ECLI:NL:RBOBR:2018:2528

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 mei 2018
Publicatiedatum
25 mei 2018
Zaaknummer
01/860398-16
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door onzorgvuldig handelen van bestuurder

Op 28 mei 2018 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 12 mei 2016 betrokken was bij een dodelijk verkeersongeval in 's-Hertogenbosch. De verdachte, bestuurder van een trekker met oplegger, had onvoldoende gecontroleerd of de wielmoeren van de oplegger stevig waren aangedraaid. Dit leidde tot het losraken van twee wielen van de oplegger, waarvan één op een personenauto viel, waardoor de bestuurster, mevrouw [slachtoffer], om het leven kwam. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan aanmerkelijk onvoorzichtig handelen in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank legde een taakstraf op van 240 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van één jaar, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot een geldboete van 250 euro voor het rijden zonder het juiste rijbewijs voor de combinatie van trekker en oplegger. De rechtbank overwoog dat de verdachte, ondanks zijn opleiding en kennis van verkeersveiligheid, niet de nodige zorgvuldigheid had betracht, wat leidde tot de fatale gevolgen van het ongeval.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/860398-16
Datum uitspraak: 28 mei 2018
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1986] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 mei 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 17 januari 2018. Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 14 mei 2018 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 12 mei 2016 te 's-Hertogenbosch en/of elders in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (trekker met oplegger), daarmede rijdende over de weg, de Rijksweg A2, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, onvoldoende te controleren of alle bouten en/of moeren van de wielen van die oplegger voldoende stevig waren aangedraaid en/of te rijden met dat motorrijtuig terwijl meerdere bouten en/of moeren van een of meer wielen van die oplegger onvoldoende stevig waren aangedraaid, (mede) waardoor twee wielen van die oplegger zijn losgeraakt en/of waarna (vervolgens) een van die losgeraakte wielen van een viaduct van die Rijksweg A2 naar beneden is gerold en/of gevallen, en/of bovenop een in de onmiddellijke nabijheid van dat viaduct op de daaronder lopende weg, Poeldonkweg, rijdende personenauto (merk Renault, [kenteken 1] ) is terecht gekomen en/of (mede) waardoor (de bestuurster van) die personenauto tegen (een pilaar van) dat viaduct is gereden, waardoor een ander (te weten die bestuurster van die personenauto, genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 mei 2016 te 's-Hertogenbosch en/of elders in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (trekker met oplegger), daarmede rijdende over de weg, de Rijksweg A2, onvoldoende heeft gecontroleerd of alle bouten en/of moeren van de wielen van die oplegger voldoende stevig waren aangedraaid en/of heeft gereden met dat motorrijtuig terwijl meerdere bouten en/of moeren van een of meer wielen van die oplegger onvoldoende stevig waren aangedraaid, (mede) waardoor twee wielen van die oplegger zijn losgeraakt en/of waarna (vervolgens) een van die losgeraakte wielen van een viaduct van die Rijksweg A2 naar beneden is gerold en/of gevallen, en/of bovenop een in de onmiddellijke nabijheid van dat viaduct op de daaronder lopende weg, Poeldonkweg, rijdende personenauto (merk Renault, [kenteken 1] ) is terecht gekomen en/of (mede) waardoor (de bestuurster van) die personenauto tegen (een pilaar van) dat viaduct is gereden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
