ECLI:NL:RBOBR:2018:1167

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 maart 2018
Publicatiedatum
14 maart 2018
Zaaknummer
C/01/330392 / KG ZA 18-45
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad van GGZ-instellingen bij uitvoering van BOPZ-maatregelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 13 maart 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiseres, verblijvende in een forensisch psychiatrische afdeling, en twee GGZ-instellingen. De eiseres, die eerder haar zoon had omgebracht tijdens een psychose, had een voorwaardelijke machtiging tot verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis gekregen. De eiseres vorderde dat de GGZ-instellingen de voorwaarden van deze machtiging zouden uitvoeren, omdat zij van mening was dat zij onterecht niet de zorg kreeg die haar was toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de GGZ-instellingen niet verplicht waren om de voorwaarden van de machtiging uit te voeren zoals door de eiseres geëist. De rechtbank stelde vast dat de GGZ-instellingen hun eigen afwegingen moesten maken met betrekking tot de veiligheid van de eiseres en de maatschappij. De vorderingen van de eiseres werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van GGZ-instellingen in het kader van BOPZ-maatregelen en de noodzaak van samenwerking tussen instellingen bij de uitvoering van zorgplannen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/330392 / KG ZA 18-45
Vonnis in kort geding van 13 maart 2018
in de zaak van
[eiseres],
verblijvende in de forensisch psychiatrische afdeling van GGZ-instelling [verblijfplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. F.W. Oehlen te Beek,
tegen
1. de stichting
STICHTING GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG OOST-BRABANT,
gevestigd te Boekel,
gedaagde sub 1,
advocaat mr. C.W.M. Verberne te Eindhoven,
2. de stichting
STICHTING GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG WESTELIJK NOORD-BRABANT,
gevestigd te Bergen op Zoom,
gedaagde sub 2,
gemachtigde mr. drs. S. Slabbers, rechtsbijstandsverlener bij DAS Amsterdam.
Eiseres zal hierna [eiseres] genoemd worden. Gedaagde sub 1 zal GGZ OB worden genoemd en gedaagde sub 2 zal GGZ WNB genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
De procedure blijkt uit:
  • de dagvaardingen van 13 en 15 februari 2018 met 8 producties;
  • de conclusie van antwoord van GGZ OB met 3 producties;
  • de brief van mr. Slabbers van 19 februari 2018 met 10 producties.
  • de mondelinge behandeling op 26 februari 2018
  • de pleitnota van mr. Slabbers.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op [datum] heeft [eiseres] als gevolg van een psychose haar zoon van 7 jaar om het leven gebracht door verwurging. Bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Limburg van 16 juli 2016 is aan [eiseres] op grond van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar opgelegd.
2.2.
Bij beschikking van 27 juli 2017 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (zaaknummer: C/02 333373 FA RK 17-3963) is op het verzoek van de officier van justitie een machtiging tot voortgezet verblijf als bedoeld in artikel 15 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (hierna: Wet BOPZ) in een psychiatrisch ziekenhuis van [eiseres] verleend met een geldigheidsduur tot en met 27 oktober 2017. De korte geldigheidsduur hield verband met de mogelijkheid dat op korte termijn een voorwaardelijke machtiging zou kunnen worden afgegeven.
2.3.
Omdat [eiseres] met ingang van augustus 2017 een woning huurt in de gemeente [plaats] waarheen zij wenst te verhuizen zodra dat mogelijk is op basis van een voorwaardelijke machtiging heeft het FACT-team van GGZ WNB contact gezocht met GGZ OB om te bezien of zij de zorg voor [eiseres] wil overnemen. Op 12 september 2017 heeft bij de psychiater van GGZ OB een intakegesprek plaatsgevonden en zijn door haar kritische vragen gesteld over onder andere de risico-taxatie en de medicatie.
2.4.
Bij beschikking van 2 november 2017 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (zaaknummer: C/02 337143 FA RK 17-5877) is op het verzoek van de officier van justitie een machtiging tot voorwaardelijk verblijf van [eiseres] als bedoeld in artikel 14c van de Wet BOPZ verleend met een duur tot en met 2 mei 2018. In de beschikking is voorzover hier relevant de volgende passage opgenomen:
“(…)
“De stoornis doet betrokkene gevaar veroorzaken. Het gevaar bestaat er vooral in dat betrokkene zich van het leven zal beroven of zichzelf ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen, een ander van het leven zal beroven of hem ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen en gevaar vormt voor de algemene veiligheid van personen of goederen.
