ECLI:NL:RBOBR:2018:2011

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 april 2018
Publicatiedatum
24 april 2018
Zaaknummer
17_3348
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor de bouw van appartementencomplexen in Oss

In deze zaak gaat het om een bouwplan voor de realisatie van twee appartementencomplexen met elk 22 appartementen aan de entree van de wijk Horzak in Oss. Het bouwplan is in strijd met de planregels van het bestemmingsplan "Horzak-Noord-Oss-2015", omdat de maximale bouwhoogte wordt overschreden, de woongebouwen deels buiten het bouwvlak liggen en er meer verharding van groenbestemming plaatsvindt dan toegestaan. De gemeente Oss heeft echter een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen en voor afwijkingen van het bestemmingsplan. De eisers, bewoners in de directe omgeving, hebben beroep ingesteld tegen deze omgevingsvergunning, omdat zij menen dat het bouwplan een onaanvaardbare inbreuk op hun woon- en leefklimaat zal veroorzaken.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de gemeente bevoegd was om de omgevingsvergunning te verlenen en dat de vergunning in redelijkheid is verleend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers voldoende gelegenheid hebben gehad om hun standpunten naar voren te brengen en dat de belangen van de vergunninghouder zwaarder wegen dan die van de eisers. De rechtbank heeft het beroep van de eisers ongegrond verklaard, omdat niet is aangetoond dat het bouwplan een zodanige inbreuk op het woon- en leefklimaat van de eisers zal veroorzaken dat de gemeente had moeten afzien van het verlenen van de vergunning. De rechtbank heeft ook overwogen dat de omgevingsvergunning niet in strijd is met de relevante wet- en regelgeving en dat de gemeenteraad niet buiten spel is gezet door het toepassen van de kruimelgevallenregeling.

De uitspraak is gedaan door rechter D.J. de Lange op 25 april 2018, en het beroep is ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 17/3348

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2018 in de zaak tussen

[eisers],
te [woonplaats] , eisers,
(gemachtigde: mr. S. Derksen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oss, verweerder,

(gemachtigden: mr. M. de Wit, ing. J. van den Heuvel en drs. E. Bos).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Brabant Wonen(vergunninghouder),
te ‘s-Hertogenbosch,
(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Bij besluit van 8 mei 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor de nieuwbouw van twee appartementencomplexen aan de entree van de wijk Horzak in Oss.
Bij besluit van 30 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard en de omgevingsvergunning, onder aanvulling van de motivering, in stand gelaten.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2018. Eisers [eisers]
zijn verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van eisers. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Ook vergunninghouder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.1
Het bouwplan, waarvoor op 8 mei 2017 een omgevingsvergunning is verleend, voorziet in de nieuwbouw van twee appartementencomplexen op een onbebouwd terrein aan de entree van de wijk Horzak-Noord in Oss. De woongebouwen omvat elk 22 appartementen. Op het omliggende terrein van de woongebouwen worden 22, respectievelijk 30, parkeerplaatsen gerealiseerd, die worden afgeschermd door een haag. De woningen van eisers zijn gelegen aan de [adres] [nummer] , [nummer] , [nummer] en [nummer] en [adres] [nummer] , in de directe nabijheid van de bouwlocaties.
1.2
Op de bouwlocaties is het bestemmingsplan “Horzak-Noord-Oss-2015” (het bestemmingsplan), vastgesteld door de gemeenteraad op 17 september 2016 en onherroepelijk geworden op 16 maart 2016, van toepassing. Aan de bouwlocaties zijn de bestemmingen “Wonen-Woongebouwen”
,“Groen” en “Verkeer-Verblijf” toegekend.
1.3
De woongebouwen hebben een bouwhoogte van 15,75 meter en liggen deels buiten het op de planverbeelding aangeduide bouwvlak. De woongebouwen zijn niet voorzien van een kap met een dakhelling van niet minder dan 25˚ en niet meer dan 60˚. Binnen de bestemming “Groen” wordt ongeveer 30% per bestemmingsvlak verhard ten behoeve van parkeervoorzieningen. Verder wordt, binnen de bestemming “Wonen-Woongebouwen”, deels buiten het bouwperceel in de benodigde parkeerruimte voorzien. Tussen partijen is niet in geschil, en ook de rechtbank gaat daarvan uit, dat het bouwplan op de genoemde onderdelen in strijd is met de planregels van de bestemmingen “Wonen-Woongebouwen” en “Groen”.