2.
hij op of omstreeks 12 mei 2016 te 's-Hertogenbosch als bestuurder van een motorrijtuig (trekker met oplegger) heeft gereden op de weg, de Rijksweg A2, zonder dat aan hem/haar door de daartoe bevoegde autoriteit als bedoeld in artikel 116, lid 1, van de Wegenverkeerswet 1994, een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen waartoe dat motorrijtuig behoorde, immers heeft verdachte toen daar dat motorrijtuig, dat behoorde tot de rijbewijscategorie(ën) B, C of D en voor het besturen waarvan verdachte in het bezit was van een rijbewijs, bestuurd, terwijl door dat motorrijtuig een andere aanhangwagen werd voortbewogen dan op grond van dat rijbewijs was toegestaan;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat feit 1 primair en feit 2 worden bewezen verklaard.
Met betrekking tot feit 1 primair is – kort samengevat – aangevoerd dat het bij de visuele inspectie van de oplegger op de ochtend van het fatale ongeluk voor verdachte zichtbaar moet zijn geweest dat er roestsporen aanwezig waren op de velg van het wiel dat later van de oplegger is losgeraakt. Roestsporen duiden op ruimte tussen de wielmoeren en de velg en vormen een indicatie voor het loslopen van wielmoeren, zo mag voor elke chauffeur (en dus ook voor verdachte) als bekend worden verondersteld. Hierbij komt dat verdachte ervan op de hoogte was dat enige tijd tevoren een wiel van de oplegger was vervangen en dat alle wielmoeren daarna tot tweemaal toe door [bedrijf] waren nagetrokken, hetgeen afwijkt van de normale gang van zaken. Op grond van de voormelde omstandigheden mocht verdachte niet volstaan met de visuele inspectie maar had hij moeten controleren of de wielmoeren van het voertuig voldoende vastzaten. Door dit na te laten, is verdachte tekortgeschoten in de op hem rustende plicht om die maatregelen te treffen die vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid van hem gevergd konden worden. Dit tekortschieten dient te worden aangemerkt als aanmerkelijk onvoorzichtig handelen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van feit 1 primair. Door de raadsman is onder meer aangevoerd dat verdachte op de ochtend van het ongeval, alvorens met de trekker en oplegger de weg op te gaan, een visuele inspectie heeft uitgevoerd zoals hem dat tijdens zijn verkeerslessen was geleerd. Bij die visuele controle is verdachte niets bijzonders aan de oplegger opgevallen. Het dossier biedt geen bewijs dat de roestsporen op de velg van een van de wielen van de oplegger ook voorafgaand aan de fatale rit reeds zichtbaar moeten zijn geweest. Verder volgt uit het dossier dat verdachte wist dat de wielmoeren, nadat de oplegger was gereviseerd, driemaal – en naar verdachte mocht aannemen dus afdoende – waren nagetrokken. De verdediging concludeert dat verdachte geen verkeersfout heeft gemaakt. Schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 kan niet worden aangenomen.
Voor wat betreft de bewezenverklaring van feit 1 subsidiair en feit 2 heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
De gebezigde bewijsmiddelen (t.a.v. feit 1 primair en feit 2). [1]

