikel 705 lid 2 Rv jo artikel 6:51 BW wordt aangemerkt.
Indien uw cliënte hieraan niet voldoet, zal morgenochtend een datum voor een kort geding worden gevraagd. Graag ontvang ik uiterlijk morgenochtend30 augustus 2017 voor 12.00 uuruw eventuele verhinderdata voor de komende 2 weken.
(…)”
2.6.
Bij emailbericht van 30 augustus 2017 om 11.59 uur heeft de advocaat van Prionet gereageerd als volgt:

Geachte confrère,
Onder verwijzing naar uw laatste bericht van gisteren bericht ik u als volgt. Prionet stelt het niet op prijs op deze wijze benaderd te worden en vindt dat u hiermee een grens overschrijdt. Kennelijk verwachtte u van cliënte dat zijzelfbinnen een uur schriftelijk aan u zou bevestigen dat de gelegde beslagen zouden worden opgeheven omdat anders uw kosten op haar zouden worden verhaald.
Nog daargelaten de kwestie of u ons gesprek wel accuraat heeft weergegeven wijs ik u op het volgende citaat uit een arrest van de Hoge Raad d.d. 12 juni 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1600):
(…)
Alhoewel u bekend zult zijn met dit arrest heeft u oneigenlijke druk op cliënte willen uitoefenen door a) de gekozen vorm en inhoud van uw bericht, b) het gekozen tijdstip van verzending (einde werkdag) en c) de uiterst korte termijn waarbij u kennelijk de kans op de koop te heeft genomen dat ik niet meer voor het verstrijken van de termijn bereikbaar zou zijn voor cliënte. In mijn ogen verhoudt uw handelwijze zich niet tot de Gedragsregels reden waarom ik namens cliënte een klacht in zal dienen.
Verhinderdata dezerzijds:
(…)
Ik zie uw berichtgeving aan de Rechtbank wel tegemoet.
(…)”
2.7.
Op 30 augustus 2017 om 18.21 uur heeft Prijsvrij een datum gevraagd voor een behandeling van het kort geding. De mondelinge behandeling is bepaald op 31 augustus 2017 om 15.30 uur.
2.8.
Bij emailbericht van 31 augustus 2017 om 12.00 uur heeft de advocaat van Prionet bevestigd dat Prionet bereid is het beslag op te heffen, zodra een bankgarantie is gesteld.
2.9.
De voorzieningenrechter heeft ter zitting van 31 augustus 2017 onmiddellijk uitspraak gedaan en - onder meer - de vordering tot opheffing van het beslag toegewezen, omdat de bankgarantie inmiddels was gesteld.

3.Het geschil

3.1.
Prijsvrij vordert - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - Prionet te veroordelen in de daadwerkelijke proceskosten van deze procedure. Zij legt daaraan ten grondslag dat zij tot het (nodeloos) aanhangig maken van dit kort geding is genoodzaakt door Prionet, die zelf ook erkent dat het beslag dient te worden opgeheven, omdat er een deugdelijke bankgarantie is gesteld. Ter onderbouwing van haar vordering heeft Prijsvrij ter zitting, met toestemming van de deken, de tussen de advocaten gevoerde confraternele correspondentie voorafgaand aan het kort geding, overgelegd.
3.2.
Prionet stelt niet te hebben geweigerd om het beslag op te heffen, zodat van misbruik van procesrecht geen sprake is. Voorts heeft Prionet verwezen naar een uitspraak van de Hoge Raad van 12 juni 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1600), stellende dat de artikelen 237 tot en met 240 Rv een limitatieve en exclusieve regeling bevatten van de kosten waarin de partij die bij vonnis in het ongelijk wordt gesteld, kan worden veroordeeld

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat een veroordeling in de werkelijk gemaakte proceskosten volgens vaste jurisprudentie alleen toewijsbaar is in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering of het voeren van verweer, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als een partij haar vordering of verweer baseert op feiten en omstandigheden waarvan zij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan zij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het voeren van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (vgl. HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828).
4.2.
Op grond van het bepaalde in artikel 705 lid 2 Rv dient een beslag, dat is gelegd voor een geldvordering, te worden opgeheven indien voor deze vordering voldoende zekerheid wordt gesteld.
4.3.
Vaststaat dat Prijsvrij al op 29 augustus 2017 om 14.15 uur te kennen heeft gegeven dat zij bereid was een bankgarantie te stellen die uitbetaalt bij een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis. Prionet heeft vervolgens eerst op 31 augustus 2017 om 12.00 uur, nadat de mondelinge behandeling van het kort geding reeds was bepaald om 15.30 uur diezelfde dag, medegedeeld bereid te zijn het beslag op te heffen tegen het stellen van een bankgarantie. Prionet heeft daarmee misbruik gemaakt van haar procesrecht. Prionet wist of had in ieder geval moeten weten dat het beslag diende te worden opgeheven bij het stellen van een bankgarantie. In het midden kan blijven de vraag of Prionet al dan niet (expliciet) zou hebben geweigerd om het beslag op te heffen tegen het stellen van een bankgarantie (Prionet heeft dit uitdrukkelijk betwist). Onder de gegeven omstandigheden, waarbij het voor Prionet kenbaar was dat het beslag voor een bedrag van € 1.500.000,00 doel had getroffen voor een vordering van Prionet van € 17.180,00 en Prijsvrij onder grote druk stond om het beslag zo spoedig mogelijk opgeheven te krijgen, heeft Prionet door niet (tijdig) te bevestigen dat het beslag zou worden opgeheven bij het stellen van een bankgarantie, onrechtmatig gehandeld jegens Prijsvrij. Zij heeft Prijsvrij onnodig en tegen beter weten in gedwongen tot het aanhangig maken van het onderhavige kort geding. Prionet zal om die reden in de werkelijke proceskosten van Prijsvrij worden veroordeeld. De kosten zullen worden toegewezen vanaf het moment dat Prijsvrij zich genoodzaakt heeft gezien een kort geding aanhangig te maken en kosten heeft gemaakt voor het opstellen van een dagvaarding. De advocaatkosten worden, conform de als prod. 5 door Prijsvrij overgelegde specificatie, die op zichzelf door Prionet niet is betwist, begroot op € 5.601,21.
4.4.
Prionet heeft nog verwezen naar een uitspraak van de Hoge Raad van 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1600, stellende dat de artikelen 237 tot en met 240 Rv een limitatieve en exclusieve regeling bevatten van de kosten waarin de partij die bij vonnis in het ongelijk wordt gesteld, kan worden veroordeeld, welke regeling derogeert aan het uitgangspunt dat hij die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt die hem kan worden toegerekend, verplicht is de schade die de ander dientengevolge lijdt, volledig te vergoeden. Dit verweer miskent echter dat de artikelen 237-240 Rv een dergelijke regeling ten aanzien van de proceskosten bevatten,
behoudens bijzondere omstandigheden,waarbij volgende vaste jurisprudentie dient te worden gedacht aan misbruik van procesrecht en onrechtmatige daad. Die situatie doet zich hier voor.
4.5.
Prionet zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Prijvrij worden begroot op:
- griffierecht 618,00
- salaris advocaat
5.601,21
Totaal € 6.219,21

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt Prionet in de proceskosten, aan de zijde van Prijsvrij tot op heden begroot op € 6.219,21, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt Prionet in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 14 september 2017.