In deze zaak, die op 16 april 2018 door de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, hebben eiseressen, erfgenamen van wijlen [naam overledene], een kort geding aangespannen tegen gedaagde. De eiseressen vorderen de opheffing van door gedaagde op 2 maart 2018 gelegde beslagen op onroerende zaken en bankrekeningen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van spoedeisend belang, omdat de beslagen het persoonlijk gebruik van het verhuurde door eiseressen onmogelijk maken. De voorzieningenrechter heeft verwezen naar een eerder arrest van de Hoge Raad van 16 februari 2018, waarin de rechtspositie van partijen bindend is vastgesteld. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de door gedaagde gelegde beslagen opgeheven dienen te worden, omdat niet zeker is dat eiseressen de door het Hof vastgestelde bedragen aan gedaagde moeten betalen. Tevens is er geen aanleiding voor een verbod om in de toekomst beslag te leggen, maar gedaagde moet dit vonnis overleggen bij een nieuw verzoek om verlof voor conservatoir beslag. Gedaagde is veroordeeld in de proceskosten van eiseressen, die zijn begroot op € 1.205,01. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.