De verklaring van [getuige 1] [2] :
Op 12 mei 2016 omstreeks 10.43 uur reed ik met mijn voertuig over de Poeldonkweg. Op het moment dat ik onder het viaduct van A2 reed zag ik dat er een grote vrachtwagenband van het viaduct afviel. De band knalde precies op een tegemoetkomende zwarte auto. Ik zag daarna dat de auto slingerde. Vervolgens zag ik dat de auto over het hekwerk en daarna tegen een betonnen paal van het viaduct aanreed.

Het relaas van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] [3] :
Op 12 mei 2016 kregen wij een melding van een verkeersongeval op de Poeldonkweg te ’s-Hertogenbosch. Wij kregen het verzoek naar de A2 te rijden om daar uit te kijken naar een vrachtwagen op de vluchtstrook. Wij troffen deze op de A2 parallelrijbaan op de vluchtstrook. Trekkend voertuig was voorzien van het [kenteken 2] en de oplegger was voorzien van [kenteken 3] . Wij zagen dat er van de oplegger aan de linker achterzijde twee banden ontbraken van dezelfde wielas.

Het relaas van [verbalisant 3] en [verbalisant 4] [4] :
Op 12 mei 2016 omstreeks 10.50 uur kwamen wij ter plaatse aan de Poeldonkweg alwaar wij onder het viaduct met de Rijksweg A2 een zwarte personenauto onder het talud tegen het beton zagen liggen. Wij zagen dat ambulancepersoneel naast de personenauto stond. Wij hoorden dat zij zeiden dat de bestuurder van de personenauto ter plekke overleden was. Het slachtoffer werd door uitvaartverzorging St. Jan overgebracht. Hierna werd [huisarts] werd geconfronteerd met het stoffelijk overschot.

De verklaring van [getuige 2] [5] :
Op 12 mei 2016 werd ik geconfronteerd met een overledene bij St. Jan Uitvaartverzorging. Ik herkende haar als zijnde [slachtoffer] .

De Verkeersongevallen Analyse van [verbalisant 5] en [verbalisant 6] [6] :
Wij hebben geassisteerd bij de afwikkeling van een verkeersongeval. Bij dit ongeval waren de volgende voertuigen betrokken:
 voertuig, merk Iveco, met daarachter gekoppeld een oplegger, merk Pacton;
 voertuig, merk Renault, type Clio.
Het verkeersongeval had plaatsgevonden op Poeldonkweg in de gemeente ’s-Hertogenbosch waar de Poeldonkweg, middels viaducten, wordt gekruist door de Rijksweg A2. […] Het losraken van het wiel van de oplegger vond plaats op de Rijksweg A2. In de rijrichting die het voertuig, merk Renault, vlak voor het ongeval gehad moet hebben, trof ik op het wegdek en in de rechter berm glasdelen aan, welke kennelijk afkomstig waren van de ruiten van de Renault. Tevens trof ik op het wegdek van de Poeldonkweg een beschadiging aan, welke was veroorzaakt door het losgeraakte wiel, nadat deze in aanraking was gekomen met de Renault. Ten gevolge van het losraken van het wiel van de oplegger was de geleidrail, ter hoogte van het viaduct over de Poeldonkweg, kennelijk beschadigd geraakt.
Wij hebben onderzoek gedaan aan de betrokken voertuigen.
Het voertuig, merk Iveco, [kenteken 2] betrof een trekker, als bedoeld in artikel 1.1 van de Regeling voertuigen.
Het voertuig, merk Pacton, [kenteken 3] betrof een oplegger, als bedoeld in artikel 1.1 van de Regeling voertuigen. Wij zagen dat het voertuig was voorzien van drie assen. Wij zagen dat elk wielstel bevestigd was met tien wielmoeren. Door het losraken van de wielen, welke bevestigd waren geweest aan de linkerzijde van de voorste as van de oplegger, waren de tien wielmoeren niet meer aanwezig.
Het voertuig, merk Renault, [kenteken 1] betrof een personenauto, als bedoeld in artikel 1.1 van de Regeling voertuigen.
Vermoedelijke toedracht ongeval: Een trekker met oplegger reed over de parallelbaan van de Rijksweg A2. Tijdens het rijden was er van de oplegger een dubbel wielstel losgeraakt. Het buitenste wiel van dit wielstel vervolgde zijn weg over de Rijksweg A2 in de richting van in deze weg gelegen viaducten. Het wiel [
rolde] vervolgens gedeeltelijk door de rechts naast de rijbaan gelegen berm en […] viel vervolgens in de richting van de onder het viaduct gelegen Poeldonkweg. Aldaar kwam het wiel in aanraking met de bovenzijde van een personenauto, merk Renault. Ten gevolge van deze aanraking raakte het voertuig onbestuurbaar.

