ECLI:NL:RBOBR:2017:5381

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 oktober 2017
Publicatiedatum
12 oktober 2017
Zaaknummer
01/865093-16
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en vernieling door ex-vriendin met mes

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 13 oktober 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die haar ex-vriend op 24 juli 2016 in Oss met een mes heeft gestoken. De rechtbank kwalificeert dit handelen als poging tot doodslag. De verdachte heeft ook de ruit van de voordeur van de woning van haar ex-vriend vernield. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De bijzondere voorwaarden van de voorwaardelijke straf zijn een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod binnen 300 meter van de woning van het slachtoffer.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 24 juli 2016 ter uitvoering van haar voorgenomen misdrijf, met opzet met een mes in de richting van het bovenlichaam van het slachtoffer heeft gestoken, wat niet is voltooid. De verdachte heeft ook op 13 juli 2016 opzettelijk en wederrechtelijk de ruit van de voordeur van de woning van het slachtoffer vernield. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en het slachtoffer beoordeeld en komt tot de conclusie dat de verdachte schuldig is aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en haar eerdere veroordelingen voor geweldsdelicten.

De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen bewijs was dat de benadeelde partij de vordering kon indienen. De rechtbank heeft de kosten van de partijen gecompenseerd, zodat elke partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummers: 01/865093-16 en 01/144593-16 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 13 oktober 2017
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1961] ,
wonende te [woonplaats] , [adres 1] ,
thans gedetineerd te: P.I.V. HvB Nieuwersluis.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2 november 2016, 9 januari 2017, 20 februari 2017, 2 juni 2017, 6 juli 2017 en 29 september 2017.
Op de zitting van 29 september 2017 heeft de rechtbank de tegen verdachte, onder de hiervoor genoemde parketnummers, aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 10 oktober 2016 (01/865093-16) en 26 januari 2017 (01/144593-16).
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
01/865093-16
zij op of omstreeks 24 juli 2016 te Oss
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven,
met dat opzet met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans eenmaal in de richting van het bovenlichaam, althans in de arm en/of oksel van die [slachtoffer] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 24 juli 2016 te Oss
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans eenmaal in de richting van het bovenlichaam, althans in de arm en/of oksel van die [slachtoffer] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
01/144593-16
zij op of omstreeks 13 juli 2016 te Oss opzettelijk en wederrechtelijk een
ruit van de voordeur van een woning gelegen aan de [adres 2] , in elk
geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij] , in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of
beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.

Inleiding.
Op verdachte rust de verdenking dat zij heeft gepoogd om [slachtoffer] van het leven te beroven (primair), dan wel hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (subsidiair) door hem met een mes te steken. Verder wordt verdachte verdacht van vernieling van een ruit van de woning van deze [slachtoffer] .
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft op gronden vervat in het schriftelijke requisitoir gerekwireerd tot bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag en de vernieling van de ruit van de woning aan de [adres 2] . De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het slachtoffer op 24 juli 2016 in zijn onderarm en oksel heeft gestoken en dat zij op 13 juli 2016 de ruit van de voordeur heeft ingeslagen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft integrale vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair ten laste gelegde bij gebreke van verankering van de verklaring van het slachtoffer in objectief bewijs. De verklaringen van [slachtoffer] zijn innerlijk tegenstrijdig en in strijd met de bevindingen van de politie. Verder zijn er geen directe getuigen en kunnen de verklaringen van verdachte niet zonder meer als ongeloofwaardig terzijde worden geschoven. Ten aanzien van de vernieling van de ruit van de voordeur van de woning van [slachtoffer] , ontkent verdachte ter terechtzitting haar betrokkenheid. Het wettig bewijs komt daarmee te ontbreken.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank baseert haar oordeel over de feitelijke gang van zaken op de volgende bewijsmiddelen
.
