ECLI:NL:RBOBR:2017:582

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 februari 2017
Publicatiedatum
7 februari 2017
Zaaknummer
01/860162-16
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring medeplegen aanwezig hebben hennepkwekerij en hennep in woonhuis met vrijspraak brandstichting en diefstal elektriciteit

Op 8 februari 2017 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het aanwezig hebben van een hennepkwekerij en hennep in haar woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 29 januari 2016 in Eindhoven, samen met anderen, opzettelijk ongeveer 234 hennepplanten aanwezig had in haar woning. De rechtbank heeft echter de verdachte vrijgesproken van de beschuldigingen van brandstichting en diefstal van elektriciteit, omdat er onvoldoende bewijs was om een causaal verband aan te tonen tussen de hennepkwekerij en de brand die in de woning was ontstaan. De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie geen forensisch onderzoek had laten uitvoeren naar de oorzaak van de brand, en dat de beschikbare bewijsmiddelen niet voldoende waren om de schuld van de verdachte aan de brandstichting te bewijzen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uur, subsidiair 40 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week met een proeftijd van één jaar, onder bijzondere voorwaarden van reclasseringscontact. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering vanwege de vrijspraak van de verdachte voor de diefstal van elektriciteit.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/860162-16
Datum uitspraak: 08 februari 2017
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959,
wonende te [adresgegevens 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 25 januari 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 30 december 2016.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. zij op of omstreeks 29 januari 2016 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en / of onoplettend en / of onachtzaam in de woning [adresgegevens 2] een hennepkwekerij en/of een ten behoeve van die hennepkwekerij (onveilig) aangelegde elektrische installatie aanwezig heeft gehad, ten gevolge waarvan het aan haar en / of haar mededaders schuld te wijten is geweest dat er brand in die woning is ontstaan, terwijl daardoor gemeen gevaar voor de belendende percelen en/of de daarin aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en / of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van en/of aanwezige personen in de belendende percelen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, ontstond;
(artikel 158 Wetboek van Strafrecht)
2. zij op of omstreeks 29 januari 2016 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in de woning [adresgegevens 2] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 234 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(artikel 3 juncto 11 Opiumwet)
3. zij op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 september 2015 tot en met 28 januari 2016 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt,
een grote hoeveelheid hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van
meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(artikel 3 juncto 11 Opiumwet)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven personen op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 september 2015 tot en met 28 januari 2016 te Eindhoven met elkaar, althans één van hen, (telkens) opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een woning aan de [adresgegevens 2] ) een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 01 september 2015 tot en met 28 januari 2016 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen een of meer ruimten in die woning voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen;
(artikel 3 juncto 11 Opiumwet juncto artikel 48 Wetboek van Strafrecht)
4. zij in of omstreeks de periode van 01 september 2015 tot en met 29 januari 2016 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit de woning [adresgegevens 2] heeft weggenomen (een) hoeveelheid/heden elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Endinet, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededaders, waarbij verdachte en/of haar mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen elektriciteit onder zijn/haar/hun bereik hebben gebracht door middel van
braak en/of verbreking (van de verzegeling van de aansluitkast);
(artikel 311 Wetboek van Strafrecht)

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak.

Motivering vrijspraak feit 1:
De rechtbank acht de aan verdachte tenlastegelegde schuld aan brandstichting op 29 januari 2017 in haar woning aan de [adresgegevens 2] niet bewezen. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat de officier van justitie om hem moverende redenen kennelijk geen forensisch onderzoek naar de oorzaak van de brand heeft laten uitvoeren. Wel bevindt zich in het dossier een rapport opgesteld in opdracht van de Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost van 12 februari 2016. In dit rapport wordt echter voor wat betreft de oorzaak van de brand enkel gesteld dat onderzoek heeft uitgewezen dat de brand is ontstaan in de gangkast op de eerste verdieping, maar dat de precieze oorzaak van de brand niet is vastgesteld (zie paragraaf 5.8 en hoofdstuk 7 van het rapport). Daarnaast bevindt zich in het dossier een e-mailbericht van [betrokkene] van 29 januari 2016. In dit e-mailbericht wordt als voorlopige conclusie gesteld dat de oorzaak van de brand zeer waarschijnlijk een zeer heet geworden transformator in de trapkast is geweest. Andere bewijsmiddelen betreffende de oorzaak van de brand bevinden zich niet in het dossier.
De rechtbank acht enkel het e-mailbericht van [betrokkene] onvoldoende om bewezen te achten dat er een causaal verband bestaat tussen de aanwezige hennepkwekerij of de daarvoor aangelegde elektrische installatie en de brand. Daarbij is van belang dat in het e-mailbericht uitdrukkelijk is vermeld dat de getrokken conclusie een voorlopige is, terwijl in het latere rapport van 12 februari 2016, waarvan [betrokkene] ook een van de auteurs is, de conclusie is dat de precieze oorzaak niet kan worden vastgesteld. De rechtbank zal verdachte daarom vrij spreken van dit feit.
Motivering vrijspraak feit 3 primair:
Met de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank hetgeen onder feit 3 primair aan verdachte ten laste is gelegd, niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Motivering vrijspraak feit 4:
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het dossier niet dat verdachte enig aandeel heeft gehad in de diefstal van elektriciteit. Nu de enkele wetenschap van het in de woning aanwezig zijn van een hennepkwekerij en/of van een illegale electriciteitsaansluiting ten behoeve van een hennepkwekerij naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende is voor een bewezenverklaring van het medeplegen van diefstal van elektriciteit, zoals tenlastegelegd, zal zij verdachte daarvan vrij spreken.

