ECLI:NL:RBOBR:2017:4912

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 september 2017
Publicatiedatum
18 september 2017
Zaaknummer
C/01/324944 / KG ZA 17-536
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van een collectieve actie tegen de gemeente Eindhoven inzake de Taxiverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 18 september 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de Stichting Taxibelang (Regio Eindhoven) en de gemeente Eindhoven. De stichting vorderde een bevel aan de gemeente om de feitelijke inwerkingtreding van de Taxiverordening en het bijbehorende Besluit op te schorten. De stichting stelde dat de verplichting om aan te sluiten bij een Toegelaten Taxi Organisatie (TTO) onrechtmatig was en in strijd met diverse nationale en internationale regelgeving, waaronder het EVRM en de Grondwet. De gemeente voerde verweer en stelde dat de stichting niet ontvankelijk was in haar vorderingen, omdat niet voldaan was aan de eisen voor een collectieve actie en er geen spoedeisend belang bestond.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de stichting niet aan de vereisten van artikel 3:305a BW voldeed, omdat zij niet had aangetoond dat zij de belangen van de taxichauffeurs daadwerkelijk behartigde en onvoldoende had geprobeerd om in overleg met de gemeente tot een oplossing te komen. Daarnaast werd vastgesteld dat er geen spoedeisend belang was, aangezien de stichting te lang had gewacht met het indienen van de vordering en de taxichauffeurs niet in hun beroepsuitoefening werden belemmerd. De rechtbank verklaarde de stichting niet-ontvankelijk in haar vorderingen en veroordeelde haar in de proceskosten van de gemeente.

Deze uitspraak benadrukt de strikte eisen die aan collectieve acties worden gesteld en de noodzaak voor stichtingen om hun statuten en activiteiten duidelijk te onderbouwen. De rechter wees erop dat het niet aan de civiele rechter is om wetgeving buiten werking te stellen, maar aan de wetgever zelf. De uitspraak heeft implicaties voor andere stichtingen die vergelijkbare vorderingen willen indienen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/324944 / KG ZA 17-536
Vonnis in kort geding van 18 september 2017
in de zaak van
de stichting
STICHTING TAXIBELANG (REGIO EINDHOVEN),
gevestigd te Waalre,
eiseres,
advocaten mr. M. Çankaya te Lent en mr. R.P. Kuijper te Amstelveen,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE EINDHOVEN,
zetelend te Eindhoven,
gedaagde,
advocaat mr. J.W.M. Hagelaars te Nijmegen.
Partijen zullen hierna Stichting Taxibelang en de gemeente genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
De procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding op verkorte termijn ex artikel 117 Rv d.d. 30 augustus 2017 met 17 producties;
  • de brief van mr. H. Zeilmaker d.d. 1 september 2017;
  • de brief van mr Kuijper van 1 september 2017;
  • het herstelexploit van 1 september 2017;
  • de bij faxbericht van 2 september 2017 door mr. Hagelaars ingediende producties 1 en 2;
  • de bij faxbericht van 3 september door mr. Çankaya ingediende productie 18.
  • de mondelinge behandeling op 4 september 2017.
  • de pleitnota van de gemeente.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In artikel 82b van de Wet personenvervoer 2000 (hierna: Wet personenvervoer) is het volgende neergelegd:
Onverminderd
artikel 82akan bij of krachtens gemeentelijke verordening worden bepaald dat het gebruik van de bij die verordening te bepalen gemeentelijke openbare weg of delen daarvan, voor wat betreft het aldaar aanbieden van taxivervoer, uitsluitend is voorbehouden aan vervoerders en bestuurders van auto’s die taxivervoer verrichten die overeenkomstig de bij en krachtens dit artikel gestelde regels deel uitmaken van een organisatorisch verband.
Het in het eerste lid bedoelde organisatorische verband heeft een verbetering van de kwaliteit van taxivervoer ten doel.
2.2.