Ten aanzien van 01/865093-16 (poging doodslag/zware mishandeling). [1]
Aangever [slachtoffer] verklaart dat hij op zondag 24 juli 2016 rond 04.28 uur is neergestoken door zijn ex-vriendin [verdachte] aan de [adres 3] te Oss. In de nacht van 24 juli 2016 werd er op zijn deur getikt en toen aangever open deed zag hij [verdachte] staan. Hij zag dat [verdachte] direct haar hand omhoog bracht en een mes vasthield. Hij zag dat het lemmet naar beneden wees en dat [verdachte] een steekbeweging wilde maken in zijn richting. Aangever probeerde haar hand vast te pakken waarbij het mes doorschoot in zijn rechteroksel en er een worsteling ontstond tussen [verdachte] en hem. Tijdens de worsteling is hij door [verdachte] voor de tweede keer gestoken aan de binnenzijde van zijn linkeronderarm. [2] Aangever probeerde het mes af te pakken, wat uiteindelijk is gelukt. Aangever is richting de [adres 3] gelopen en is op de hoek van de straat, bij de woning van de vrouw van het wijkcentrum waar hij heeft gebonsd, in elkaar gezakt. Aangever heeft het mes aan de politie gegeven en heeft gezegd dat “zij” het was. [3]
[getuige] verklaart dat zij op 24 juli 2016 rond 04.15 uur wakker werd van een tweetal stemmen. Zij is woonachtig op de [adres 3] te Oss. [verbalisant 1] hoorde haar zeggen dat ze de haar bekende [slachtoffer] en [verdachte] buiten hoorde en dat beiden ruzie hadden. Ze zag dat beiden onder het bloed zaten en in de richting van haar woning liepen. Zij zag verder geen andere personen bij [slachtoffer] en [verdachte] . [4] [getuige] verklaart dat zij kon horen dat er een discussie gaande was en dat zij zag dat [verdachte] over [slachtoffer] heen gebogen stond. Zij hoorde [verdachte] tegen [slachtoffer] zeggen: “Je gaat niet aanbellen”. Ze hoorde dat er op haar voordeur werd gebonkt en dat er werd aangebeld. [5]
Op 24 juli 2016 kregen [verbalisant 2] en [verbalisant 3] om 04.22 uur de opdracht te gaan naar de woning van [verdachte] aan de [adres 1] te Oss. Toen zij om 04.25 uur ter plaatse kwamen zagen zij dat de voordeur openstond. Omdat er niemand in de woning werd aangetroffen, reden zij in de richting van de [adres 2] te Oss waar de vriend van [verdachte] , [slachtoffer] , woonachtig is. Zij zagen op het trottoir voor de woning en vlak voor de drempel van de voordeur van de [adres 2] een grote plas bloed liggen. Om 04.29 uur kregen zij de melding dat ter twee mensen onder het bloed zaten en dat er op de deur van de [adres 3] te Oss werd gebonsd. De verbalisanten zagen vanaf de [adres 2] een bloedspoor lopen in de richting van de [adres 3] . Toen zij om 04.30 uur op de [adres 3] ter plaatse kwamen zagen zij [slachtoffer] onderuit gezakt met zijn rug tegen de voordeur zitten. Zij zagen dat [verdachte] voorover gebogen boven hem hing of op zijn schoot zat. Zij zagen dat beide personen geheel onder het bloed zaten. [verbalisant 2] zag dat [slachtoffer] een forse steekwond in zijn rechteroksel en een steekwond in zijn linkeronderarm had. Hij hoorde [slachtoffer] zeggen dat hij het mes had afgepakt van de dader, waarop hij een aardappelschilmes kreeg aangereikt van [slachtoffer] . Hij hoorde dat [slachtoffer] hem mededeelde dat [verdachte] hem gestoken had met het mes dat hij net gegeven had. Hierbij wees [slachtoffer] [verdachte] aan. [6] [verbalisant 1] vroeg op het moment dat [slachtoffer] op een brancard naar de ambulance werd geleid nog een keer wie hem had neergestoken. [verbalisant 1] hoorde dat [slachtoffer] nogmaals op niet mis te verstane wijze zei dat [verdachte] hem had neergestoken. [7]