Het relaas van [verbalisant 5] [7] :
Door mij is navraag verricht bij rijschool [naam rijschool] naar de lesstof voor rijopleidingen voor [
de] rijbewijzen C, C1 en E bij C1.
Rijbewijs C geldt voor een vrachtauto met een totale massa van meer dan 3500 kg.
Rijbewijs C1 geldt voor een vrachtauto met een totale massa gelegen tussen 3500 kg en 7500 kg.
Rijbewijs E bij C1 geldt voor het voortbewegen van een aanhangwagen c.q. oplegger met een massa van meer dan 750[
] kg.
De bijgevoegde uitdraai van de Toetsmatrijs Praktijkexamen Rijbewijs voor categorie C1, E bij C1, C en E bij C vermeldt onder meer:
“De kandidaat is in staat om steekproefsgewijs visueel verschillende controles aan de buitenzijde van het voertuig uit te voeren gericht op een veilig weggebruik:
[-----] Bij de wielen/banden: [-----] vastzitten van de wielmoeren.”.

Het relaas van [verbalisant 5] [8] :
Ik heb navraag gedaan bij het CBR omtrent de vraag of controle op vastzittende wielmoeren wordt getoetst. Zie bijgesloten bijlagen welke mij via de e-mail zijn toegestuurd.
De bijgevoegde e-mail van [medewerkster CBR] d.d. 30 november 2017 vermeldt onder meer:
Bij het theorie-examen dat verplicht is voor het verkrijgen van een rijbewijs C is dit onderwerp opgenomen. In de exameneisen staat vermeld:
“De kandidaat kan de aandachtspunten […] bij de controle van banden noemen. Aandachtspunten bij de dagelijkse controle van banden in het kader van de rijveiligheid: […] wielmoeren.”

Het advies van [rapporteur] [9] :
Ik ben docent aan de Politieacademie. Mijn functie is docent bij het team Forensische Opsporing met expertise verkeersongevallenonderzoek. Op verzoek van het arrondissementsparket Oost-Brabant heb ik een dossier met proces-verbaalnummer 2016105660 beoordeeld.
Volgens het RDW-kentekenregister heeft de oplegger een laadvermogen van 35.000 kilogram. Dat betekent een aanmerkelijke en variërende belasting voor de roterende wielen en dus de velgen en wielmoeren. Op het moment dat er beladen wordt gereden met deze oplegger is elke “ruimte” tussen de wielmoeren, velgen en naaf een groot risico. Wielmoeren kunnen loslopen.
Op de foto’s op bladzijde 30 en bladzijde 71 is het bewuste losgelopen wiel te zien waarbij er roestsporen zichtbaar zijn. Dat zijn sporen van metaaldeeltjes en vocht die door de centrifugaal kracht van een ronddraaiend wiel naar buiten geslingerd zijn. Deze roestsporen duiden op ruimte tussen wielmoeren en velg en is dus een indicator van loslopende wielmoeren. Iets dat elke chauffeur behoort te weten.

De foto’s op pagina 30 (onderaan) en pagina 71 (bovenaan) [10] :
Deze foto’s zijn door de rechtbank bekeken en de rechtbank heeft geconstateerd dat hierop roestsporen zichtbaar zijn.