Op 18 oktober 2016 is de Taxiverordening Eindhoven 2016 (hierna: de Verordening) door de raad van de gemeente vastgesteld. Met uitzondering van de artikelen 2,3, en 4 is de Verordening op 19 oktober 2016 in werking getreden. Het Uitvoeringsbesluit Taxiverordening Eindhoven 2016 (hierna: het Besluit) is op 20 november 2016 in werking getreden.
2.3.
Op 1 september 2017 zijn de artikelen 2,3 en 4 van paragraaf 2 en 3 van de Verordening in werking getreden. In deze artikelen is geregeld dat het verboden is om opstapvervoer aan te bieden op de openbare weg in Eindhoven, tenzij de chauffeur is aangesloten bij een Toegelaten Taxi Organisatie (TTO). Om als TTO te worden aangemerkt moet een vergunning worden verkregen die bij het college van B&W dient te worden aangevraagd. De artikelen luiden als volgt:
“Paragraaf 2 Aanbieden van taxivervoer op de opstapmarkt
Artikel 2 Aanwijzing gebied voor aanbieden taxivervoer
Op de door het college aan te wijzen delen van de gemeentelijke openbare weg is het aanbieden van taxivervoer uitsluitend voorbehouden aan aangeslotenen.
Artikel 3 Verbodsbepalingen
1. Het is verboden om taxivervoer op de door het college aangewezen delen van de gemeentelijke openbare weg aan te bieden zonder of in strijd met een daartoe door het college verleende vergunning.
2. Het is een TTO verboden om een chauffeur, die niet beschikt over een door of vanwege het college aan de TTO in het kader van de TTO -vergunning verstrekt bewijs, taxivervoer te laten aanbieden op de door het college aangewezen delen van de gemeentelijke openbare weg.
3. Het is verboden om zonder toestemming van het college het Eindhovense taxilogo, zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze verordening, in, op of aan het voertuig te gebruiken.
Paragraaf 3 TTO-vergunning
Artikel 4 TTO-vergunning
Om als TTO te worden aangemerkt moet een organisatorisch verband als bedoeld in artikel 82b van de wet beschikken over een vergunning van het college voor het aanbieden van taxivervoer op de door deze aangewezen delen van de gemeentelijke openbare weg.
2.4.
Opstapvervoer houdt in het op straat ‘oppikken’ van klanten, bijvoorbeeld langs de weg of bij een standplaats zoals het station. Door de invoering van een TTO-stelsel beoogt de gemeente ontstane imperfecties als gevolg van de liberalisering van de taximarkt in 2000 aan te pakken. Een TTO is verantwoordelijk voor de naleving van gedrags- en fatsoensnormen door chauffeurs. Taxi’s zijn verplicht herkenbaar als onderdeel van een TTO. Een TTO moet waarborgen bieden voor de kwaliteit van de aangesloten chauffeurs.
2.5.
Voor zover relevant voor het onderhavige geding heeft mr. Kuijper voor Stichting Taxibelang bij (niet-aangetekende) brief van 31 juli 2017 (productie 8 bij dagvaarding) de gemeente op de hoogte gebracht van het feit dat Stichting Taxibelang principiële bezwaren heeft tegen de verplichte aansluiting bij een TTO met het verzoek de Verordening en het Besluit in te trekken dan wel de toepassing en/of uitvoering hiervan op te schorten tot het moment dat de rechter een onherroepelijk oordeel heeft geveld over de rechtmatigheid van de Verordening en het Besluit in het licht van nationale en internationale regelgeving.
De gemeente heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat zij deze brief niet heeft ontvangen. Stichting Taxibelang heeft geen bewijs geleverd dat zij de brief wél heeft verstuurd.
2.6.
Als productie 1 bij dagvaarding heeft Stichting Taxibelang een uittreksel uit het handelsregister overgelegd d.d. 12 juni 2017 waaruit haar statutaire naam blijkt. Tevens blijkt uit het uittreksel dat Stichting Taxibelang ook Platform Taxi Ondernemers Eindhoven genoemd wordt.

3.Het geschil

3.1.
