ECLI:NL:RBOBR:2018:2621

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 mei 2018
Publicatiedatum
30 mei 2018
Zaaknummer
01/845682-17
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal en bedreiging met geweld, inclusief schadevergoeding aan slachtoffers

Op 29 mei 2018 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal en bedreiging met geweld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor diefstal van goederen uit een supermarkt in Helmond, waarbij hij medewerkers bedreigde met een mes. De feiten vonden plaats op 15 november 2017, toen de verdachte met gestolen goederen de winkel verliet en medewerkers bedreigde om zijn vlucht te vergemakkelijken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten, en dat er geen feiten of omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 196 dagen geëist, maar de rechtbank legde een straf op van 183 dagen, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder psychische problemen. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan twee slachtoffers, elk ter hoogte van 250 euro, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, maar ook met de psychische toestand van de verdachte, die eerder was gediagnosticeerd met een ernstige psychose. De uitspraak benadrukt de noodzaak van normhandhaving en de gevolgen van crimineel gedrag voor zowel de slachtoffers als de dader.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/845682-17
Datum uitspraak: 29 mei 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[Verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op 1 juni 1990,
ten tijde van de terechtzitting gedetineerd te: Vught PPC,
thans verblijvende in een psychiatrisch ziekenhuis.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 mei 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 29 januari 2018.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 15 november 2017 te Helmond een tas, een zak chips, pudding, blikjes drinken, koekjes en/of sap, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan de [supermarkt] , heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [voorletters slachtoffer] . [slachtoffer 5] en/of
[slachtoffer 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk
te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door een mes te trekken/tonen en/of (vervolgens) met dat mes in de richting van voornoemde [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 4] af te lopen en/of (vervolgens) met dat mes (in de richting van voornoemde [slachtoffer 6] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 4] ) te zwaaien;
2.
hij op of omstreeks 15 november 2017 te Helmond een of meerdere politie-agenten van de eenheid Oost-Brabant heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte toen daar opzettelijk dreigend een mes in zijn handen gehad en/of (vervolgens) terwijl hij dat mes vast had en/of naar de politie-agenten gericht had op de politie-agenten kwam afgelopen en/of daarbij aan het schreeuwen was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
1.
op 15 november 2017 te Helmond een tas, een zak chips, pudding, blikjes drinken, koekjes en sap, toebehoorde aan de [supermarkt] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd gevolgd door bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] , gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door een mes te trekken/tonen en met dat mes in de richting van voornoemde [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] af te lopen en met dat mes in de richting van voornoemde [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] te zwaaien;
2.
op 15 november 2017 te Helmond politieagenten van de eenheid Oost-Brabant heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte toen daar opzettelijk dreigend een mes in zijn handen gehad en terwijl hij dat mes vast had en naar de politieagenten gericht had op de politieagenten kwam afgelopen en daarbij aan het schreeuwen was.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen.
Indien tegen dit verkort vonnis beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.

De officier van justitie eist ten aanzien van de feiten 1 en 2 een gevangenisstraf voor de duur van 196 dagen met aftrek van voorarrest.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het standpunt van de verdediging.

De raadsvrouw van verdachte verzoekt de rechtbank een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal bij de [supermarkt] . Toen hij met de gestolen goederen wegliep, zijn medewerkers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 5] naar hem toe gelopen. Verdachte heeft toen een groot mes getrokken en getoond. Verdachte is daarna in de richting van zijn woning gelopen. Medewerkers [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] zijn achter hem aan gelopen. Onderweg heeft verdachte meerdere keren het mes getrokken en is hij hiermee in de richting van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] gelopen om hen af te schrikken. Het trekken van het mes en het dreigen daarmee moet zeer beangstigend zijn geweest voor de medewerkers.
In de woning aangekomen, is verdachte op de balustrade gaan staan. Vervolgens zijn meerdere politieagenten ter plaatse gekomen. Verdachte is toen naar beneden gekomen met het mes in zijn hand en heeft de politieagenten met het mes bedreigd. De politieagenten hebben verdachte meerdere malen verzocht om het mes te laten vallen, wat verdachte niet deed. De politieagenten hebben daarop tweemaal pepperspray gebruikt en hebben zelfs een waarschuwingsschot moeten lossen om verdachte zover te krijgen dat hij het mes liet vallen, zodat zij hem aan konden houden. Dit moet een zeer beangstigende situatie voor de politieagenten zijn geweest. Verdachte heeft zich er volstrekt niet om bekommerd wat voor een impact hetgeen hij deed op anderen zou hebben. De rechtbank houdt hier ten bezware van verdachte rekening mee.
De rechtbank houdt er anderzijds rekening mee dat verdachte psychische problemen heeft.
De raadsvrouw heeft aangegeven dat de psychiater verdachte met een ernstige psychose met grootheidswanen en stemmen heeft gediagnosticeerd. De officier van justitie heeft te kennen gegeven dat op 14 mei 2018 een rechterlijke machtiging is afgegeven voor een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis, onder de opschortende voorwaarde van beëindiging van de detentie.
De rechtbank houdt voorts rekening met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Alles afwegend, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 183 dagen passend.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

De voorlopige hechtenis.

Bij beslissing van 15 mei 2018 heeft de rechtbank de voorlopige hechtenis, gelet op artikel 67a, derde lid van het Wetboek van Strafvordering, met ingang van 16 mei 2018 opgeheven. Om die reden behoeft het verzoek van de raadsvrouw om schorsing van de voorlopige hechtenis geen bespreking meer.

De vordering van de benadeelde partij [voorletters 2] [slachtoffer 5] . De rechtbank acht - als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade - een immateriële schadevergoeding van € 250,- toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 november 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.

De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in het overige deel van de vordering, omdat de behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 november 2017 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] . De rechtbank acht - als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade - een immateriële schadevergoeding van € 250,- toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 november 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.

De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in het overige deel van de vordering, omdat de behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 november 2017 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 24c, 36f, 57, 60a, 63, 285, 312.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert de misdrijven:

T.a.v. feit 1:diefstal, gevolgd door bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekerenT.a.v. feit 2:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegdVerklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straf en maatregel(en).

T.a.v. feit 1, feit 2:Gevangenisstraf voor de duur van 183 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27Wetboek van Strafrecht.

T.a.v. feit 1:Maatregel van schadevergoeding ten behoeve van [voorletters 2] [slachtoffer 5]

Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [voorletters 2] van een bedrag van EUR 250,- (zegge: tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een immateriële schadevergoeding.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 november 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [voorletters 2] [slachtoffer 5] , van een bedrag van EUR 250,- (zegge: tweehonderdvijftig euro), te weten immateriële schadevergoeding.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
15 november 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.

T.a.v. feit 1:Maatregel van schadevergoeding ten behoeve van [slachtoffer 4]

Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4] van een bedrag van EUR 250,- (zegge: tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een immateriële schadevergoeding.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 november 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] , van een bedrag van EUR 250,- (zegge: tweehonderdvijftig euro), te weten immateriële schadevergoeding.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
15 november 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.M. Klinkenbijl, voorzitter,
mr. R. van den Munckhof en mr. C.M. Zandbergen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. F. van Hulst, griffier,
en is uitgesproken op 29 mei 2018.