2.1
Verweerder heeft in het primaire besluit, met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2˚, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), in samenhang met artikel 4 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor), een omgevingsvergunning verleend voor bouwen en afwijking van het bestemmingsplan. Het bestreden besluit strekt tot instandlating van de verleende omgevingsvergunning.
2.2
Eisers voeren aan dat verweerder pas tijdens de hoorzitting van de commissie bezwaarschriften (commissie) heeft toegelicht welke artikelonderdelen van artikel 4 van bijlage II van het Bor waren toegepast. Door de omgevingsvergunning pas in zo’n laat stadium te voorzien van een kenbare motivering heeft verweerder het principe van hoor en wederhoor geschonden.
2.3
In het primaire besluit is niet vermeld welke artikelonderdelen van artikel 4 van bijlage II van Bor zijn toegepast. De bezwaarfase biedt verweerder de gelegenheid voor een heroverweging van het primaire besluit. Verweerder heeft, naar aanleiding van het bezwaar van eisers, van die mogelijkheid gebruik gemaakt door tijdens de hoorzitting toe te lichten welke onderdelen van artikel 4 van bijlage II bij het Bor waren toegepast. Dit is vervolgens verwoord in het bestreden besluit, met verwijzing naar het advies van de commissie. Daarnaast is in het bestreden besluit, aanvullend op het primaire besluit, conform het advies van de commissie gebruik gemaakt van de in het bestemmingsplan opgenomen afwijkingsbevoegdheid ten behoeve van het aanleggen van parkeerruimte buiten het bouwperceel.
Het bestreden besluit, dat is genomen met overneming van het advies van de commissie, is uitgangspunt voor de beoordeling door de rechtbank. De stukken en het verhandelde ter zitting bieden geen aanknopingspunten voor de gevolgtrekking dat het advies van de commissie niet weloverwogen tot stand is gekomen en dat verweerder ter motivering van het bestreden besluit niet naar het advies van de commissie heeft kunnen verwijzen. Eisers hebben in deze beroepsprocedure voldoende gelegenheid gehad om hun standpunt over het bestreden besluit naar voren te brengen en zijn door de handelwijze van verweerder niet in hun verdediging geschaad.
Het betoog van eisers geeft daarom geen aanleiding voor vernietiging van het bestreden besluit.
3.1
Eisers voeren in hun beroepschrift verder aan dat het bouwplan nog steeds in strijd is met artikel 12 lid 2.1, onder b, van de planregels. Verweerder gaat eraan voorbij dat in beide woongebouwen uitsluitend ouderenwoningen zijn toegestaan.
3.2
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) zijn de op de plankaart aangegeven bestemmingen en de daarbij behorende planregels bepalend voor het antwoord op de vraag of een aanvraag in strijd is met het bestemmingsplan.
3.3
Op grond van artikel 12 lid 12.1, onder b, van de planregels zijn de voor “Wonen-Woongebouwen” aangewezen gronden bestemd voor wonen uitsluitend in de vorm van ouderenwoningen al dan niet in combinatie met zorgvoorzieningen ter plaatse van de aanduiding “maatschappelijk”.
Ouderenwoning wordt in artikel 1.49 van de planregels gedefinieerd als een woning bestemd voor de huisvesting van één of tweepersoonshuishoudens waarvan beide personen ouder zijn dan 55 jaar.
3.4
De planverbeelding bevat alleen voor het zuidelijke deel van woongebouw 2 - dat op de situatietekening bij de omgevingsvergunning wordt aangeduid met ‘blok 2’ - de aanduiding “maatschappelijk”. Gelet op artikel 12 lid 12.1, onder b, van de planregels is alleen dat deel van woningdeel 2 uitsluitend bestemd voor één-of tweepersoonshuishoudens van 55 jaar en ouder. Eisers hebben dit ter zitting ook niet langer betwist, zodat van strijd met artikel 12 lid 12.1, onder b, van de planregels geen sprake is.
Dit betoog faalt.
4.1
Eisers hebben naar voren gebracht dat de omgevingsvergunning onvoldoende waarborgt dat in het zuidelijk deel van woningdeel 2 uitsluitend ouderen worden gehuisvest. Verweerder laat daarmee de mogelijkheid open dat er kinderen en jongvolwassenen in de nabijheid van hoogspanningslijnen komen wonen en brengt daarmee de volksgezondheid in gevaar. Over hun belang bij deze beroepsgrond hebben zij ter zitting verklaard dat het bouwplan voorziet in sociale woningbouw. Dit geeft hun woonwijk een andere uitstraling dan woningbouw in het duurdere segment voor één-of meer persoonshuishoudens van 55 jaar en ouder, zoals was voorzien bij de aankoop van hun woningen.