Stichting Taxibelang vordert –samengevat - de gemeente te bevelen om binnen vierentwintig uur na datum vonnis de feitelijke inwerkingtreding van de Verordening en
het Besluit op te schorten tot het moment dat deze zodanig zijn aangepast dat deze objectief
toetsbaar voldoen aan onder meer artikel 6 EVRM, artikel 11 EVRM/artikel 8 Grondwet, artikel 14 EVRM en artikel 1 van Protocol 12 bij het EVRM, althans tot het moment dat er in de bodemprocedure een onherroepelijke beslissing is genomen over de rechtsgeldigheid van de Verordening en het Besluit, op straffe van een dwangsom met veroordeling van de gemeente in de proceskosten.
3.2.
Hieraan heeft Stichting Taxibelang – in de kern en voorzover hier relevant - ten grondslag gelegd dat handhaving van de Verordening en het Besluit jegens haar een onrechtmatige overheidsdaad in de zin van artikel 6:162 BW oplevert omdat artikel 82b Wet Personenvervoer niet rechtsgeldig is. Stichting Taxibelang heeft dienaangaande onder andere gemotiveerd aangevoerd dat sprake is van strijdigheid van artikel 82b lid 1 Wet Personenvervoer met artikel 8 Grondwet en artikel 11 EVRM (de negatieve vrijheid van vereniging). Hiertoe heeft zij onder meer verwezen naar het arrest van het EHRM van 30 juni 1993, NJ 1994/223 (Sigurjónsson).
De Stichting stelt zich verder op het standpunt dat de Verordening en het Besluit onverenigbaar zijn met het recht op een eerlijk proces, als bedoeld in onder meer artikel 6 lid 1 EVRM. De Verordening en het Besluit legt aan de TTO (een privaatrechtelijke rechtspersoon) meerdere verplichtingen op. Een daarvan ziet op het sanctioneren van aangesloten taxichauffeurs door de TTO bij een overtreding (artikel 11 van de Verordening). Nu de door de TTO aan de aangesloten taxichauffeur opgelegde sanctie of maatregel civielrechtelijk van aard zal zijn, staat hiertegen geen administratiefrechtelijke rechtsmiddel open. Wel kan de toegelaten taxichauffeur de gang naar de civiele rechter bewandelen indien hij zich niet kan verenigen met de opgelegde sanctie of maatregel. Het is de vraag of de toegelaten taxichauffeur zich zal wenden tot een civiele rechter. De taxichauffeur is afhankelijk van de TTO en de taxichauffeur loopt tegen diverse (financiële) blokkades op in zijn gang naar de civiele rechter omdat hij anders dan bij administratiefrechtelijke procedures, (hogere) griffierechten zal moeten betalen. Afhankelijk van de hoogte van de vordering dient de taxichauffeur zich te laten bijstaan door een advocaat, waarmee eveneens de nodige kosten gemoeid gaan.
De Stichting stelt zich verder op het standpunt dat de gemeente buiten haar
(verordenende) bevoegdheden is getreden door aan emissievrije TTO-taxi’s extra
privileges te geven en/of uitzonderingen toe te staan. Door de inwerkingtreding van de Verordening en het Besluit is sprake is van een ongerechtvaardigd onderscheid oftewel discriminatie. In artikel 17 lid 2 Verordening is bepaald dat een TTO, die alleen gebruik zal maken van auto’s zonder directe uitstoot van schadelijke stoffen, minimaal dient te beschikken over vier aangesloten taxichauffeurs en vier taxi’s, terwijl een ‘niet emissievrije TTO’ minimaal over 15 taxi’s moet beschikken De gemeente maakt derhalve onderscheid tussen emissievrije TTO-taxi’s en andere TTO-taxi’s. Dit is in strijd met het discriminatieverbod zoals onder meer opgenomen in artikel 14 EVRM en artikel 1 van Protocol 12 bij het EVRM.
3.3.
De gemeente heeft ter zitting verweer gevoerd.