Uit de medische verklaring van de spoedeisende hulp van het Radboudumc komt naar voren dat [slachtoffer] op 24 juli 2016 om 05.53 uur is behandeld aan een wond aan zijn rechteroksel en zijn linkerarm. De wonden zijn gehecht en de hechtingen dienen na tien dagen bij de huisarts te worden verwijderd. [8]
Uit (nader) forensisch radiologisch onderzoek door het Maastricht UMC blijkt dat er sprake is van een huiddefect in de rechteroksel en dat er onder dit letsel letsels in de onderhuidse weke delen van de borstwand zijn. Het huiddefect in de oksel heeft een lengte van circa 3,6 cm, een breedte van circa 0,95 cm en een minimale diepte van circa 6 cm. Naast de beschreven letsels zijn er geen inwendige letsels en zijn er geen aanwijzingen voor een actieve bloeding of letsels van de long. [9]
Door forensisch arts Oude Grotebevelsborg wordt in zijn rapport van forensisch geneeskundig onderzoek beschreven dat uit de ontvangen medische gegevens van de spoedeisende hulp blijkt van de behandeling van twee steekverwondingen bij [slachtoffer] op 24 juli 2016. [10] In een aanvullend rapport concludeert hij dat in algemene zin verwondingen van de huid en de onderhuidse delen kunnen leiden tot bloedingen, wondinfectie etcetera. Afhankelijk van de conditie van het slachtoffer en/of indien er geen medische behandeling plaatsvindt, kunnen dergelijke omstandigheden theoretisch leiden tot levensbedreigende complicaties. In de directe nabijheid van de oksel waar zich aan de rechterzijde een verwonding bevindt, bevinden zich, behalve spieren ten behoeve van beweging van de bovenarm, een grote zenuwtak ten behoeve van de functie van de arm, een aantal grote bloedvaten, en, direct onder de borstkaswand, de long. Bij perforatie van de long kan een zogenaamde ‘klaplong’ of ‘pneumothorax’ optreden. Een pneumothorax is een geheel of gedeeltelijk samengevallen long, hetgeen, indien niet tijdig medische interventie plaatsvindt, kan leiden tot acuut levensbedreigende belemmering van de ademhaling. Bij perforatie van één of meer van de grote bloedvaten in de oksel kan al dan niet levensbedreigend bloedverlies optreden. [11]
Nadere bewijsoverweging.
Daderschap.
[slachtoffer] heeft, nadat de politie ter plaatse was gekomen, direct verdachte aangewezen als de vrouw die hem had gestoken en aan de politie ook meteen het mes overhandigd. Liggend op de brancard, vlak voordat hij de ambulance in werd gereden, heeft aangever op de vraag van een verbalisant wie hem het letsel had toegebracht nogmaals geantwoord: “ [verdachte] ”. Ook bij zijn verhoor bij de rechter-commissaris een half jaar na dato herhaalt aangever zijn verklaring dat het verdachte was die hem heeft gestoken. [12]
Verdachte ontkent dat zij [slachtoffer] heeft gestoken met een mes; iemand uit een groepje bij [slachtoffer] heeft dit gedaan. Zij verklaart [slachtoffer] te hebben geholpen door bovenop hem te gaan liggen toen hij een mes in zijn hand had, dat zij het mes met haar rechterhand vast heeft gehad en dat [slachtoffer] het mes terug moest hebben. [13] De rechtbank kan dit niet anders uitleggen dan dat verdachte verklaart dat er een worsteling tussen aangever en verdachte heeft plaatsgevonden waarbij [slachtoffer] heeft geprobeerd het mes van [verdachte] af te pakken en vice versa. Ook [slachtoffer] heeft dit verklaard. Dat er tussen beiden een worsteling heeft plaatsgevonden wordt ondersteund door het gegeven dat [slachtoffer] en [verdachte] beiden geheel onder het bloed zaten, hetgeen getuigt van een nauw fysiek contact tussen beiden, dat moet hebben plaatsgevonden nadat aan [slachtoffer] de bloedende verwondingen zijn toegebracht.