4.2
Verweerder heeft ter zitting desgevraagd geantwoord dat in de omgevingsvergunning niet is geborgd dat alleen ouderen het zuidelijk deel van woongebouw 2 mogen bewonen. Dit wordt civielrechtelijk geregeld. Indien die woningen desondanks in afwijking van het bestemmingsplan niet door ouderen worden bewoond, kan handhavend worden opgetreden. Verder is verweerder van mening dat de gezondheid van de appartementsbewoners geen belang is dat eisers aangaat.
4.3
Vergunninghouder heeft ter zitting toegelicht dat de huurovereenkomsten voor de woningen in het zuidelijk deel van woongebouw 2 de garantie bieden dat deze uitsluitend door ouderen worden bewoond.
4.4
Op grond van 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. In de uitspraak van 11 september 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:1146) heeft de Afdeling geoordeeld dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en de daadwerkelijke (of: achterliggende) reden om een besluit aan te vechten en dat de bestuursrechter een besluit niet moet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die niet strekt ter bescherming van een belang waarin de eisende partij feitelijk dreigt te worden geschaad.
4.5
Volgens de toelichting op artikel 12 van de planregels heeft de gemeenteraad voor het zuidelijk deel van woongebouw 2 de aanduiding “maatschappelijk” opgenomen, omdat het betreffende bestemmingsvlak binnen 45 meter van de hoogspanningsleiding ligt. Daarmee is volgens de toelichting beoogd te voorkomen dat kinderen hier langdurig verblijven.
Deze aanduiding strekt aldus ter bescherming van de gezondheid van de kinderen van de appartementbewoners, terwijl eisers zich verzetten tegen de komst van sociale woningbouw in hun woonomgeving in plaats van woningbouw in het duurdere segment voor één-of meerpersoonshuishoudens van 55 jaar en ouder. Dat is echter geen belang dat valt onder het beschermingsbereik van de norm uit het bestemmingsplan.
Dit betoog van eisers kan, vanwege het relativiteitsvereiste, niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
5.1
Eisers voeren vervolgens aan dat de aanleg van meer dan 50 parkeerplaatsen grote afbreuk doet aan de groene inrichting rondom de gebouwen en aan de groenbestemming van het bestemmingsplan. Volgens het bestemmingsplan mag slechts 10% van de groene gebieden worden verhard voor parkeerplaatsen, terwijl in dit geval ongeveer 30% wordt verhard. Er zijn geen eisen gesteld aan de hoogte van de groene haag rond de parkeerplaatsen en de wadi’s in de groenstrook zijn verwijderd. Daarmee is sprake van een ingrijpende herinrichting van de gronden en kon niet worden afgeweken van het bestemmingsplan.
Verder is het verharden van grote stukken groen in strijd met de uitgangspunten van het beeldkwaliteitplan. Eisers hebben ter zitting verwezen naar pagina 49 van dit plan, waarin staat aangegeven dat het gebied aan de zuidkant aansluitend op de groenzone van de hoogspanningsleiding, waartoe het bouwplan behoort, zal worden ingericht als een parkachtig gebied met gras en beplanting.
5.2
Verweerder stelt dat de aanleg van parkeerplaatsen, in vergelijking met het bestemmingsplan, weliswaar een gedeeltelijk andere invulling inhoudt van de groene inrichting om de gebouwen, maar geen afbreuk doet aan de uitgangspunten van het bestemmingsplan en het ‘Ontwerp en beeldkwaliteitplan Horzak-Noord-Oss van augustus 2005' (het beeldkwaliteitplan). Circa 30% van de bestemming “Groen” zal worden gebruikt voor parkeren, maar daar staat weer tegenover dat, om het groenkarakter zoveel mogelijk te behouden, het zicht op de parkeerplaatsen wordt onttrokken door een haag en geen parkeervoorzieningen worden gerealiseerd aan de omliggende wegen. Bovendien is het noordelijk deel van het bestemmingsvlak van woongebouw 2 al van openbare parkeerplaatsen voorzien. Verder volgt uit het beeldkwaliteitsplan niet dat de betreffende groenstrook op de bouwlocaties behouden moet blijven.
