ECLI:NL:RBOBR:2018:1855

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 april 2018
Publicatiedatum
18 april 2018
Zaaknummer
C/01/331979 / KG ZA 18-143
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding tot opheffing van beslag op onroerende zaken en bankrekeningen

In deze zaak, die op 16 april 2018 door de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, hebben eiseressen, erfgenamen van wijlen [naam overledene], een kort geding aangespannen tegen gedaagde. De eiseressen vorderen de opheffing van door gedaagde op 2 maart 2018 gelegde beslagen op onroerende zaken en bankrekeningen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van spoedeisend belang, omdat de beslagen het persoonlijk gebruik van het verhuurde door eiseressen onmogelijk maken. De voorzieningenrechter heeft verwezen naar een eerder arrest van de Hoge Raad van 16 februari 2018, waarin de rechtspositie van partijen bindend is vastgesteld. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de door gedaagde gelegde beslagen opgeheven dienen te worden, omdat niet zeker is dat eiseressen de door het Hof vastgestelde bedragen aan gedaagde moeten betalen. Tevens is er geen aanleiding voor een verbod om in de toekomst beslag te leggen, maar gedaagde moet dit vonnis overleggen bij een nieuw verzoek om verlof voor conservatoir beslag. Gedaagde is veroordeeld in de proceskosten van eiseressen, die zijn begroot op € 1.205,01. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/331979 / KG ZA 18-143
Vonnis in kort geding van 16 april 2018
in de zaak van

1.[eiseres sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eiseressen,
advocaat mr. A.W. van Dooren-Korenstra te Vught,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. B. Poort te Eindhoven.
Partijen zullen hierna [eiseressen] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 29 maart 2018 met 11 producties;
  • de brief van mr. Poort van 12 april 2018 met 2 producties;
  • de brief van mr. Van Dooren van 12 april 2018 met de producties 12 tot en met 15.
  • de mondelinge behandeling op 16 april 2018;
  • de wijziging van eis, althans het aanvullen van het petitum;
  • de pleitaantekeningen van [eiseressen] ;
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
De voorzieningenrechter heeft terstond mondeling vonnis gewezen, door mededeling van de zakelijke inhoud ervan waarvan dit de schriftelijke en uitgewerkte neerslag vormt.

2.De feiten

2.1.
Voor een weergave van de feiten wordt verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 16 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:209.

3.De vorderingen

3.1.
[eiseressen] vorderen na aanvulling van het petitum:
I. de opheffing van de door [gedaagde] op 2 maart 2018 gelegde beslagen op:
- de onroerende zaken;
- op de bankrekeningen van [eiseressen] (moeder en [eiseres sub 2] );
- op de bankrekeningen van wijlen [naam overledene] ;
II. [gedaagde] te verbieden opnieuw beslag te leggen op basis van gronden die geraakt
worden door de feiten waarover het Hof en de Hoge Raad in casu reeds onherroepelijk
hebben geoordeeld;
III. [gedaagde] bij gebreke van I. en II. te veroordelen tot voldoening van een dwangsom
van € 10.000,00 per keer alsmede 2.500,00 voor iedere dag dat een dergelijk beslag
voortduurt;
IV. [gedaagde] te veroordelen in de werkelijk gemaakte (proces)kosten in deze
procedure, begroot op € 6.500,00.