Onder de verantwoordelijkheid van de behandelend psychiater is na overleg met betrokkene een behandelingsplan d.d. 1 augustus 2017 opgesteld, waarin voorwaarden ter afwending van het gevaar zijn opgenomen.
Het gevaar kan naar het oordeel van de rechtbank worden afgewend indien betrokkene zich houdt aan de volgende in het behandelingsplan opgenomen voorwaarden:
a. Betrokkene heeft frequent afspraken met haar behandelaar van de GGz instelling waar zij in behandeling is. Dit is minimaal om de week, hierover kunnen verder afspraken (minder of meer naar gelang het toestandsbeeld)
worden gemaakt met haar behandelaar;
b. betrokkene neemt haar medicatie en stemt toe om mee te werken met bloedspiegelcontroles van Olanzepine.
Betrokkene heeft zich ter zitting bereid verklaard tot naleving van deze voorwaarden. Van de zijde van de GGz WNB te [plaats] is bij gelegenheid van het verhoor, in aanvulling op het behandelingsplan, medegedeeld dat als betrokkene de voorwaarden niet naleeft of het gevaar niet langer buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend door de
naleving van de voorwaarden, dat de GGz WNB te [plaats] bereid is betrokkene op te nemen. Wel zal dan worden bezien of betrokkene met de machtiging kan worden overgeplaatst naar een psychiatrisch ziekenhuis in haar eigen woonomgeving.
(…)”
2.5.
De beschikking van 2 november 2017 is afgegeven onder andere op basis van het individueel behandelingsplan langdurige zorg van 13 juni 2017 zoals opgesteld door GGZ WNB en aangevuld met het rapport van 26 oktober 2017. Op dat moment was er – hetgeen later zou blijken - nog geen groen licht van GGZ OB dat zij [eiseres] ambulante behandeling zou gaan bieden zodra [eiseres] in [plaats] zou komen te wonen. De psychiater verbonden aan GGZ OB heeft aangegeven dat zij de ambulante psychiatrische vervolgbehandeling niet zal uitvoeren conform de voorwaarden, zoals deze zijn neergelegd in de beschikking van 2 november 2017. GGZ OB stelt zich op basis van de voorhanden informatie over [eiseres] en haar ziektebeeld op het standpunt dat de medicatie moet worden aangepast naar depotmedicatie of acemap. [eiseres] heeft dit echter geweigerd omdat zij depotmedicatie een onnodig ingrijpend middel vindt en zij dit als een ernstige inbreuk op haar lichamelijke integriteit beschouwt.
2.6.
Op dit moment verblijft [eiseres] vrijwillig in FPA [verblijfplaats] . Zij verblijft om de week een weekend van zaterdag tot zondag (met verlof) in de huurwoning te [plaats] .
2.7.
Bij afzonderlijke brieven van 19 december 2017 heeft [eiseres] GGZ OB en GGZ WNB aansprakelijk gesteld voor het tekortschieten in de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke BOPZ-machtiging.
2.8.
Bij afzonderlijke brieven van 9 januari 2018 en 23 januari 2018 hebben GGZ OB en GGZ WNB iedere aansprakelijkheid afgewezen. De afzonderlijke brieven zullen hieronder – voorzover relevant - worden weergegeven:
Brief GGZ OB:
“Geachte mevrouw Oehlen,
In reactie op uw schrijven dd. 19 dec 2017 waarin u GGZ Oost Brabant en GGZ WNB aansprakelijk stelt inzake mevrouw [eiseres] geboortedatum [geboortedatum] hierbij onderstaande reactie:
1. Met betrekking tot de verwijzing van mevrouw [eiseres] vanuit de GGZ WNB naar onze instelling is er vanuit het FACT-team [plaats] van GGZ Oost Brabant, diverse malen contact geweest met de verwijzer. Omdat wij over weinig informatie beschikten, bijvoorbeeld de pro Justitia rapportage, hebben we eerst vooral verzocht om meer informatie. Die informatie is nodig om te kunnen beoordelen of GGZ Oost Brabant op een verantwoorde wijze de zorg van uw cliënt over kan nemen.