De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 14 mei 2018:
Het klopt dat ik op 12 mei 2016 op de Rijksweg A2 een trekker heb bestuurd. Het klopt dat achter die trekker een oplegger was bevestigd. Deze oplegger was beladen met rijplaten. De oplegger stond die ochtend vroeg bij mijn woning in [woonplaats] . Voordat ik ging rijden heb ik om de oplegger heengelopen en heb ik gekeken naar de wielen en dus ook naar de moeren. Daarna reed ik naar Tilburg, waar de oplegger is beladen. Ongeveer een uur voor het ongeval vertrokken wij weer.
Het klopt dat ik op die dag in het bezit was van rijbewijs C. Ik wist op dat moment dat ik, om deze trekker-opleggercombinatie te mogen besturen, over rijbewijs CE diende te beschikken.
Bijzondere bewijsoverwegingen van de rechtbank (t.a.v. feit 1 primair).
Op grond van de bovenvermelde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 12 mei 2016 met een trekker-opleggercombinatie heeft gereden en dat er op enig moment, toen verdachte op de Rijksweg A2 reed, twee wielen van de oplegger zijn losgeraakt. Eén van deze wielen is doorgerold en is vervolgens terechtgekomen op de Poeldonkweg, die middels een viaduct onder de Rijksweg A2 kruist. Daar is het wiel in aanraking gekomen met een op de Poeldonkweg rijdende Renault Clio, bestuurd door het slachtoffer mevrouw [slachtoffer] . Ten gevolge hiervan raakte de Renault Clio onbestuurbaar en kwam uiteindelijk tegen een betonnen pilaar tot stilstand. Ten gevolge hiervan is mevrouw [slachtoffer] overleden.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Van schuld in deze zin is pas sprake in het geval van ten minste een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid. Bij de beantwoording van deze vraag komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
De rechtbank stelt voorop dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet blijkt dat de wielmoeren van de oplegger in de uren voor het ongeval visueel zichtbaar hebben losgezeten. De omstandigheid dat bij voorgaande controles (nagenoeg) alle wielmoeren dienden te worden nagetrokken, maakt dit niet anders. De rechtbank begrijpt dat met “natrekken” wordt bedoeld “vaster aantrekken”, en verstaat dat – in ieder geval een aantal van – de wielmoeren met een koppel van minder dan 400 N/m vast zaten. Opgemerkt zij hierbij dat niet is vermeld wat de concrete aanhaalwaarden op dat/die controlemoment(en) waren. Vast staat weliswaar dat deze aanzienlijk lager waren dan voorgeschreven (namelijk 600 N/m), maar dit houdt niet in dat er dan speling zichtbaar moet zijn geweest. Ook 400 N/m of daaromtrent is immers nog steeds een heel hoog aanhaalkoppel.
Wel kan worden vastgesteld dat op de velg van een van de losgeraakte wielen, roestsporen zichtbaar waren. Vast staat dat alle velgen recent waren voorzien van een nieuwe laklaag. Verdachte heeft – onder meer – verklaard dat hij die ochtend voor zijn vertrek een visuele controle heeft verricht, dat deze mede betrekking had op de wielmoeren, en dat hij ter zake niets bijzonders heeft gezien. De rechtbank acht evenwel uitgesloten dat de roestsporen eerst die ochtend zijn ontstaan na het vertrek van verdachte. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat deze roestsporen al op de ochtend van 12 mei 2016 aanwezig en zichtbaar moeten zijn geweest. De rechtbank ziet zich in deze conclusie nog bevestigd door het gegeven dat – hoewel een aanzienlijk aantal wielmoeren van de andere wielen (ook) onvoldoende vast zaten – deze kennelijk geen roestsporen vertoonden.
Aan de hand van de door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) gehanteerde toetsingscriteria stelt de rechtbank vast dat vrachtwagenchauffeurs wordt aangeleerd dat zij in het kader van een veilig weggebruik dagelijks de wielmoeren van hun voertuig dienen te controleren. Deze controleplicht kan als de voor vrachtwagenchauffeurs geldende norm worden aangemerkt. Alhoewel de CBR-toetsingscriteria naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende inzichtelijk maken op welke wijze de controle concreet dient te geschieden, bestaat er geen twijfel over het doel dat met deze controle wordt gediend. De controle strekt ertoe dat de chauffeur zich ervan vergewist dat er – in het kader van de verkeersveiligheid – geen tekenen zijn die erop kunnen duiden dat de wielmoeren mogelijk niet goed vastzitten. De rechtbank merkt hierbij nog op dat verdachte ten tijde van het ongeval weliswaar niet over het vereiste CE-rijbewijs beschikte, maar gaat hieraan voorbij voor wat betreft de schuldvraag in feit 1. Verdachte beschikte immers wel over het C-rijbewijs, waarvoor op dit punt dezelfde theoretische beginselen gelden. Het ontbreken van het CE-rijbewijs staat daarom niet in causaal verband met de schuldvraag in feit 1.