4.De beoordeling

4.1.
Omdat in art. 705 Rv het vereiste van spoedeisend belang niet wordt genoemd, is het spoedeisend belang van [eiseressen] bij hun vorderingen gegeven. Daar komt bij dat beslagen het persoonlijk in duurzaam gebruik nemen van het verhuurde door [eiseressen] onmogelijk (zullen) maken dan wel aanmerkelijk (zullen) bemoeilijken en hebben [eiseressen] spoedeisend belang bij hun vorderingen.
4.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat [eiseressen] als erfgenamen van [naam overledene] (hierna: [naam overledene] ) zijn vermogen onder algemene titel hebben verkregen. Zij kunnen zich ex art. 6:142 BW beroepen op het arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 11 oktober 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:4542, dat als gevolg van het arrest van de Hoge Raad van 16 februari 2018 inmiddels gezag van gewijsde heeft. Dat ook de Hoge Raad meent dat [eiseressen] zich op het genoemde arrest van het Hof kunnen beroepen en dit arrest in de relatie tussen [eiseressen] enerzijds en [gedaagde] anderzijds de rechtspositie van partijen bindend heeft vastgesteld blijkt uit het feit dat de Hoge Raad in de kop van zijn arrest enerzijds spreekt over wijlen [naam overledene] en anderzijds in het dictum de datum waarop de huurovereenkomst eindigt op 1 mei 2018 heeft vastgesteld en het tijdstip van de ontruiming heeft vastgesteld op 30 april 2018.
4.3.
Tussen partijen staat vast dat voor de vordering tot betaling van het in het arrest van het Hof genoemde bedrag van € 20.000 (tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten) inmiddels door [eiseressen] zekerheid is gesteld door overboeking op de kwaliteitsrekening van hun advocaat. Thans is nog geenszins zeker dat [eiseressen] ook de door het Hof vastgestelde bedragen van € 40.000 (aanvullende tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten) en € 220.530 (te betalen bedrag als de wil van de verhuurder om het verhuurde persoonlijk in duurzaam gebruik te nemen in werkelijkheid niet aanwezig blijkt zijn geweest) aan [gedaagde] dienen te betalen. Omdat enerzijds niet zeker is dat [eiseressen] ook de bedragen van € 40.000 en € 220.530 zullen moeten betalen en anderzijds de beslagen het persoonlijk in duurzaam gebruik nemen van het verhuurde onmogelijk zullen maken dan wel aanmerkelijk zullen bemoeilijken, dienen de door [gedaagde] ten laste van [eiseressen] gelegde beslagen te worden opgeheven.
4.4.
Dat [gedaagde] op 1 oktober 2015 ten laste van [naam overledene] beslag heeft gelegd, staat aan opheffing van de door hem ten laste van [eiseressen] gelegde beslagen niet in de weg. Desgewenst kunnen [eiseressen] ook opheffing van de door [gedaagde] ten laste van [naam overledene] gelegde beslagen vorderen.
4.5.
Een verbod om in de toekomst beslag te leggen, gaat de voorzieningenrechter te ver. Wel ziet de voorzieningenrechter aanleiding voor een veroordeling van [gedaagde] dit vonnis over te leggen als hij wederom om verlof voor conservatoir beslag zou verzoeken.
4.6.
Wat de voorzieningenrechter betreft heeft [gedaagde] door het leggen van de beslagen geen misbruik van procesrecht gemaakt. Voor een veroordeling in de daadwerklelijke advocaatkosten, bestaat dan ook geen ruimte. [gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseressen] worden begroot op:
- dagvaarding € 98,01
- griffierecht 291,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.205,01

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] de op 2 maart 2018 ten laste van [eiseressen] gelegde beslagen op de onroerende zaken op te heffen binnen 2 dagen na betekening van dit vonnis;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] de op 2 maart 2018 gelegde bankbeslagen ten laste van [eiseressen] en ten laste van wijlen [naam overledene] op te heffen binnen 2 dagen na betekening van dit vonnis;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in het geval van een nieuw verzoek om verlof voor conservatoir beslag ten laste van [eiseressen] dit vonnis aan de voorzieningenrechter bij wie dat verzoek wordt ingediend over te leggen;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseressen] een dwangsom te betalen van € 25.000,00 voor iedere dag dat hij niet aan de in 5.1., 5.2. en 5.3. uitgesproken hoofdveroordelingen voldoet,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseressen] tot op heden begroot op € 1.205,01,
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2018.