ECLI:NL:RBOBR:2017:5060

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 september 2017
Publicatiedatum
25 september 2017
Zaaknummer
SHE 17/877
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vergoeding opleidingskosten op basis van Participatiewet voor jongere zonder bijstandsrecht

In deze zaak heeft eiseres, geboren op 29 mei 1997 en cognitief zwakbegaafd, verzocht om vergoeding van opleidingskosten voor een opleiding tot verzorgende niveau 2. Dit verzoek is gedaan op basis van artikel 6 van de Re-integratieverordening Participatiewet 2015 van de gemeenten Nuenen, Gerwen en Nederwetten. Het college van burgemeester en wethouders heeft het verzoek afgewezen, omdat niet is aangetoond dat de opleiding de kansen van eiseres op de arbeidsmarkt zou vergroten. Eiseres had eerder een opleiding zorg en welzijn gevolgd, maar deze niet afgerond. Ze heeft wel gebruik gemaakt van een beschutte werkplek en een loonkostensubsidie, maar het college oordeelde dat de aangeboden trajecten voldoende waren voor haar arbeidsparticipatie.

De rechtbank heeft geoordeeld dat eiseres niet in aanmerking komt voor de vergoeding van opleidingskosten, omdat zij niet voldoet aan de voorwaarden van de verordening, die zich richt op bijstandsgerechtigden ouder dan 27 jaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college eiseres een passende voorziening heeft aangeboden en dat er geen rechtsgrond is om de kosten van de opleiding te vergoeden. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en het bestreden besluit van het college in stand gelaten. De uitspraak is gedaan op 25 september 2017.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 17/877

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 september 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: I.M.H. Merks-Metz),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten, verweerder
(gemachtigde: M.M. van Dijk).

Procesverloop

Bij besluit van 25 augustus 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om vergoeding van opleidingskosten op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen.
Bij besluit van 16 februari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2017. Voor eiseres is verschenen haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Relevante feiten en omstandigheden
1. Eiseres is geboren op 29 mei 1997. Zij is cognitief zwakbegaafd. In maart 2015 is zij, zonder het diploma te behalen, gestopt met de opleiding zorg en welzijn niveau 2 op het Summa College te Eindhoven. Zij is op haar verzoek op 7 september 2015 geplaatst op een beschutte interne werkplek bij WSD. Op 7 december 2015 is zij bij wijze van proef buiten de WSD en met behulp van een loonkostensubsidie gestart bij Edco Eindhoven BV (Edco) als productiemedewerker. Op 7 maart 2016 heeft eiseres een dienstverband gekregen bij Werkpartners BV, een onderdeel van WSD. Aansluitend is zij tot 29 augustus 2016 op detacheringsbasis werkzaam geweest bij Edco en bij [bedrijf A] , steeds als productiemedewerker.
2. Eiseres is op 29 augustus 2016 gestopt met haar werkzaamheden omdat zij met ingang van 1 september 2016 een opleiding tot verzorgende niveau 2 is gaan volgen bij
Prins Heerlijk, een particulier opleidingsinstituut speciaal voor jongeren met een beperking en/of leerproblemen. Deze opleiding duurt twee jaar, met de mogelijkheid van een uitloop naar drie jaar. De kosten van deze opleiding bedragen ongeveer € 15.000,- tot € 17.000,-. Eiseres heeft verweerder verzocht deze kosten te vergoeden op grond van artikel 6 van de
Re-integratieverordening Participatiewet 2015 van de gemeenten Nuenen, Gerwen en Nederwetten (hierna: Verordening).

