In deze zaak, die voor de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, betreft het een geschil tussen Werkbedrijf Atlant de Peel (hierna: Senzer) en Alptax Taxi Service BV (hierna: Alptax) over de uitvoering van een Detacheringsovereenkomst. Senzer voert de Participatiewet uit voor zeven Peelgemeentes en heeft in 2013 het vervoer van haar werknemers aanbesteed aan Alptax. De overeenkomst bevatte een social return verplichting, waarbij Alptax zich verplichtte om een bepaald aantal werkplekken te creëren voor werknemers van Senzer. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de Detacheringsovereenkomst een minimumafnameverplichting voor Alptax inhoudt of een resultaatsverplichting voor Senzer om de door Alptax gecreëerde werkplekken in te vullen.
Senzer vorderde een verklaring voor recht dat de Detacheringsovereenkomst op of omstreeks 6 juni 2016 is beëindigd en dat Alptax aansprakelijk is voor de omzetschade die Senzer heeft geleden door niet te voldoen aan de minimumafnameverplichting. Alptax voerde verweer en stelde dat Senzer tekortgeschoten is in haar verplichtingen. De rechtbank heeft de Detacheringsovereenkomst uitgelegd en geconcludeerd dat er geen minimumafnameverplichting voor Alptax is overeengekomen. De rechtbank heeft de vorderingen van Senzer in conventie afgewezen en in reconventie verklaard dat de Detacheringsovereenkomst door verlenging een looptijd heeft gehad tot en met 31 december 2017.
De rechtbank heeft de proceskosten verdeeld, waarbij Senzer als de in het ongelijk gestelde partij is veroordeeld in de kosten van de procedure aan de zijde van Alptax, en Alptax in de kosten van de procedure aan de zijde van Senzer, met uitzondering van de kosten die verband houden met de verklaring voor recht over de looptijd van de Detacheringsovereenkomst.