In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vordert de vrouw omgang met haar minderjarige zoon, geboren in Teheran, Iran. De vrouw heeft eerder een verzoek tot teruggeleiding van het kind naar Iran ingediend, dat door de rechtbank Den Haag is afgewezen. De vrouw heeft hoger beroep aangetekend en tegelijkertijd een kort geding aangespannen tegen de vader van het kind, waarin zij omgang met het kind vordert gedurende de hoger beroepsprocedure. De voorzieningenrechter heeft een bijzonder curator benoemd om de belangen van het kind te behartigen.
De procedure begon met een dagvaarding op 21 augustus 2017, gevolgd door een mondelinge behandeling op 28 augustus 2017. Tijdens deze zitting bereikten partijen overeenstemming over de wijze van contactherstel tussen de vrouw en haar zoon. Echter, de gemaakte afspraken konden niet verder worden gespecificeerd, wat leidde tot een voortzetting van de mondelinge behandeling op 12 september 2017. Tijdens deze zitting heeft de voorzieningenrechter mondeling uitspraak gedaan, die in dit tussenvonnis is vastgelegd.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de zaak een internationaal karakter heeft, aangezien de partijen en het kind de Iraanse nationaliteit bezitten en in Nederland verblijven. De voorzieningenrechter heeft rechtsmacht op basis van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 en past het Nederlandse recht toe, omdat de minderjarige in Nederland zijn gewone verblijfplaats heeft. De voorzieningenrechter heeft mr. drs. I. Sandig benoemd tot bijzonder curator om de mogelijkheden van contactherstel tussen de vrouw en haar zoon te onderzoeken en hierover te rapporteren.
Het vonnis is uitgesproken op 12 september 2017 door mr. E. Loesberg, die de zaak in het openbaar heeft behandeld. De voorzieningenrechter heeft de mondelinge behandeling geschorst voor overleg tussen partijen en de bijzonder curator, en heeft de verdere beslissing aangehouden.