5.3
Op grond van artikel 4 lid 4.1, onder f, van de planregels zijn de voor “Groen” aangewezen gronden - voor zover hier van belang - bestemd voor verhardingen tot een oppervlakte van ten hoogste 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak.
5.4
Niet in geschil is dat binnen de bestemming “Groen” ongeveer 30% per bestemmingsvlak wordt verhard ten behoeve van parkeervoorzieningen en dat het bouwplan in zoverre in strijd is met het bestemmingsplan.
5.5
Om een gedeeltelijke verharding van de groenbestemming mogelijk te maken heeft verweerder omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2,˚ van de Wabo, in verbinding met artikel 4, onderdeel 8, van bijlage II van het Bor. Op grond van dit artikelonderdeel komt daarvoor in aanmerking het gebruiken van gronden voor een niet-ingrijpende herinrichting van het openbaar gebied.
5.6
Volgens de toelichting bij artikel 4, onderdeel 8, bij bijlage II van het Bor zal bij beantwoording van de vraag of sprake is van een ingrijpende inrichting van het openbaar gebied de te verwachten gevolgen van de herinrichting voor omwonenden en gebruikers van het desbetreffende gebied moeten worden betrokken. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat verweerder het verharden van ongeveer 30% van het bestemmingsvlak ten onrechte heeft aangemerkt als een niet-ingrijpende herinrichting. Daarbij is van belang dat het bestemmingsplan het reeds mogelijk maakt dat 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak mag worden verhard voor parkeerplaatsen. In dit geval blijft 70% van de bestemming “Groen” gehandhaafd. Verder kunnen de gevolgen van de verharding van de groenstrook met ongeveer 30% voor de omwonenden beperkt worden geacht, omdat de parkeervakken worden afgeschermd door een haag en (elders) rond de bouwlocaties in groen en wadi’s is voorzien. Dit volgt uit de tekening Buitenruimte Appartementen, die als gewaarmerkt stuk deel uitmaakt van de verleende omgevingsvergunning. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de mededeling van verweerder ter zitting dat de verwijderde wadi’s in de groenstrook weer zullen terugkeren rond de bouwlocaties.
Ten aanzien van het betoog van eisers dathet bouwplan niet past in de groene uitgangspunten van het beeldkwaliteitplan van augustus 2005 overweegt de rechtbank dat daaruit niet volgt dat eisers aanspraak kunnen blijven maken op een inrichting van de bouwlocaties conform het op 16 maart 2016 onherroepelijk geworden bestemmingsplan. In dit geval heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2° van de Wabo ten behoeve van de beoogde herinrichting van de locaties is afgeweken van het bestemmingsplan. Dit betekent dat er geen aanleiding is voor het oordeel dat verweerder niet bevoegd was om met toepassing van de afwijkingsbevoegdheid als bedoeld artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo, een omgevingsvergunning te verlenen.
Ook dit betoog faalt.
6.1
Volgens eisers had verweerder in dit geval, gezien de hoogte van het bouwplan en de ingreep daarvan op het groene karakter van de locaties, moeten afzien van toepassing van de zogenoemde kruimelgevallenregeling en moeten kiezen voor een bestemmingsplanwijzing. Door toepassing van de kruimelgevallenregeling als bedoeld in artikel 4 bij bijlage II bij het Bor heeft verweerder de gemeenteraad buiten spel gezet en gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder met het verbod op détournement de procedure.
6.2
De rechtbank volgt eisers niet in dit betoog. Verweerder dient te beslissen op basis van een aanvraag om omgevingsvergunning, zoals die is ingediend. Om medewerking te verlenen aan een bouwplan heeft verweerder de keuze tussen het doen van een voorstel aan de raad van de gemeente om een bestemmingsplan vast te stellen, of het nemen van een besluit waarbij een omgevingsvergunning wordt verleend voor met het bestemmingsplan strijdig gebruik, mits aan de daarvoor geldende eisen wordt voldaan. De kruimelgevallenregeling biedt een zelfstandige grondslag om medewerking te verlenen aan een bouwplan dat in strijd is met het bestemmingsplan. Om het bouwplan mogelijk te maken heeft verweerder, voor het bouwen van de woongebouwen met overschrijding van de maximum bouwhoogte van 15 meter, toepassing gegeven aan artikel 4, eerste lid, van de bijlage II bij het Bor. Verweerder heeft in dat kader, met verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 9 november 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2953), onweersproken gesteld dat deze activiteit is aan te merken als uitbreiding van een hoofdgebouw, die valt onder de in artikel 1, onder 1, van bijlage II opgenomen definitie van het begrip bijbehorend bouwwerk. Voor de aanleg van parkeerplaatsen binnen de groenbestemming is toepassing gegeven aan artikel 4, onderdeel 8, van bijlage II bij het Bor. Zoals de rechtbank hiervoor in rechtsoverweging 5.6 heeft geoordeeld, heeft verweerder ook van die bevoegdheid gebruik kunnen maken.