2. Het intake gesprek heeft op 12-9-2017 plaatsgevonden, waarna wij op diezelfde datum de volgende reactie hebben gestuurd aan verwijzer (Hierbij is vet gedrukt wat wij speciaal in het verband van de aansprakelijkstelling van belang vinden):
Samenvattend:
42 jonge vrouw die op [datum] waarschijnlijk onder invloed van paranoïde psychose een
ernstig delict heeft gepleegd.
Heeft in detentie gezeten in [plaats] . Daarna okt 2016 FPK [plaats] ; nov 2016 FPK [plaats]
; mei 2077 FPA [verblijfplaats] .
Cliënte zou nu (plotseling) een woning hebben in [plaats] (komt uit [plaats] , maar mag daar niet
gaan wonen i.v.m. haar ex man) en de voorlopige RM zou dan omgezet moeten worden in een
voorwaardelijk RM.
Samenvattend zijn onze vragen:
1. Is er een pro Justitia rapportage?
2. Wat is de diagnose? Hoe is de gewetensfunctie? Hoe past het delict in de pathologie?
3.Risicotaxatie
4. Hoe belangrijk is de medicatie?Waarom geen depot of semap.
5. In het dossier zien we P0 met VIQ 79 en PIQ 707. Is dat correct?
6.De voorwaarden bij de voorwaardelijk RM moeten samen met ons vastgesteld
worden (en wellicht mede met familie in het gesprek, bijvoorbeeld moeder)
7. Dagbesteding is van groot belang te regelen voordat zij alleen gaat wonen.
8. Afstemming van de verhuizing met ons en met familie.
3. Aangezien mevrouw [eiseres] veroordeeld is vanwege een fors levensdelict betrachten wij zorgvuldigheid in de voorwaarden die wij nodig achten voor het verantwoord in behandeling nemen van mevrouw. Hierbij hoort in deze situatie ons inziens een
uitvoerig direct overleg met de verwijzende instantie en met patiënte ( en zo mogelijk ook familie) om zo te komen tot een overeenstemming in de voorwaarden
Het risico dat patiënte wederom haar medicatie staakt zonder overleg is aanwezig. We citeren uit het onderzoek van het Pieter Baan Centrum” Het is echter onduidelijk of mevrouw ten tijde van het delict haar Zyprexa innam. Tijdens het PJ onderzoek
vertelde ze dat ze af en toe haar Zyprexa slikte. Mevrouw spreekt hier echter nooit over. Legt met name zelf geen relatie tussen medicatie inname en haar psychose.” Hieruit blijkt haar geringe compliance in 2015, dus voorafgaand aan het levensdelict.
Onze expliciete eis om als voorwaarde depotmedicatie (antipsychoticum) of acemap (dat is orale medicatie 1 x per week) op te nemen hebben wij herhaaldelijk overlegd met de verwijzers. Aan deze voorwaarde zal zeker moeten worden voldaan om te komen tot een situatie waarin mevrouw [eiseres] behandeld kan worden en waarbij wij als mogelijk toekomstig verantwoordelijke GGZ ook de verantwoordelijkheid kunnen nemen.
4. Van belang is dat het bepalen van een olanzapinespiegel bij orale verstrekking van de olanzapine geen klinische relevantie heeft en niets zegt over het al dan niet adequaat innemen van de medicatie. Dat deze maatregel opgenomen is in de RM voorwaarden is spijtig.
5. Helaas heeft de verwijzer de procedure van aanvraag van de RM in gang gezet zonder overleg met ons over de haalbaarheid van de voorwaarden, ondanks ons verzoek hiertoe.
(…)”
Brief GGZ WNB:
“(…)
“Op basis van contact vanuit het behandelteam met FACT [plaats] (onderdeel GGZ Oost-Brabant) is er geen overeenstemming bereikt omtrent de continuering van de huidige behandeling conform de voorwaardelijke machtiging d.d. 2 november 2017 in een ambulante setting aldaar. Dit heeft ertoe geleid dat we hebben opgeschaald naar onze geneesheer-directeur Bopz doe
contact heeft gezocht met de geneesheer-directeur van GGZ Oost-Brabant. Ook dit contact heeft niet geleid tot een ander standpunt vanuit GGZ Oost-Brabant.
