ECLI:NL:RBOBR:2017:68
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling voor ontuchtige handelingen met minderjarigen en schadevergoeding
Op 5 januari 2017 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met minderjarige meisjes. De zaak kwam aanhangig na een dagvaarding op 15 november 2016, en de rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek ter terechtzitting op 8 en 22 december 2016. De verdachte werd beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarig meisje, geboren in 1997, in de periode van 1 september 2013 tot en met 30 september 2013, en opnieuw in de periode van 1 oktober 2013 tot en met 31 december 2013. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, waarbij hij seksuele handelingen had verricht met het slachtoffer, die zich als prostituee aanbood.
De rechtbank achtte de bewezenverklaring van de feiten op basis van de beschikbare bewijsmiddelen wettig en overtuigend. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en de impact van de daden op het slachtoffer. De rechtbank legde ook een schadevergoeding op van 1557,30 euro aan het slachtoffer, bestaande uit materiële en immateriële schade.
De rechtbank concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, waaronder artikel 245 en 248b, die betrekking hebben op ontuchtige handelingen. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de noodzaak van een passende straf.