Omdat verweerder bevoegd was tot het toepassen van de kruimelgevallenregeling was het niet nodig om de planologische aanvaardbaarheid van het bouwplan voor te leggen aan de gemeenteraad. Het enkele feit dat in dit geval voor toepassing van de kruimelgevallenregeling is gekozen, biedt geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid.
Ook dit betoog faalt.
7.1
Eisers voeren verder nog aan dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met hun belangen en de ruimtelijke effecten van het bouwplan op de omgeving. De bouwhoogte sluit niet aan op de hoogte van de overige gebouwen in de wijk, die uit maximaal drie verdiepingen bestaan. Verweerder heeft geen rekening gehouden met zichtlijnen, schaduwwerking en dergelijke. Verweerder heeft daarnaar geen onderzoek gedaan. Bovendien leiden de bouwhoogte en de kapvorm van het bouwplan in vergelijking met het bestemmingsplan tot een toename van het aantal woningen. Verder tast het bouwplan het groene karakter van de omgeving aan. Dit alles gaat gepaard met een vermindering van woongenot.
Eisers leefden in de veronderstelling dat het groen op de locatie waarop de appartementencomplexen worden gebouwd, in stand zou blijven of zou worden ingevuld overeenkomstig het bestemmingsplan.
Eisers verwachten dat hun woningen als gevolg van de realisatie van het bouwplan in waarde zullen dalen, temeer omdat dit voorziet in sociale woningbouw in plaats van ouderenwoningen in het duurdere segment. Daarvoor is geen enkele vorm van nadeelcompensatie geboden. Volgens eisers is het bestreden besluit niet draagkrachtig gemotiveerd ten aanzien van de belangenafweging.
7.2
Verweerder stelt dat een zorgvuldige belangenafweging is gemaakt waarbij niet is gebleken dat eisers onevenredig in hun belangen zijn geschaad. Het bestemmingsplan staat ter plaatse woongebouwen toe met een bouwhoogte van 15 meter. In dit geval wordt deze bouwhoogte met slechts 0,75 cm overschreden omdat het dakvlak verder is doorgetrokken en worden de bouwvlakken niet volledig gebruikt. Van een toename van het aantal woningen ten opzichte van het bestemmingsplan kan geen sprake zijn, omdat dit geen maximum stelt aan het aantal woningen. Verder voldoet het aanzien van de gebouwen aan het beeldkwaliteitplan, omdat de daken door de architectonische uitwerking het aanzien hebben van een kap. Daarnaast is er naar gestreefd om het groene karakter rondom de woongebouwen zoveel mogelijk te behouden en zijn de parkeerplaatsen aan het zicht onttrokken door een groene haag. Voor de gestelde waardevermindering van de woningen staat een planschadeprocedure open.