De gemeente stelt zich
primairop het standpunt dat Stichting Taxibelang niet ontvankelijk is in haar vorderingen. Enerzijds omdat een voldoende spoedeisend belang ontbreekt, anderzijds omdat niet wordt voldaan aan de eisen die aan een collectieve actie worden gesteld.
Subsidiairstelt de gemeente zich op het standpunt dat de vorderingen van Stichting Taxibelang en de daaraan ten grondslag liggende stellingen zich niet lenen voor een beslissing in kort geding omdat:
  • Stichting Taxibelang feitelijk een (negatief) wetgevingsbevel vordert, dat door de civiele rechter niet kan worden uitgesproken;
  • de gemeentelijke Taxiverordening niet onverbindend is;
  • er geen sprake is van strijd met de Wet Personenvervoer, de Grondwet en/of het EVRM.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De gemeente heeft als preliminair verweer aangevoerd dat Stichting Taxibelang niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vorderingen omdat niet is voldaan aan de in artikel 3:305a BW gestelde vereisten voor het instellen van een collectieve actie. Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
4.2.
Het eerste en tweede lid van artikel 3:305a BW luiden als volgt:
Een stichting of vereniging met volledige rechtsbevoegdheid kan een rechtsvordering instellen die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen, voorzover zij deze belangen ingevolge haar statuten behartigt.
Een rechtspersoon als bedoeld in lid 1 is niet ontvankelijk, indien hij in de gegeven omstandigheden onvoldoende heeft getracht het gevorderde door het voeren van overleg met de gedaagde te bereiken. Een termijn van twee weken na de ontvangst door de gedaagde van een verzoek tot overleg onder vermelding van het gevorderde, is daartoe in elk geval voldoende.
4.3.
De hiervoor genoemde eis in het eerste lid houdt – volgens vaste rechtspraak – niet alleen in dat de statutaire doelomschrijving ziet op deze belangen, maar ook dat de stichting of vereniging daadwerkelijk activiteiten ontplooit om deze belangen te behartigen.
4.4.
Stichting Taxibelang heeft verzuimd de statuten van haar stichting in geding te brengen. Omdat de statuten in het onderhavige geding ontbreken kan de statutaire doelstelling van Stichting Taxibelang niet worden vastgesteld en kan mitsdien niet getoetst worden of zij naast het behartigen van de belangen van taxibedrijven in Nederland ook een ‘eigen belang’ heeft. Daarnaast heeft Stichting Taxibelang over haar ontstaan, haar samenstelling en haar werkwijze niets naar voren gebracht. In randnummer 3 van de dagvaarding geeft Stichting Taxibelang slechts aan dat zij door middel van de onderhavige procedure opkomt voor de taxichauffeurs in en rond Eindhoven die zich niet met de Verordening en het Besluit kunnen verenigen. Van ontplooide activiteiten anders dan het instellen van de onderhavige procedure is niet gebleken. De ter zitting aanwezige penningmeester van Stichting Taxibelang heeft bovendien medegedeeld dat de bestuursleden van de stichting inmiddels zijn vervangen en dat productie 1 een oud uittreksel uit het handelsregister is. Er zou inmiddels een nieuwe registratie zijn. Wie de bestuursleden zijn en of zij over voldoende kennis en vaardigheden beschikken om de belangen van de taxichauffeurs te waarborgen is echter onduidelijk gebleven. Stichting Taxibelang heeft mitsdien niet aan haar stelplicht voldaan.
4.5.
Daarnaast is niet genoegzaam gebleken dat Stichting Taxibelang eerst geprobeerd heeft in overleg te treden met de gemeente zoals is vereist in de eerste volzin van het tweede lid van artikel 3:305a BW. Dat de gemeente de brief van 31 juli 2017 mogelijk niet heeft ontvangen kan gelet op het volgende in het midden blijven. De voorzieningenrechter is met de gemeente van oordeel dat de brief geen redelijke poging bevat om er samen met de gemeente uit te komen. De brief bevat slechts een sommatie om de Verordening en het Besluit in te trekken en de opmerking dat de gemeente bij vragen contact kan opnemen met mr. Kuijper.