Dat er sprake was van een ruzie tussen verdachte en het slachtoffer blijkt uit de verklaring van [getuige] en het telefoontje van [verdachte] aan haar zoon die nacht. [14] Het dossier bevat geen aanwijzingen dat er anderen bij het incident betrokken waren. De verklaringen van verdachte hierover beschouwt de rechtbank als ongeloofwaardig. De verklaring van [verdachte] dat zij [slachtoffer] wilde helpen kan eveneens als ongeloofwaardig terzijde worden geschoven nu uit de verklaring van [getuige] blijkt dat verdachte [slachtoffer] ervan heeft proberen te weerhouden bij [getuige] aan te bellen.
De rechtbank is van oordeel dat de door [slachtoffer] afgelegde verklaringen op hoofdlijnen consistent zijn en steun vinden in het dossier. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de geloofwaardigheid van zijn verklaring omtrent het daderschap. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman. Daarbij speelt mee dat verdachte wisselend heeft verklaard over het daderschap. Zo heeft zij in eerste instantie verklaard dat [persoon] heeft gestoken [15] en vervolgens dat een man die bij [persoon] stond heeft gestoken. [16] Bovendien worden deze verklaringen van verdachte weersproken door [persoon] die heeft verklaard dat hij niet bij het incident aanwezig was. [17]
Doodslag.
De rechtbank stelt vast dat door verdachte aan het slachtoffer twee steekverwondingen zijn toegebracht, waarvan één in zijn linkeronderarm en één in zijn rechteroksel. De wond aan de linkeronderarm is oppervlakkig, maar de wond aan de rechteroksel heeft een diepte van circa 6 centimeter.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of verdachte boos opzet heeft gehad op het doden van het slachtoffer. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank niet gebleken dat verdachte boos opzet had op het om het leven brengen van het slachtoffer. Het voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, zoals hier de dood, is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan deze kans, is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat zij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard en dus op de koop toe heeft toegenomen.
De aard en de ernst van het letsel aan de rechteroksel laat zich met de rapporten van het forensisch radiologisch en forensisch geneeskundig onderzoek goed vaststellen. De (steek)wond aan de rechteroksel heeft een lengte van 3,6 centimeter, een breedte van circa 0,95 centimeter en een minimale diepte van circa 6 cm. Door de forensisch arts zijn in het aanvullend rapport van geneeskundig onderzoek de risico’s aangeduid van (het toebrengen van) een dergelijke verwonding. De rechtbank stelt vast dat de steekverwonding in de oksel is toegebracht door het inwerkend geweld van een aardappelschilmesje. Verdachte heeft op korte afstand van aangever het mesje met het lemmet naar beneden bovenhands vastgehouden en een steekbeweging in de richting van het bovenlichaam gemaakt, waarbij zij [slachtoffer] in zijn rechteroksel heeft geraakt. Naar algemene ervaringsregels is de kans aanmerkelijk dat iemand levensbedreigend letsel bekomt als gevolg van het op een zodanig korte afstand steken met een mes richting het bovenlichaam: namelijk dat de borstkas daadwerkelijk wordt geraakt. Dat verdachte met kracht heeft gestoken blijkt uit de vastgestelde diepte van de steekwond, die op twee centimeter na overeenkomt met de lengte van het lemmet van het mes van 8 centimeter. [18] Gelet op de insteeklocatie en de perforatiediepte, is de kans aanmerkelijk dat vitale onderdelen van het lichaam, zoals de longen en de grote bloedvaten, worden geraakt. Op basis van de bevindingen van de forensisch arts dat bij perforatie van de long een pneumothorax kan optreden die kan leiden tot acuut levensbedreigende belemmering van de ademhaling en bij perforatie van (een van) de grote bloedvaten in de oksel levensbedreigend bloedverlies kan optreden, kan worden geconcludeerd dat door het steken met een mes op deze plaats van het lichaam sprake was van letsel dat als potentieel dodelijk kan worden aangemerkt. Verdachte heeft met kracht [slachtoffer] in de richting van zijn bovenlichaam gestoken en [slachtoffer] onder andere geraakt in zijn oksel. De steek heeft plaats gevonden in de buurt van vitale onderdelen van het lichaam, namelijk de long en de grote bloedvaten. Door op voornoemde plaats op het lichaam van het slachtoffer in te steken, heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden. Verdachte heeft daarmee in voorwaardelijke zin opzet gehad [slachtoffer] van het leven te beroven. De rechtbank acht de primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van 01/144593-16 (vernieling ruit). [19]