Vervolgens hebben wij de situatie en de impasse gisteren besproken in ons College eerste geneeskundigen en is besloten tot het bestuurlijk escaleren. Vanmorgen heeft er bestuurlijk overleg plaatsgevonden. Dit heeft helaas niet geresulteerd in een ander standpunt vanuit GGZ Oost-Brabant. Op basis van de risico-taxatie die zij hebben verricht blijft GGZ Oost-Brabant
van mening dat zij uw cliënte enkel in zorg willen nemen als zij lx/week inname van penfluridol (Acemap) accepteert. Bij acceptatie door uw cliënte van deze voorwaarde zouden de afspraken en voorwaarden voorafgaand aan de overplaatsing nog aangepast dienen te worden middels een verzoek aan de rechter tot wijziging van de voorwaarden.
Wij betreuren het standpunt van GGZ Oost-Brabant, maar wij hebben geen bevoegdheid om hen te dwingen een behandelovereenkomst met uw cliënte aan te gaan.
Zoals in de procedure rondom het verlenen van een machtiging tot voortgezet verblijf door de behandelaar is aangegeven, dient de overdracht van de juiste zorg/begeleiding en ambulante psychiatrische vervolgbehandeling alvorens mevrouw feitelijk met ontslag zou kunnen gaan adequaat geregeld te zijn. Nadat wij door mevrouw medio juli geïnformeerd zijn over de kamer
in [plaats] die zij heeft geaccepteerd, zijn direct acties uitgezet om ambulante opvolging te verwezenlijken. Hiertoe is contact opgenomen met Reinier van Arkelgroep. Op basis van telefonische aanmelding zou de zorg overgedragen kunnen worden aan Reinier van Arkelgroep. Echter, bleek in tweede instantie dat [plaats] buiten hun verzorgingsgebied ligt. Hetzelfde geldt voor
Mozaik die eveneens benaderd zijn. Vervolgens is begin augustus het eerste contact gelegd met FACT [plaats] , waarna medio september een intakegesprek heeft plaats gevonden. Recent geldt dat er vanuit het behandelteam contact is gelegd met de gemeente in [plaats] om te bezien welke mogelijkheden er vanuit de WMO zijn in het kader van nazorg/begeleiding.
Volledigheidshalve willen wij vermelden dat vanuit het behandelteam twijfels zijn geuit richting cliënte met betrekking tot de haalbaarheid van zelfstandig wonen. Geadviseerd is om in het kader van een zorgvuldige overgang te overwegen in een beschermde woonvorm in te stromen alvorens zelfstandig te gaan wonen. Hiertoe heeft mevrouw een beschermde woonvorm ( [naam woonvorm] ) bezocht en een rondleiding ontvangen. Mevrouw heeft afgezien van deze woonvorm omdat de eigen bijdrage voor de WMO hiervoor in haar ogen te hoog zou zijn. In dezelfde week, heeft zich afgespeeld begin juli, vertelt mevrouw dat zij een afspraak heeft om een woning/kamer te bezichtigen in [plaats] . Mevrouw heeft het behandelteam
niet betrokken in de overweging en beslissing tot het accepteren van deze woning en het behandelteam is hierdoor voor het voldongen feit geplaatst zonder de mogelijkheid te hebben om voorafgaand overleg te hebben met de zorgaanbieder in deze regio.
De voorliggende situatie waarin FACT [plaats] geen mogelijkheden ziet om de huidige behandeling te continueren en er geen andere mogelijkheden zijn om de zorg ambulant te continueren in de gewenste woonomgeving van mevrouw kan ons niet verweten worden. Als organisatie hebben wij aan onze inspanningsverplichting voldaan om dit wel degelijk te verwezenlijken, tot op het hoogste (bestuurlijk) niveau binnen onze organisatie.
Mocht mevrouw zich (al dan niet tijdelijk) willen vestigen in de regio [plaats] , dan zullen wij ons hiervoor inspannen dit mogelijk te maken door onze contacten met de woningbouwcorporaties aan te wenden.