Motivering bewezenverklaring feit 2:

De rechtbank acht hetgeen aan verdachte onder feit 2 ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen. Dat verdachte ten overstaan van de politie een andere verklaring heeft afgelegd dan die zij ter terechtzitting met gesloten deuren heeft afgelegd, doet hieraan niet af.
Verdachte heeft immers in haar beide verklaringen aangegeven dat zij weet had van de in haar woning aanwezige hennepkwekerij, die was aangelegd door derden.
Motivering bewezenverklaring feit 3:
De rechtbank acht hetgeen aan verdachte onder feit 3 subsidiair ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft immers bij de politie verklaard dat de aanwezig zijnde kwekerij voor een tweede oogst zou moeten zorgen. Deze verklaring van verdachte wordt ondersteund door het feit dat in de schuur van woning hennepafval is aangetroffen, alsmede trays waarin hennepstekken hebben gezeten. Ook zijn er lege jerrycans groeimiddel gevonden. Voorts liepen de afvoerpijpen van de aan- en afzuiginstallatie van de kwekerij praktisch naast de slaapkamer van verdachte op zolder van de woning. De rechtbank acht de verklaring van verdachte ter terechtzitting luidende dat zij pas drie weken voor de brand weet heeft gekregen van de aanwezigheid van de kwekerij in haar woning dan ook om die reden onaannemelijk.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte, al dan niet stilzwijgend, ruimte in haar woning ter beschikking heeft gesteld ten behoeven van de hennepkwekerij.

Door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen.

