Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
[personen], te [woonplaats] , gemachtigde: mr. E.T. Stevens.
Procesverloop
Bij besluit van 22 augustus 2017 heeft verweerder besloten de begunstigingstermijn te verlengen tot na de uitspraak van de voorzieningenrechter.
Overwegingen
Een andere bijzondere omstandigheid die een langere begunstigingstermijn rechtvaardigt is volgens verzoeksters gelegen in de uitdrukkelijke opdracht die de raad van verweerders gemeente in de vorm van een motie van 6 juli 2017 heeft gegeven aan verweerder. In de motie die is genomen naar aanleiding van een handtekeningenactie voor het behoud van het uitvaarthuis op deze locatie, is verweerder opgedragen om (onder meer) in overweging te nemen om verlenging van de in het bestreden besluit opgenomen begunstigingstermijn toe te staan, voor een periode van één jaar, in ieder geval tot het moment waarop verzoekster 1 een nieuwe passende locatie heeft gevonden en in gebruik heeft genomen. De motie komt, aldus verzoeksters, in feite neer op de opdracht aan verweerder om een ‘gedoogbeschikking onder voorwaarden’ te nemen.
Uit de stukken blijkt verder dat verweerder de duur van de begunstigingstermijn heeft gebaseerd op het beleidsstuk “Handhavingsbeleid 2017-2021”, in welk beleid, voor zover hier van belang, aansluiting is gezocht bij de geldende (landelijke) handhavingsstrategie en de provinciale Handreiking bestuurlijke sanctiemiddelen, waar bij illegaal gebruik van bebouwing en percelen een begunstigingstermijn van twee maanden wordt gehanteerd. In het feit dat dit gemeentelijke beleid nog niet was gepubliceerd ten tijde van het nemen van het bestreden besluit ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening, omdat het beleid al wel was vastgesteld door verweerder op
18 april 2017 en ter zitting onweersproken door verweerder is gesteld dat er op dit punt geen verschil is tussen het voorheen geldende en het thans geldende handhavingsbeleid.
Anders dan verzoeksters stellen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder wat de gestelde begunstigingstermijn betreft niet heeft gehandeld in strijd met artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslissing
4 oktober 2017.