(…)”

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – samengevat –
GGZ OB en GGZ WNB, althans een van beide, te bevelen om binnen vijf werkdagen na het vonnis, de voorwaarden ten uitvoer te leggen zoals bepaald in de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 2 november 2017, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
GGZ OB en GGZ WNB, althans een van beide, (hoofdelijk) te veroordelen tot vergoeding van een voorschot aan materiële schade en immateriële schade;
GGZ OB en GGZ WNB hoofdelijk, althans een van beide, te veroordelen in de kosten van deze procedure en in de nakosten.
3.2.
Aan haar vorderingen legt [eiseres] het volgende ten grondslag.
3.2.1.
Met het verlenen van de voorwaardelijke machtiging heeft de rechtbank tot uitdrukking gebracht dat zij de mening is toegedaan dat het gevaar dat de stoornis van de
geestvermogens van [eiseres] doet veroorzaken, buiten het psychiatrisch ziekenhuis door het
stellen en naleven van de in de beschikking genoemde voorwaarden kan worden
afgewend. Het is niet aan GGZ OB om de voorwaarden aan te passen naar eigen goeddunken. De huidige behandelaar van [eiseres] staat achter de gestelde voorwaarden en de rechter heeft deze voorwaarden geschikt bevonden om het te duchten gevaar buiten een psychiatrisch ziekenhuis af te wenden. De starre opstelling van GGZ OB komt neer op een weigering om [eiseres] in behandeling te nemen. Die weigering is strijdig met de taak van GGZ-instellingen om BOPZ maatregelen uit te voeren en levert een onrechtmatige daad op jegens [eiseres] .
3.2.2.
[eiseres] heeft ook GGZ WNB in deze procedure betrokken, omdat zij als
hoofdbehandelaar van [eiseres] in de visie van [eiseres] hoofdverantwoordelijkheid draagt
voor de tenuitvoerlegging van de machtiging. GGZ WNB is onvoldoende voortvarend (geweest) in haar handelen. De rechterlijke beschikking brengt immers een last met zich mee om de voorwaardelijke machtiging ten uitvoer te leggen. Nu GGZ WNB deze last niet,
althans onjuist ten uitvoer legt door [eiseres] in strijd met het doel van een voorwaardelijke machtiging opgenomen te houden binnen het psychiatrisch ziekenhuis, is er sprake van een onrechtmatige daad jegens [eiseres] .
3.2.3.
Door de niet tenuitvoerlegging van de rechterlijke beschikking lijdt [eiseres] schade. [eiseres] heeft een huur van € 250,00 per maand, terwijl zij niet het genot heeft van haar woning. Zij kan slechts in het weekend, om de
week, van zaterdag tot zondag met verlof naar haar woning. De reiskosten van [verblijfplaats]
naar [plaats] en vice versa bedragen per keer € 46,60 (OV-kosten [plaats] naar [plaats]
met fiets).
[eiseres] heeft immateriële schade geleden en lijdt nog altijd schade door het (uitblijven
van) handelen en de opstelling van GGZ WNB en GGZ OB. [eiseres] heeft enorm
uitgekeken naar de dag waarop zij de kliniek volgens de rechter had kunnen verlaten.
Door het falende optreden van GGZ OB en GGZ WNB is zij in een hoek gedrukt en
duurt de gedwongen opname feitelijk voort. Nu er feitelijk sprake is van vrijheidsbeneming wordt aansluiting gezocht bij de gangbare bedragen voor schadevergoeding wegens onterecht ondergane vrijheidsberoving in het strafrecht.
3.3.
GGZ OB en GGZ WNB hebben gemotiveerd verweer gevoerd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De beschikking van 2 november 2017 (hierna: de beschikking) geeft GGZ WNB een voorwaardelijke machtiging om [eiseres] op te nemen in een psychiatrische ziekenhuis als [eiseres] zich niet houdt aan de voorwaarden in het behandelingsplan zoals is opgenomen in de beschikking. Wat de voorzieningenrechter betreft heeft de beschikking geen verdergaande betekenis.
4.2.