Zoals hiervoor aangegeven is de rechtbank van oordeel dat verdachte – uitgaande van zijn verklaring dat hij die ochtend niet alleen heeft gecontroleerd of de banden voldoende op spanning waren maar ook of de wielmoeren voldoende vastzaten – bij voldoende zorgvuldige controle opgevallen zou moeten zijn dat er aan de velg van het wiel dat later is losgeraakt, roestsporen zichtbaar waren. Verdachte wist door zijn opleiding dat roestsporen een indicator vormen van loslopende wielmoeren.
De rechtbank komt tot de conclusie dat er twee mogelijkheden zijn, die beide tot dezelfde slotsom leiden, te weten: ofwel verdachte heeft de zichtbare roestsporen niet opgemerkt, en is om die reden onzorgvuldig geweest, dan wel hij heeft die roestsporen wel gezien maar er vervolgens niet naar gehandeld, hetgeen eveneens onzorgvuldig is. Het laatste had voor verdachte minst genomen aanleiding moeten geven om de moeren van het betreffende wiel met behulp van een momentsleutel nader te controleren. Verdachte heeft dit nagelaten, en is met de zwaarbeladen oplegger de weg op gegaan, waarmee het risico op het geheel loslopen van de wielmoeren verder is vergroot.
Op grond van de gedragingen van verdachte, te weten het niet voldoende zorgvuldig controleren van het vastzitten van de wielmoeren, onder de omstandigheid dat er op de velg van het later losgelopen wiel roestsporen aanwezig waren, acht de rechtbank bewezen dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld en dat het omschreven ongeval aan zijn schuld, in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, te wijten is. De rechtbank komt derhalve tot een bewezenverklaring van het onder 1. primair ten laste gelegde feit.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1. primair
op 12 mei 2016 te 's-Hertogenbosch als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (trekker met oplegger), daarmede rijdende over de weg, de Rijksweg A2, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig, onvoldoende te controleren of alle bouten en moeren van de wielen van die oplegger voldoende stevig waren aangedraaid en te rijden met dat motorrijtuig terwijl meerdere bouten en/of moeren wielen van die oplegger onvoldoende stevig waren aangedraaid, waardoor twee wielen van die oplegger zijn losgeraakt en waarna vervolgens een van die losgeraakte wielen van een viaduct van die Rijksweg A2 naar beneden is gerold en bovenop een in de onmiddellijke nabijheid van dat viaduct op de daaronder lopende weg, Poeldonkweg, rijdende personenauto (merk Renault, [kenteken 1] ) is terechtgekomen waardoor een ander, te weten die bestuurster van die personenauto genaamd [slachtoffer] , werd gedood;
2.
op 12 mei 2016 te 's-Hertogenbosch als bestuurder van een motorrijtuig (trekker met oplegger) heeft gereden op de weg, de Rijksweg A2, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit als bedoeld in artikel 116, lid 1, van de Wegenverkeerswet 1994, een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen waartoe dat motorrijtuig behoorde, immers heeft verdachte toen daar dat motorrijtuig, dat behoorde tot de rijbewijscategorie C en voor het besturen waarvan verdachte in het bezit was van een rijbewijs bestuurd, terwijl door dat motorrijtuig een andere aanhangwagen werd voortbewogen dan op grond van dat rijbewijs was toegestaan.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur en daarnaast tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Verder heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte ter zake van feit 2 zal worden veroordeeld tot een geldboete van 250,00 euro.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft verzocht om bij de eventuele strafoplegging rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte ‘first offender’ is en dat verdachte zowel met zijn bedrijf als privé in zwaar weer verkeert. Voor de werkzaamheden binnen zijn bedrijf is verdachte in grote mate afhankelijk van zijn rijbewijs. Daarnaast wordt verdachte nog dagelijks aan het incident herinnerd, mede vanwege de vele media-aandacht die het ongeval krijgt.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft als verkeersdeelnemer aanmerkelijk onvoorzichtig gehandeld door – terwijl er roestsporen op een velg zichtbaar waren – onvoldoende te controleren of de wielmoeren van zijn oplegger voldoende stevig waren vastgedraaid. Verdachte is desondanks met de oplegger de weg op gegaan, waarna twee wielen van de oplegger zijn afgelopen. Eén van die wielen is vervolgens op een personenauto terechtgekomen. De bestuurster daarvan, mevrouw [slachtoffer] , is hierdoor om het leven gekomen.