Indien tegen dit verkort vonnis beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis.
Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van voorgaande overwegingen, in samenhang bezien met de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
2. op 29 januari 2016 te Eindhoven tezamen en in vereniging met anderen, in de woning [adresgegevens 2] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 234 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II
3.
Subsidiair:
een of meer onbekend gebleven personen in de periode van 01 oktober 2015 tot en met 28 januari 2016 te Eindhoven met elkaar, althans één van hen, telkens opzettelijk heeft/hebben geteeld (in een woning aan de [adresgegevens 2] ) een groot aantal hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot het plegen van welke misdrijven verdachte in de periode van 01 oktober 2015 tot en met 28 januari 2016 te Eindhoven telkens opzettelijk gelegenheid heeft verschaft, door aan die onbekend gebleven persoon/personen ruimten in die woning voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Door de verdediging is een beroep gedaan op (psychische) overmacht.
Daartoe is kortgezegd aangevoerd dat verdachte, nadat zij kennis had gekregen van de aanwezigheid van een hennepkwekerij in haar woning, op bedreigende wijze door de producenten van de kwekerij in haar woning is toegesproken. Zij was daardoor zo bang en voelde zich zo onder druk gezet dat zij de hennepkwekerij vervolgens in haar woning heeft gedoogd.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
De door verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk om daarmee dit alternatieve scenario te onderbouwen. Ook overigens is de rechtbank van oordeel dat de door verdachte gestelde druk onvoldoende is om een geslaagd beroep op overmacht te honoreren. Niet is aannemelijk geworden dat verdachte heeft gehandeld onder invloed van een zodanige psychische dwang dat zij daaraan redelijkerwijs geen weerstand kon en behoefde te bieden.
Verdachte heeft zoals gezegd verklaard dat zij (ongeveer) drie weken voor de brand ontdekte dat er een hennepkwekerij in haar woning aanwezig was. Hierna zou haar in de woning door twee personen gezegd zijn dat zij, indien zij over de kwekerij zou vertellen, binnen een week “mol” zou zijn. Verdachte vatte deze woorden op als een bedreiging tegen het leven gericht.
De rechtbank leidt uit het voorgaande echter geenszins af dat verdachte, vanaf het moment waarop zij zegt de kwekerij te hebben ontdekt tot het moment van aantreffen van de hennepkwekerij door de politie, vóórtdurend geen andere mogelijkheid heeft gehad dan het plegen van een strafbaar feit, te weten het in stand laten/houden van de hennepkwekerij.
De rechtbank acht het alleszins aannemelijk dat het eerder ongemeld laten van de bedreiging mede was ingegeven door verdachtes wetenschap dat zij zich (mede) schuldig maakte aan enig strafbaar handelen en dat dit aan het licht zou komen zodra verdachte de politie over de bedreiging zou informeren.
Het beroep van de verdediging op deze strafuitsluitingsgrond wordt dan ook verworpen.
Er zijn geen overige feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ten aanzien van de feiten 1, 2, 3 subsidiair en 4 wordt veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals door Novadic-Kentron geadviseerd, wordt opgelegd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft een hennepkwekerij in haar woning toegestaan, dan wel gedoogd. Verdachte heeft dusdoende bijgedragen aan het in stand houden van het illegale hennepcircuit en de daaraan gerelateerde criminaliteit, waarmee grote financiële belangen zijn gediend.
Het spreekt voor zich dat het kweken van een softdrugs als hennep een strafbaar feit is dat overlast veroorzaakt en schade voor de maatschappij oplevert. Softdrugs zijn immers stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Voorts levert een kwekerij waarbij op illegale wijze elektriciteit wordt onttrokken aan het net en de elektrische installatie ondeskundig is aangelegd, (brand)gevaar op voor de omgeving en omwonenden. Dit is in dit geval des te kwalijker nu de aangetroffen kwekerij in een tussenwoning was opgezet en er ook daadwerkelijk brand is uitgebroken. Weliswaar acht de rechtbank niet wettig bewezen dat de brand in de woning is veroorzaakt door de kwekerij, maar een verband lijkt zeker niet uitgesloten. Bij de brand is levensgevaar voor andere personen ontstaan. Verdachte heeft zich kennelijk om al deze gevolgen niet bekommerd.
Dit rekent de rechtbank de verdachte aan.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
Verdachte is niet eerder veroordeeld voor soortgelijke of andere strafbare feiten.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf van na te noemen duur.
De rechtbank zal deze gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.
Voorts zal de rechtbank verdachte een taakstraf opleggen.
De rechtbank zal, alles afwegende, een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt en verdachte voor meerdere feiten waarvoor de officier van justitie bewezenverklaring vroeg zal worden vrijgesproken.

De vordering van de [benadeelde partij] (voorheen [voormalige naam] ). De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte wordt vrijgesproken van het feit waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft. De rechtbank zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van de verdachte als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering. Deze kosten worden thans begroot op nihil.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 27, 47, 48, 57, 91;
Opiumwet art. 3, 11.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder feit 1, feit 3 primair en feit 4 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart het onder feit 2 en 3 subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert de misdrijven:
Ten aanzien van feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, eerste lid onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Ten aanzien van feit 3 subsidiair:
medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid onder B van de Opiumwet gegeven verbod
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen.
Ten aanzien van feit 2, feit 3 subsidiair:

Taakstrafvoor de duur van
80 urensubsidiair 40 dagen hechtenis met aftrek
overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank waardeert een in verzekering doorgebrachte dag op 2 uur te
verrichten arbeid.

Gevangenisstrafvoor de duur van
1 week voorwaardelijkmet een proeftijd van één jaar.
Stelt als
algemene voorwaardendat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar
feit en
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan
het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d,
tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen
die worden gegeven door de reclassering;
- zich gedurende de proeftijd bij Novadic-Kentron, Zuidende 33 te
Helmond zal melden, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
waarbij de Reclassering Nederland, Regio 's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6,
5233 VG te 's-Hertogenbosch, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de
naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te
begeleiden.
Ten aanzien van feit 4:
 Niet-ontvankelijkverklaring van de [benadeelde partij] (
voorheen [voormalige naam]) in de vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden
begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.M. Klinkenbijl, voorzitter,
mr. T. van de Woestijne en mr. C.A. Mandemakers, leden,
in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. Wentholt, griffier,
en is uitgesproken op 8 februari 2017.