4.6.
Reeds gelet op het voorgaande zal Stichting Taxibelang niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vorderingen.
4.7.
Ook in het geval Stichting Taxibelang wél op grond van artikel 3:305a BW ontvankelijk was in haar vorderingen zou de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard wegens het ontbreken van een (gesteld) spoedeisend belang. De voorzieningenrechter is op grond van artikel 254, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bevoegd in spoedeisende zaken waarin, gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening bij voorraad is vereist.
Terzake de spoedeisendheid van de zaak is opvallend dat Stichting Taxibelang daarover nagenoeg niets heeft aangevoerd. De enkele omstandigheid dat het verplicht aansluiten bij een TTO voor de individuele taxichauffeur is ingegaan op 1 september 2017, is onvoldoende dat de uitkomst van een te voeren bodemprocedure niet kan worden afgewacht. Een spoedeisend belang kan derhalve enkel en alleen vanwege die omstandigheid niet worden aangenomen. Daarnaast heeft Stichting Taxibelang tot het laatste moment gewacht met het starten van dit kort geding terwijl reeds op 18 oktober 2016 bekend was dat de artikelen 2, 3 en 4 van de Verordening in werking zouden treden per 1 september 2017. Dat Platform Taxi Ondernemers Eindhoven op 16 december 2016 (productie 5 bij dagvaarding) de bestuursrechtelijke weg heeft bewandeld (die eveneens in een niet-ontvankelijkheid is geëindigd, immers bezwaar/beroep tegen een algemeen verbindend voorschrift is niet mogelijk) kan Stichting Taxibelang niet baten. Op geen enkele wijze was kenbaar dat Stichting Taxibelang tevens de naam Platform Taxi Ondernemers Eindhoven voert. Dat zulks thans blijkt uit het overgelegde (inmiddels achterhaalde) uittreksel uit het handelsregister doet daar niet aan af. Dit uittreksel is de gemeente pas bekend geworden in deze procedure. Derhalve is mede gelet op het tijdsverloop een spoedeisend belang niet komen vast te staan. Tenslotte is gesteld noch gebleken dat de taxichauffeurs, voor wie Stichting Taxibelang stelt de belangen te behartigen, door de invoering van de verplichte TTO op geen enkele wijze hun beroep kunnen uitoefenen. De gemeente heeft onbetwist gesteld dat de TTO alleen geldt voor de opstapmarkt (in Eindhoven). Dat het onmogelijk is voor de taxichauffeurs in afwachting van een eventuele bodemzaak hun inkomen te generen in de taximarkt anders dan de opstapmarkt in Eindhoven is onvoldoende gesteld danwel gebleken.
4.8.
Bij deze stand van zaken komt de voorzieningenrechter niet toe aan een gedetailleerde bespreking van de verschillende juridische grondslagen van de vorderingen en het hiertegen door de gemeente gevoerde verweer.
4.9.
Voor de goede orde wordt nog opgemerkt dat in het geval de voorzieningenrechter de zaak wel aan zich had kunnen houden, hij het gevorderde niet zou hebben (kunnen) toewijzen. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter ten overvloede het volgende.
4.10.
In zijn arrest van 11 oktober 1996, NJ 1997/165 (Leenders/Ubbergen) heeft de Hoge Raad – kort gezegd – overwogen dat een burger die meent dat het handhaven van materiele wetgeving jegens hem onrechtmatig is omdat hij meent dat deze wetgeving onverbindend is de eisen van een doeltreffende rechtsbescherming tegen de overheid met zich brengen dat hij het geschil omtrent de verbindendheid van het wettelijk voorschrift aan de burgerlijke rechter moet kunnen voorleggen. Dit betekent echter niet dat de onderhavige vorderingen zouden kunnen worden toegewezen in het geval Stichting Taxibelang wel in haar vorderingen zou kunnen worden ontvangen en zij wel spoedeisend belang bij haar vorderingen zou hebben. Deze vorderingen strekken ertoe dat de voorzieningenrechter de Verordening en het Besluit voorshands buiten werking stelt, hetgeen de taak van de rechter te buiten gaat. Het is immers niet aan de rechter maar aan de (materiële) wetgever om (materiële) wetgeving buiten werking te stellen. Zie: Hoge Raad 1 oktober 2004, NJ 2004/679 (Faunabescherming/Fryslân).