Op 13 juli 2016 doet [slachtoffer] aangifte van vernieling van de ruit van de voordeur van de door hem van [benadeelde partij] gehuurde woning aan de [adres 2] te Oss. Hij verklaart dat dit is gedaan door [verdachte] . Zij stond op diezelfde dag omstreeks 18.15 uur voor de deur van zijn woning, werd boos en heeft toen met haar elleboog de (nood)ruit van de voordeur ingeslagen. [20]
Verdachte verklaart bij de politie dat zij op 13 juli 2016 naar de woning van [slachtoffer] is gelopen maar dat hij niet opendeed. Uit emotie en woede heeft zij met haar rechterelleboog tegen de noodruit van de voordeur van [slachtoffer] geslagen en deze vernield. [21]
[verbalisant 4] en [verbalisant 5] kregen op woensdag 13 juli 2016 om 18.15 uur de melding om te gaan naar de [adres 2] te Oss. Aldaar zou mevrouw [verdachte] aan de deur staan en tegen de ramen aan het slaan zijn. Toen zij om 18.33 uur ter plaatse kwamen zagen zij buiten bij de voordeur de hen ambtshalve bekende [verdachte] staan. Zij zagen dat de ruit van de voordeur vernield was en dat [verdachte] in beide handen een stuk glas van de ruit vast had. Zij zagen dat [verdachte] bloed aan haar rechterhand had zitten en zagen nabij de voordeur meerdere druppels bloed op de grond liggen. [22]
Nadere bewijsoverweging.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 29 september 2017 ontkend de ruit te hebben vernield. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de bekennende verklaring van verdachte bij de politie kort na het gebeurde. Verdachte wordt kort na de vernieling van de ruit voor de deur van woning aangetroffen met twee stukken glas in haar handen, waarvan één stuk glas in haar bloedende hand. De rechtbank houdt verdachte aan haar verklaring zoals bij de politie afgelegd en acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 13 juli 2016 de ruit van de voordeur aan de [adres 2] te Oss heeft vernield.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
01/865093-16 (primair)
op 24 juli 2016 te Oss ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes in het bovenlichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
01/144593-16
op 13 juli 2016 te Oss opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van de voordeur van een woning gelegen aan de [adres 2] , toebehorende aan [benadeelde partij] , heeft vernield.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft (primair) gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaar, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege op te leggen. De officier van justitie verzoekt de rechtbank vast te stellen dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens die ten tijde van het feit bestond en verzoekt tevens vast te stellen dat verdachte door toedoen van die stoornis of gebrekkige ontwikkeling als verminderd toerekeningsvatbaar heeft te gelden. Indien de rechtbank niet tot oplegging van de terbeschikkingstellingsmaatregel overgaat, verzoekt de officier van justitie, met verwijzing naar jurisprudentie, de gevangenisstraf te verhogen met twee jaar. [23] De officier van justitie legt hieraan ten grondslag dat verdachte niet mag worden beloond voor het niet meewerken aan psychiatrische en psychologische onderzoeken. De officier van justitie heeft verzocht een deel van deze gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen met als bijzondere voorwaarden een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod dat strekt tot 300 meter gerekend vanaf de woning van het slachtoffer aan de [adres 2] te Oss.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat oplegging van de terbeschikkingstellingsmaatregel niet tot de mogelijkheden behoort nu voor oplegging van deze maatregel geen onderbouwing is te vinden in de over verdachte in de loop der jaren uitgebrachte rapporten. De toelichting van deskundige H.C. Went ter terechtzitting geeft evenmin aanknopingspunten om tot een diagnostische conclusie te komen. De vaststelling of er sprake is van een psychische stoornis behoort niet tot de kennis en kunde van een jurist. De raadsman heeft verzocht de focus te leggen op voorkoming in plaats van vergelding en ten behoeve van het terugdringen van het recidiverisico aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een contactverbod en een gebiedsverbod. De raadsman van verdachte heeft voorts verzocht het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op haar ex-vriend door hem met een mes aan te vallen en hem in het bovenlichaam te steken. Het slachtoffer heeft hierdoor onder andere een fikse verwonding in de oksel opgelopen die gepaard ging met een flink bloedverlies. Toen verdachte zag dat het slachtoffer gewond was, is zij doorgegaan met ruzie maken. Terwijl het slachtoffer duidelijk bang was en zich terecht zorgen maakte om zijn gezondheid en veiligheid, heeft verdachte zich niet om hem bekommerd. Ze heeft zelfs geprobeerd te voorkomen dat hij hulp zocht. Verder heeft verdachte zich kort voor dit feit schuldig gemaakt aan vernieling van een ruit van de voordeur van haar ex-vriend.