7.3
De rechtbank stelt voorop dat het verlenen van een omgevingsvergunning in de in bijlage II bij het Bor aangewezen gevallen en met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels voor afwijking, een discretionaire bevoegdheid betreft van verweerder. De bestuursrechter dient het al dan niet gebruikmaken van deze bevoegdheid daarom terughoudend te toetsen. Dit betekent dat de bestuursrechter zich moet beperken tot de vraag of verweerder, bij afweging van alle betrokken belangen, in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
7.4
Blijkens het bestreden besluit en het daaraan ten grondslag gelegde advies van de commissie, is het besluit gebaseerd op een afweging van de belangen van eisers tegen het belang van vergunninghouder bij het mogen oprichten van de appartementencomplexen. Verweerder heeft hierbij de in het bestemmingsplan voorziene bebouwingsmogelijkheden op het perceel in aanmerking mogen nemen. De rechtbank acht op basis van de stukken niet aannemelijk geworden dat het bouwplan een zodanige inbreuk op het woon- en leefklimaat van eisers zal veroorzaken, dat verweerder om die reden niet in redelijkheid een omgevingsvergunning voor met het bestemmingsplan strijdig gebruik heeft kunnen verlenen. De omgevingsvergunning leidt er toe dat twee woongebouwen met een bouwhoogte van 15,75 meter kunnen worden gerealiseerd, in plaats van 15 meter hoog. De woongebouwen zijn grotendeels gelegen binnen de bouwvlakken. Woongebouw 2 overschrijdt het bouwvlak aan de zuidzijde, omdat dit gebouw, vanwege de uitgangspunten van het beeldkwaliteitsplan, ten opzichte van woongebouw 1 gedraaid is gelegen. Woongebouw 1 overschrijdt het bouwvlak in geringe mate, omdat dit moest worden verschoven vanwege de ligging van de riolering. De rechtbank ziet in de stukken geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de toegestane afwijking van de bouwhoogte en bouwvlakken zal leiden tot een zodanige extra schaduwwerking of belemmering van het zicht van eisers dat verweerder om die reden geen gebruik had mogen maken van zijn afwijkingsbevoegdheid, gezien de situering van hun woningen ten opzichte van deze woongebouwen. Ook verder is niet aannemelijk geworden dat de extra bouwhoogte en de afwijkende kapvorm, in verhouding tot hetgeen zonder afwijking had kunnen worden vergund, een zodanige inbreuk maakt op het woon- en leefklimaat van eisers dat verweerder om die reden van het verlenen van de omgevingsvergunning had moeten afzien. Verweerder heeft in de belangenafweging terecht betrokken dat het bestemmingsplan geen beperking biedt aan het aantal woningen in de woongebouwen en dat de daarvoor opgenomen bouwvlakken niet volledig worden benut. Ten aanzien van de aantasting van de groene inrichting van de bouwlocaties geldt dat eisers geen (blijvend) aanspraak kunnen maken op een behoud van de groenbestemming conform het bestemmingsplan. Verweerder mag daarvan, zij het gemotiveerd, afwijken. Hoewel het bouwplan een aantasting inhoudt van de groenbestemming kan niet worden gezegd dat eisers daarmee onevenredig in hun belangen worden geschaad. Daarbij is in aanmerking genomen dat de groene inrichting van de bouwlocaties gedeeltelijk op andere wijze wordt ingevuld, waarbij de parkeerplaatsen worden afgeschermd door een haag.
7.5
Verder is ter zitting duidelijk geworden dat eisers aan informatiebijeenkomsten en tekeningen die beschikbaar waren bij de aankoop van hun percelen de verwachting hebben ontleend dat de bouwlocaties zouden worden ingericht met twee appartementencomplexen, bestaande uit vier bouwlagen en een ondergrondse parkeerruimte, bestemd voor de doelgroep één- en tweepersoonshuishoudens van 55 jaar en ouder. Eisers hebben geen aanknopingspunten gegeven voor het oordeel dat zij hun verwachtingen hebben ontleend aan tekeningen van juridisch bindende aard. Daarbij is van betekenis dat de bouwlocaties volgens verweerders toelichting ter zitting (ook) reeds in het voorafgaande bestemmingsplan uit 2005 van bouwvlakken waren voorzien.
7.6
Overigens geldt dat verweerder, zoals hiervoor reeds is aangegeven, dient te beslissen op basis van een aanvraag om omgevingsvergunning zoals die is ingediend. Verweerder heeft, gelet op de bebouwingsmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, bet belang van vergunninghouder bij verlening van de omgevingsvergunning in redelijkheid kunnen laten prevaleren boven de belangen van eisers bij een invulling van de bouwlocaties conform het bestemmingsplan.
Dit betoog faalt eveneens.
8. Eisers hebben in het beroepschrift verzocht de nadere gronden bezwaar van 19 juli 2017 en 7 september 2017 als herhaald en ingelast te beschouwen. De rechtbank stelt vast dat verweerder in de overwegingen van het bestreden besluit op die bezwaargronden is ingegaan. Eisers hebben in het beroepschrift geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van die bezwaargronden in het bestreden besluit onjuist of onvolledig is. In zoverre kan het aangevoerde niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Overigens zijn de bezwaargronden, zoals verweerder in het verweerschrift aangeeft, niet anders dan de beroepsgronden.
9. Het voorafgaande leidt tot de conclusie dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten om omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan te verlenen. De gestelde waardedaling van de woningen van eisers kan daarbij geen rol spelen. Voor een tegemoetkoming in planschade staat op grond van artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening een aparte procedure open, waarvoor eisers bij verweerder een aanvraag kunnen indienen.
10. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. de Lange, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.G.M. Willems, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 april 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.