Standpunten van partijen

3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit de feiten en omstandigheden niet is gebleken dat de opleiding de kansen van eiseres op de arbeidsmarkt zal vergroten en heeft het verzoek daarom afgewezen. Verweerder heeft dit standpunt gehandhaafd in de beslissing op bezwaar. Daarbij acht verweerder van belang dat aan eiseres – op haar verzoek – een geschikt traject is aangeboden in het kader van de arbeidsinschakeling binnen de WSD en dat de consulente werk van eiseres tot tweemaal toe heeft aangeboden om te kijken naar andere mogelijkheden binnen de WSD. Hiervan heeft eiseres geen gebruik gemaakt. Ook wijst verweerder erop dat op grond van de loonwaarde-meting, verricht in maart 2016, verwacht kan worden dat eiseres door groei in de functie op termijn niet meer aangewezen zal zijn op een loonkostensubsidie, terwijl de verwachting is dat er, na het behalen van het diploma van verzorgende niveau 2 – een complexere functie – sprake zal zijn van een lagere loonwaarde en dus een hogere loonkostensubsidie.
4. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij de vrijheid wil hebben om zelf te kiezen welke studie zij wil volgen en hoe zij haar arbeidzaam leven in wil richten. Zij wil niet door verweerder gedwongen worden haar hele leven als productiemedewerker te werken. De type functies die WSD haar geboden heeft bieden eiseres niet de stabiliteit en veiligheid die zij nodig heeft, hetgeen op lange termijn de kansen op uitval vergroot. Eiseres zal daardoor op langere termijn ook weer op bijstand aangewezen zijn. Het werk dat eiseres moest verrichten voor Werkpartners lijkt meer op uitzendwerk dan op een arbeidstoeleidingstraject. Een voor eiseres geschikte functie zou moeten voldoen aan de volgende eisen: (i) minimaal 32 uur per week, (ii) in of in de nabijheid van haar woonomgeving en (iii) het liefst in de zorg of aanverwante sector. De WSD biedt nauwelijks functies die aan deze eisen voldoen.
Eiseres is voorts van mening dat er geen juiste en recente loonwaarde-meting heeft plaatsgevonden, zodat de verwachting dat eiseres op korte termijn niet meer op een loonkostensubsidie aangewezen zal zijn, onjuist is.
Tot slot heeft eiseres aangevoerd dat het feit dat eiseres tijdens de opleiding bij Prins Heerlijk mogelijk weer aangewezen zou zijn op een bijstandsuitkering, geen argument zou mogen zijn om eiseres af te houden van de opleiding die zij graag zou willen volgen en dus geen rol zou mogen spelen bij de besluitvorming.
Wettelijk kader
5.1
Artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Pw bepaalt - voor zover van belang - dat het college de in dat artikellid onder 1° tot en met 7° genoemde personen bij de arbeidsinschakeling ondersteunt en dat, indien het college daarbij het aanbieden van een voorziening noodzakelijk acht, het college deze personen een voorziening aanbiedt. Ingevolge het achtste lid van dit artikel is uitvoering van het eerste lid, onderdeel a, door middel van artikel 10a niet van toepassing op de persoon die jonger is dan 27 jaar.
5.2
Artikel 8a, van de Pw bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot:
het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, en artikel 10, eerste lid;
het opdragen van een tegenprestatie als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c;
de scholing of opleiding, bedoeld in artikel 10a, vijfde lid;
e premie, bedoeld in artikel 10a, zesde lid;
het verrichten van werkzaamheden in een beschutte omgeving, bedoeld in artikel 10b.
5.3
Ingevolge artikel 10a, eerste lid, van de Pw kan het college, ter uitvoering van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, degene die algemene bijstand ontvangt en voor wie de kans op inschakeling in het arbeidsproces gering is en die daardoor vooralsnog niet bemiddelbaar is op de arbeidsmarkt, onbeloonde additionele werkzaamheden laten verrichten gedurende maximaal twee jaar (participatieplaats). Onder additionele werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid worden op grond van het tweede lid primair op de arbeidsinschakeling gerichte werkzaamheden verstaan die onder verantwoordelijkheid van het college in het kader van deze wet worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid, en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.
5.4
Ingevolge artikel 10b, eerste lid, van de Pw kan het college ter uitvoering van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, ambtshalve vaststellen of iemand uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft (participatievoorziening beschut werk).
5.4
In artikel 10c, eerste lid, onder a, van de Pw is bepaald dat het college op schriftelijke aanvraag van een persoon als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, kan vaststellen of die persoon tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort.
5.5
Artikel 6, eerste lid, van de Verordening regelt de mogelijkheden van scholing en premie indien sprake is van een participatieplaats zoals bedoeld in artikel 10a van de Pw. Ingevolge het tweede lid van dit artikel dient een scholingstraject in ieder geval aan de volgende eisen te voldoen:
de scholing is wenselijk om de belanghebbende aan algemene arbeid te helpen;
de scholing sluit aan bij de vraag op de arbeidsmarkt;
de scholing sluit aan bij de capaciteiten van belanghebbende;
e scholing duurt zo kort mogelijk en in principe niet langer dan 1 jaar.
5.6
In artikel 14 van de Verordening is bepaald dat het college in bijzondere gevallen kan afwijken van de bepaling in de Verordening, indien onverkorte toepassing zou leiden tot onredelijkheid of onbillijkheid.
De beoordeling
6. De rechtbank stelt voorop dat verweerder eiseres – op haar verzoek – een passende participatievoorziening beschut werk, zoals bedoeld in artikel 10b van de Pw, heeft aangeboden en daarbij een loonkostensubsidie heeft verstrekt ten behoeve van de arbeidsparticipatie van eiseres. Daarmee heeft verweerder voldaan aan de opdracht die de wetgever in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Pw heeft gegeven.
7. De rechtbank merkt hierbij op dat eiseres voor een participatieplaats, zoals bedoeld in artikel 10a van de Pw, niet in aanmerking komt gelet op haar leeftijd (ten tijde in geding 19 jaar) en omstandigheden (niet bijstandsgerechtigd). Eiseres heeft dan ook, anders dan zij kennelijk meent, geenszins recht op een scholingstraject zoals bedoeld in artikel 6 van de Verordening. Dit artikel richt zich immers uitsluitend op bijstandsgerechtigden die ouder zijn dan 27 jaar en die onbeloonde additionele werkzaamheden verrichten met behoud van uitkering zoals bedoeld in artikel 10a van de Pw. Er is dan ook geen grond om, met toepassing van artikel 14 van de Verordening, af te wijken van de in artikel 6, onder d, van de Verordening opgenomen voorwaarde dat de scholing niet langer mag duren dan een jaar. Dit heeft verweerder in de bestreden besluitvorming niet erkend. Onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb zal de rechtbank het bestreden besluit echter niet vernietigen omdat eiseres door dit formele gebrek niet benadeeld wordt. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
8. Bijstand wordt in beginsel uitsluitend verleend indien iemand niet in staat is om zelf te voorzien in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. In het licht hiervan kan de rechtbank de stelling van eiseres, inhoudende dat zij door de weigering van verweerder om de kosten van haar opleiding te vergoeden gedwongen wordt de rest van haar leven eenvoudig productiewerk binnen de WSD te verrichten en ernstig in haar keuzevrijheid wordt beperkt, niet plaatsen. Het staat eiseres uiteraard vrij een passende opleiding te volgen maar er is in haar geval geen rechtsgrond om de kosten daarvan – die niet zijn algemeen noodzakelijke kosten van levensonderhoud – vanuit de bijstand te vergoeden.
9. Het verzoek van eiseres is door verweerder derhalve terecht afgewezen.
10. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van 't Klooster, rechter, in aanwezigheid van
W.S. Hooijmans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
25 september 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.