Zoals blijkt uit de ter terechtzitting door de zoon en de dochter van [slachtoffer] voorgelezen slachtofferverklaringen heeft dit tragische ongeval een niet op te vullen leegte achtergelaten, niet alleen voor henzelf, maar in het bijzonder ook voor de weduwnaar [nabestaande] . De nabestaanden ondervinden nog dagelijks de gevolgen van dit tragische ongeval en missen nu hun echtgenote, moeder en oma enorm. De rechtbank realiseert zich dat een strafoplegging dit leed niet ongedaan zal kunnen maken.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf zoekt de rechtbank aansluiting bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. Deze oriëntatiepunten nemen in het geval van het veroorzaken van een dodelijk verkeersongeval door een aanmerkelijke verkeersfout tot uitgangspunt een taakstraf van 240 uren en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen gedurende 1 jaar.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte zal moeten leven met de wetenschap dat hij verantwoordelijk is voor de dood van een ander. Tevens is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat verdachte er, voor het binnen zijn bedrijf kunnen uitoefenen van werkzaamheden, groot belang bij heeft te kunnen beschikken over zijn rijbewijs.
De rechtbank is, al het voorgaande tegen elkaar afwegende, van oordeel dat de oplegging van een taakstraf van 240 uren passend en geboden is. In de hiervoor genoemde persoonlijke omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding in het voordeel van verdachte af te wijken van voornoemde oriëntatiepunten, in die zin dat de ontzegging van de rijbevoegdheid geheel voorwaardelijk zal worden opgelegd. Met deze voorwaardelijke straf beoogt de rechtbank dat verdachte in de toekomst bijzondere voorzichtigheid zal betrachten in het verkeer.
Nu het onder 2. bewezen verklaarde feit een overtreding betreft, zal de rechtbank hiervoor een afzonderlijke straf opleggen. De rechtbank acht een geldboete van 250,00 euro op zijn plaats.
De vordering van de benadeelde partij [nabestaande] (nabestaande van [slachtoffer] ).
De vordering.
De benadeelde partij [nabestaande] , nabestaande van het slachtoffer [slachtoffer] , vordert een schadevergoeding van € 7.500,00, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Blijkens de toelichting is deze schade enerzijds ingegeven door het gemis van zijn partner, en anderzijds door de confrontatie met zijn partner in het mortuarium, welke een zeer grote indruk heeft gemaakt.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering, voor zover die ziet op het verkrijgen van een vergoeding wegens affectieschade, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De wet biedt immers (nog) geen ruimte voor het toewijzen van dergelijke schade in het kader van het strafproces.
Voor zover de gevorderde schadevergoeding ziet op de confrontatie met het slachtoffer in het mortuarium, lijkt er sprake te zijn van ‘shockschade’. Door de Hoge Raad is bepaald dat voor vergoeding van shockschade onder meer is vereist dat het bestaan van geestelijk letsel waardoor iemand in zijn persoon is aangetast in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Een eventueel nader onderzoek daarnaar zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vordering.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich aangesloten bij de redenering van de officier van justitie, strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in haar vordering. Daarbij is opgemerkt dat de aansprakelijkheid voor het verkeersongeval door [verzekeraar] is erkend en dat de onderhavige affectie- en shockschade kunnen worden meegenomen in de procedure tussen de benadeelde partij en [verzekeraar] .
Beoordeling.De rechtbank overweegt dat het huidige wettelijke stelsel – in het bijzonder artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek – (nog) niet voorziet in de mogelijkheid tot vergoeding van smartengeld wegens het verdriet dat het overlijden van een naaste bij een nabestaande heeft veroorzaakt. Deze zogenaamde affectieschade is daarom niet toewijsbaar.
Dit ligt anders bij zogeheten shockschade. Hierbij gaat het om geestelijk letsel dat men oploopt door een schokkende gebeurtenis waarbij de shock dermate ernstig is dat deze leidt tot een aantasting van de gezondheid. Dit geestelijk letsel dient, om uit hoofde van artikel 6:106 lid 1, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek voor vergoeding in aanmerking te komen, in rechte te kunnen worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Met inachtneming van het bovenstaande en de omstandigheden zoals die uit het strafdossier naar voren komen, overweegt de rechtbank dat aannemelijk is dat het overlijden van het slachtoffer en de confrontatie met haar stoffelijk overschot bij de nabestaande een emotionele schok heeft veroorzaakt. Of er daadwerkelijk sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, is echter niet gebleken nu een onderbouwing hiervan niet is gegeven. Een eventueel nader onderzoek daarnaar zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Dit betekent dat dit door de rechtbank niet in rechte kan worden vastgesteld.
Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vordering. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de kosten van partijen compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24c en 62 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
- verklaart het onder 1. primair en onder 2. ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
Het bewezen verklaarde levert op:

