Op 12 april 2018 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.D. van Alphen, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. M.W.G. Bombeeck. De zaak betreft de beëindiging van de WIA-uitkering van eiseres, die op 16 maart 2018 zou ingaan, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Eiseres had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen van 16 december 2016 tot en met 15 maart 2018. Het bestreden besluit van 14 augustus 2017, waarin de WIA-uitkering werd beëindigd, werd door eiseres bestreden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit niet op de juiste gronden was genomen. De rechtbank oordeelde dat de medische en arbeidsdeskundige beoordeling niet gericht was op de datum van 16 maart 2018, maar op een eerdere datum, namelijk 16 december 2016. Dit leidde tot de conclusie dat het bestreden besluit in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht, met name artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, dat een deugdelijke motivering vereist.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die in totaal € 2.571,06 bedroegen. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.