Dat [eiseres] vanwege haar wens om in [plaats] te gaan wonen thans van GGZ OB verwacht dat deze instelling de opnemende instelling wordt en dan ook onder de in de beschikking genoemde voorwaarden, geeft wat de voorzieningenrechter betreft blijk van een verkeerd begrip van de status van de beschikking. Deze BOPZ-beschikking geeft [eiseres] niet de mogelijkheid om – in dit geval – GGZ OB te verplichten om aan haar ambulante hulp te bieden op de in de beschikking genoemde voorwaarden. Het staat GGZ OB vrij om daarin haar eigen afweging te maken. Terecht heeft GGZ OB erop gewezen dat in het geval zij met [eiseres] een relatie aangaat, zij ook verantwoordelijkheid draagt voor de veiligheid van [eiseres] zelf en de maatschappij in het algemeen.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat GGZ WNB [eiseres] geen ambulante hulp kan bieden in het geval zij in [plaats] woont en verblijft.
4.4.
De vordering van [eiseres] om GGZ OB en GGZ WNB te veroordelen tot tenuitvoerlegging van de voorwaarden van de beschikking zal reeds gelet op het vorenstaande worden afgewezen. Hetgeen partijen over en weer nog naar voren hebben gebracht kan mitsdien onbesproken blijven. Ten overvloede zij evenwel het volgende opgemerkt.
4.5.
Ter zitting is naar voren gekomen dat bij de voorwaardelijke machtiging ervan is uitgegaan dat [eiseres] aan een andere instelling zou (kunnen) worden overgedragen na verhuizing naar [plaats] . Dat GGZ OB strengere medicatie-eisen stelt kan GGZ OB niet worden tegengeworpen. GGZ OB was immers niet betrokken bij het door GGZ WNB opgestelde behandelingsplan en is bij het tot stand komen van de beschikking niet betrokken (geweest). Dat de psychiater van GGZ WNB depotmedicatie niet perse noodzakelijk acht doet hieraan niet af. Tussen [eiseres] en GGZ OB is niet op voorhand overeenstemming geweest over de voorwaarden waaronder een behandelovereenkomst wordt gesloten. Die overeenstemming was er wel met GGZ WNB blijkens het door GGZ WNB opgestelde behandelingsplan. Het komt de voorzieningenrechter voor dat de rechtbank, zou zij hebben geweten dat er nog geen definitieve overdracht en consensus was tussen GGZ WNB en GGZ OB, de beslissing betreffende de voorwaardelijke machtiging zou hebben aangehouden in afwachting van de instemming van GGZ OB met het behandelingsplan.
4.6.
Ten aanzien van vordering 2 wordt het volgende overwogen.
4.7.
Volgens vaste jurisprudentie is ten aanzien van geldvorderingen in kort geding terughoudendheid geboden. Zo zal niet alleen moeten worden onderzocht of het bestaan van de vordering in kwestie voldoende aannemelijk is – hetgeen betekent dat met een grote mate van waarschijnlijkheid te verwachten moet zijn dat de bodemrechter haar zal toewijzen – maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl in de afweging van de belangen van partijen het restitutierisico betrokken dient te worden.
4.8.
[eiseres] heeft verzuimd te stellen spoedeisend belang te hebben bij veroordeling van GGZ OB en GGZ WNB om bij wijze van voorschot schadevergoeding te voldoen. Het had op de weg van [eiseres] gelegen om haar spoedeisend belang op dit punt te onderbouwen en te motiveren, hetgeen zij heeft nagelaten. Dat spoedeisend belang is de voorzieningenrechter overigens ook niet gebleken. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat GGZ OB en/of GGZ WNB onrechtmatig jegens [eiseres] hebben dan wel heeft gehandeld en [eiseres] schade heeft geleden. Ook het restitutierisico staat aan toewijzing van deze vordering van [eiseres] in de weg.
4.9.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van GGZ-OB worden begroot op:
- griffierecht € 626,00
- overige kosten 0,00
- salaris
816,00
Totaal € 1.442,00
De kosten aan de zijde van GGZ-WNB worden begroot op:
- griffierecht € 626,00
- overige kosten 0,00
- salaris
816,00
Totaal € 1.442,00
4.10.
De door GGZ OB gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van GGZ OB tot op heden begroot op € 1.442,00,
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van GGZ WNB tot op heden begroot op € 1.442,00;
5.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2018.