t.a.v. feit 1 primair het misdrijf: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood

ten aanzien van feit 2 de overtreding:
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994
- verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
- legt op de volgende straffen:

t.a.v. feit 1 primair:Taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis;

t.a.v. feit 1 primair:Ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (bromfietsen daaronderbegrepen) voor de duur van 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;

stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

t.a.v. feit 2:Geldboete van 250,00 euro subsidiair 5 dagen hechtenis.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij

Verklaart de benadeelde partij [nabestaande] (nabestaande van [slachtoffer] )
niet-ontvankelijkin haar vordering;
compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H. Slaar, voorzitter,
mr. E.M. Vermeulen en mr. M.T. van Vliet, leden,
in tegenwoordigheid van mr. P. Susijn, griffier,
en is uitgesproken op 28 mei 2018.

Voetnoten

1.Bij de aanduiding van de bewijsmiddelen wordt – tenzij anders vermeld – verwezen naar de paginanummers uit het proces-verbaal van de politie eenheid Oost-Brabant, districtsrecherche ’s-Hertogenbosch, met proces-verbaalnummer 2016105660, afgesloten op 13 oktober 2016, aantal pagina’s: 111. De inhoud van de bewijsmiddelen is telkens op zakelijke wijze weergegeven.
2.Proces-verbaal van verhoor [getuige 1] d.d. 12 mei 2016, p. 57.
3.Proces-verbaal van aanhouding, opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] d.d. 12 mei 2016, p. 14.
4.Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [verbalisant 3] en [verbalisant 4] d.d. 1 oktober 2016, p. 54.
5.Proces-verbaal van verhoor [getuige 2] d.d. 12 mei 2016, p. 53.
6.Proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, opgemaakt door [verbalisant 5] en [verbalisant 6] d.d. 10 juni 2016, p. 61, 62, 65, 67, 76, 80 en 81.
7.Aanvullend proces-verbaal, opgemaakt door [verbalisant 5] d.d. 12 oktober 2016, alsmede de daarbij gevoegde bijlagen (separaat bij het dossier gevoegd).
8.Aanvullend proces-verbaal, opgemaakt door [verbalisant 5] d.d. 6 december 2017, alsmede de daarbij gevoegde bijlagen (separaat bij het dossier gevoegd).
9.Geschrift met opschrift ‘Advies betreft dossier [verdachte] ’, inhoudende een advies d.d. 15 februari 2017 opgemaakt door [rapporteur] (separaat bij het dossier gevoegd).
10.Proces-verbaal van de terechtzitting van 14 mei 2018, eigen waarneming van de rechtbank, in combinatie met de foto’s op pagina 30 (onderaan) en pagina 71 (bovenaan).