Uit een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 23 mei 2017 betreffende verdachte, blijkt dat verdachte in de afgelopen jaren vele malen is veroordeeld voor geweldsfeiten en vele malen gevangenisstraffen opgelegd heeft gekregen. Dit alles heeft verdachte er niet van weerhouden de onderliggende ten laste gelegde feiten te plegen. Verdachte verkeerde tijdens het plegen van de feiten vermoedelijk onder invloed van alcohol. Verdachte moest ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde hiervan de negatieve werking op haar gedrag kennen, dan wel begrijpen. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van verdachte mee bij de straftoemeting.
De rechtbank heeft met betrekking tot de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte acht geslagen op de volgende stukken.
Verdachte is in de periode van 17 oktober 2016 tot 25 november 2016 ter observatie opgenomen geweest in het Pieter Baan Centrum te Utrecht. Verdachte heeft net als tijdens haar opname in het Pieter Baan Centrum in 2009 haar medewerking aan het onderzoek van de psycholoog en de psychiater naar haar persoon geweigerd. Onderzoek in het kader van een Pro Justitia-rapportage heeft evenals in 2009 niet plaatsgevonden en de rapporteurs zijn niet tot een diagnostische conclusie kunnen komen. Op grond van de beschikbare informatie kan volgens de rapporteurs wel worden gesteld dat er naar alle waarschijnlijkheid sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens of een ziekelijke stoornis bij betrokkene. Zo zijn er aanwijzingen voor problemen in het domein van het cognitief functioneren, de stemming, frustratietolerantie, impulscontrole en agressieregulatie en het gebruik van middelen. Het kan zo zijn dat er bij betrokkene sprake is van een combinatie van (enkele van) de bovenbeschreven problemen. Omdat niet tot een diagnostische conclusie kan worden gekomen, kan volgens de deskundigen van het PBC geen uitspraak worden gedaan over een eventuele doorwerking van mogelijke pathologie in het ten laste gelegde. Om die reden kan er evenmin een gedragskundig goed onderbouwde risicotaxatie worden gegeven.
De reclassering heeft op 4 oktober 2016 getracht een advies uit te brengen. Zij concluderen dat gezien de onduidelijkheid rond de persoon van verdachte het niet mogelijk is om tot een advies te komen. De reclassering onthoudt zich hier dan ook van.
De opgeroepen deskundige van het Pieter Baan Centrum, mevrouw H.C. Went, heeft ter terechtzitting verklaard dat er wel aanwijzingen zijn voor het bestaan van één of meerdere stoornissen bij verdachte, maar dat niet kan worden vastgesteld of en zo ja, welke stoornis in overheersende mate aanwezig is. Elke conclusie hieromtrent zou enkel op speculatie berusten. Om die reden kan ook niets worden gezegd over een mogelijke behandeling van verdachte en de eventuele gevaarzetting indien zij onbehandeld terugkeert in de maatschappij.