4.11.
In het geval gevorderd zou zijn dat de gemeente zou worden veroordeeld de Verordening en het Besluit voorshands niet ten opzichte van taxichauffeurs die niet zijn aangesloten bij een TTO toe te passen rijst de vraag of de in (rechtsreeks werkende) internationale verdragen erkende negatieve verenigingsvrijheid zo ver gaat dat artikel 82b van de Wet Personenvervoer onverbindend zou moeten worden geacht. Voorshands beantwoordt de voorzieningenrechter die vraag ontkennend omdat niet in het algemeen geldt dat alleen bij een TTO aangesloten taxichauffeurs in Nederland taxidiensten kunnen verrichten. Het beroep van Stichting Taxibelang op het arrest van het EHRM van 30 juni 1993, NJ 1994/223 (Sigurjónsson) gaat dan ook in zoverre ook niet op.
4.12.
Dat de Verordening en het Besluit onverbindend zouden zijn omdat de rechtsbescherming door de bestuursrechter wordt “vervangen” door rechtsbescherming door de civiele rechter, ziet de voorzieningenrechter niet. De civiele rechtspraak in Nederland wordt immers in het algemeen in overeenstemming met de vereisten van artikel 6 EVRM geacht te zijn.
4.13.
Dat in het geval van duurzame taxi’s minimaal vier chauffeurs bij een TTO moeten zijn aangesloten en bij “gewone” taxi’s minimaal vijftien chauffeurs, leidt wat de voorzieningenrechter betreft niet ertoe dat de Verordening en het Besluit niet verbindend zijn. De Gemeente heeft gezien het aantal taxichauffeurs in Eindhoven kunnen kiezen voor een minimale omvang van een TTO met “gewone” taxi’s van vijftien chauffeurs. Omdat er blijkbaar nog niet veel duurzame taxi’s zijn, heeft de Gemeente ten aanzien van duurzame taxi’s kunnen kiezen voor een minimale omvang van een TTO van vier chauffeurs.
4.14.
Tot slot merkt de voorzieningenrechter nog het navolgende op. In de Memorie van Toelichting (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009-2010, 32424, nr. 3, p.) bij art. 82b van de Wet Personenvervoer wordt onder andere het navolgende opgemerkt: “
Acht slaand op deze toetsstenen zal het model van groepsvorming slechts in die situaties worden ingezet waar dat werkelijk noodzakelijk is bevonden en waar relatief lichte maatregelen op grond van artikel 82a, onvoldoende zijn om de doelstellingen te realiseren. Tegen deze achtergrond wordt het model van groepsvorming in de gemeentelijke context geplaatst, dus in die context waar nog daadwerkelijk problemen bestaan. De gemeente heeft in de keuze van het juiste instrument een eigen verantwoordelijkheid en zal de motivering van die keuze kunnen aangeven in het kader van de vaststelling van de gemeentelijke verordening.”. De stichting heeft de specifieke vraag of de gemeente de keuze voor het systeem van TTO binnen haar gemeentegrenzen voldoende heeft verantwoord niet aan de orde gesteld, zodat op die vraag in deze procedure geen antwoord kan worden gegeven.
4.15.
Stichting Taxibelang zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Gemeente Eindhoven worden begroot op:
- griffierecht € 618,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.434,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verklaart Stichting Taxibelang niet-ontvankelijk in haar vorderingen;
5.2.
veroordeelt Stichting Taxibelang in de proceskosten, aan de zijde van Gemeente Eindhoven tot op heden begroot op € 1.434,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2017.