Naar het oordeel van de rechtbank bieden de bevindingen van de deskundigen, de inhoud van het dossier, de wisselende verklaringen van verdachte en de documentatie beslist aanwijzingen voor de aanwezigheid van een of meerdere stoornissen bij verdachte. Bij het huidige onderzoek en in het verleden is echter nimmer enige stoornis concreet vastgesteld kunnen worden en uit de toelichting van de deskundige ter zitting is gebleken dat geen sprake is van een zodanig zorgelijke ontwikkeling dat reeds daaruit een stoornis zou kunnen worden afgeleid. De deskundige heeft ter zitting verklaard dat ook niet uit te sluiten is dat er geenszins een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling bij verdachte aanwezig is. Onder deze omstandigheden, gelet ook op de aard en ernst van het delict, doet zich naar het oordeel van de rechtbank niet de situatie voor dat de rechtbank tot de vaststelling van een stoornis kan komen, zoals in de zaak Constancia [24] het geval was. Al met al is voor de rechtbank onvoldoende komen vast te staan dat bij verdachte ten tijde van het delict sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht. De door de officier van justitie gevorderde maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging kan daarom niet worden toegepast.
Voor de samenleving betekent het niet meewerken aan noodzakelijk geachte onderzoeken dat er een aanzienlijk risico bestaat dat verdachte zich door haar houding onttrekt aan een voor haar wellicht noodzakelijke behandeling. Dat heeft niet alleen negatieve gevolgen voor haarzelf, maar ook voor de samenleving. Het niet meewerken aan noodzakelijk geachte persoonlijkheidsonderzoeken mag niet worden beloond. Het gevolg van dat niet meewerken is immers dat de maatschappij niet naar behoren wordt beschermd tegen een herhaling van strafbare feiten door verdachte. Daar dient in een geval als dat van verdachte tegenover te staan dat dat risico in ieder geval feitelijk wordt beperkt door een aanvullende vrijheidsbeneming.
De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden passend en geboden. De rechtbank komt tot deze straf uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij, waarvoor zij een vrijheidsbeneming van lange duur op zijn plaats acht. In verband met een juiste normhandhaving kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met het opleggen van een andere straf dan een gevangenisstraf of met een kortere straf dan een gevangenisstraf van de hiervoor vermelde duur.
Om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen, zal de rechtbank deze straf voor een gedeelte van 10 maanden voorwaardelijk opleggen. Ter bescherming van het slachtoffer zullen aan deze voorwaardelijke straf een contactverbod en een locatieverbod worden verbonden, zoals nader vermeld in het dictum.
Gelet op deze veroordeling, de justitiële documentatie van verdachte, waarin veel geweldsdelicten voorkomen en een door de politie opgemaakte sfeerrapportage, waarin zij wordt beschreven als een vrouw met een alcohol- en drugsprobleem die veel onrust en overlast veroorzaakt in de wijk en altijd een mes bij zich draagt, is rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarom zal zij bevelen dat de hierna op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
Gelet op de duur van de door de rechtbank op te leggen straf, wijst de rechtbank het verzoek van de verdediging tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte af.

De vordering van de [benadeelde partij] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de vordering van de benadeelde partij integraal toewijsbaar.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft geen verweer gevoerd tegen de vordering en heeft aangegeven ook overigens geen opmerkingen te hebben.
Beoordeling.De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in de vordering omdat een bewijs (een uittreksel van de Kamer van Koophandel of een rechtsgeldige volmacht) waaruit blijkt dat [naam] de benadeelde partij mag en kan vertegenwoordigen ontbreekt.
De benadeelde partij kan daarom de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de kosten van partijen compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14e, 27, 45, 57, 287 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. 01/865093-16 primair:poging tot doodslagT.a.v. 01/144593-16:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.

T.a.v. 01/865093-16 primair, 01/144593-16:Gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- gedurende de proeftijd zich zal onthouden van het opnemen, zoeken of hebben van contact -in welke vorm van ook, ook niet via derden- met het slachtoffer [slachtoffer] , geboren op [1963] te Oss;
- gedurende de proeftijd zich niet zal ophouden binnen een straal van 300 meter van de woning van het slachtoffer [slachtoffer] , gelegen aan de [adres 2] te Oss.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
T.a.v. 01/144593-16:Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij
[benadeelde partij] , in de vordering.
Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Wijst af het verzoek tot opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot
voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.M.L. Heemskerk-Pleging, voorzitter,
mr. B.A.J. Zijlstra en mr. A.E. van der Eijk, leden,
in tegenwoordigheid van mr. N.J.S. Doornbosch, griffier,
en is uitgesproken op 13 oktober 2017.

Voetnoten

1.Tenzij anders vermeld, wordt verwezen naar de paginanummers uit het proces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, districtsrecherche ’s-Hertogenbosch, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, registratienummer PL2100-2016166238 – onderzoek OB1R016081 Bautzen, gesloten op 15 september 2016, aantal doorgenummerde bladzijden: 124.
2.Proces-verbaal van bevindingen [verbalisant 6] , d.d. 24 juli 2016, p. 70 van voornoemd proces-verbaal.
3.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , d.d. 24 juli 2016, p. 57-63 van voornoemd proces-verbaal.
4.Proces-verbaal van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 7] , d.d. 24 juli 2016, p. 51-52 van voornoemd proces-verbaal.
5.Proces-verbaal van verhoor [getuige] , d.d. 24 juli 2016, p. 71-72 van voornoemd proces-verbaal.
6.Proces-verbaal van bevindingen verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , d.d. 24 juli 2016, p. 44-50 van voornoemd proces-verbaal.
7.Proces-verbaal van bevindingen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 7] , d.d. 24 juli 2016, p. 51-52 van voornoemd proces-verbaal.
8.Medische verklaring Radboudumc SEH M.L. Moors, d.d. 24 juli 2016, p. 68 van voornoemd proces-verbaal.
9.Forensisch radiologisch onderzoek MUMC prof. dr. Hofman, d.d. 28 maart 2017 (persoonsdossier verdachte).
10.NFI-rapport forensisch geneeskundig onderzoek B.F.L. Oude Grotebevelsborg, d.d. 20 april 2017 (persoonsdossier verdachte).
11.(Aanvullend) NFI-rapport forensisch geneeskundig onderzoek B.F.L. Oude Grotebevelsborg, d.d. 13 juni 2017 (persoonsdossier verdachte).
12.Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer] bij de rechter-commissaris, d.d. 11 januari 2017 (persoonsdossier).
13.Proces-verbaal van verhoor [verdachte] , d.d. 26 juli 2016, p. 35-40 van voornoemd proces-verbaal.
14.Proces-verbaal van bevindingen (uitwerkingen meldingen incident) [verbalisant 8] , d.d. 15 september 2016, p. 81-83 van voornoemd proces-verbaal.
15.Proces-verbaal van bevindingen [verbalisant 9] en [verbalisant 10] , d.d. 24 juli 2016, p. 53 van voornoemd proces-verbaal
16.(o.a.) Proces-verbaal van verhoor [verdachte] , d.d. 25 juli 2016, p. 32-34 van voornoemd proces-verbaal.
17.Proces-verbaal van verhoor [persoon] bij de rechter-commissaris, d.d. 11 januari 2017 (persoonsdossier).
18.Foto 33 van de fotomap, behorend bij proces-verbaal sporenonderzoek [verbalisant 11] en [verbalisant 12] , d.d 3 augustus 2017, p. 85-114.
19.Tenzij anders vermeld, wordt verwezen naar de paginanummers uit het proces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, district ’s-Hertogenbosch, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, registratienummer PL2100-2016157374 , gesloten op oktober 2016, aantal doorgenummerde bladzijden: 16.
20.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , d.d. 13 juli 2016, p. 3-4 van voornoemd proces-verbaal.
21.Proces-verbaal van verhoor [verdachte] , d.d. 13 juli 2016, p. 10-13 van voornoemd proces-verbaal.
22.Proces-verbaal van bevindingen [verbalisant 13] en [verbalisant 5] , d.d. 13 juli 2017, p. 14-16 van voornoemd proces-verbaal.
23.Rb. Amsterdam 7 juli 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:4368.
24.EHRM 3 maart 2015, nr. 73560/12 (