In deze zaak, die voor de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, heeft eiser, eigenaar van een perceel met een nieuwbouwwoning, een kort geding aangespannen tegen gedaagden, die eigenaar zijn van een aangrenzend braakliggend terrein. Eiser vorderde de verwijdering van door gedaagden geplaatste aluminium palen en een hek, die volgens hem onrechtmatig waren geplaatst en hinder veroorzaakten. De procedure begon met een dagvaarding op 29 november 2017, gevolgd door een mondelinge behandeling en een plaatsopneming door de voorzieningenrechter. Tijdens de behandeling werd duidelijk dat de palen aanvankelijk deels op het perceel van eiser stonden, maar inmiddels volledig op het perceel van gedaagden waren verplaatst.
De rechtbank oordeelde dat gedaagden op grond van artikel 5:48 BW bevoegd zijn om hun erf af te sluiten, maar dat deze bevoegdheid niet misbruikt mag worden. Eiser stelde dat de palen hinderlijk waren en het aanzicht van zijn woning aantastten. De voorzieningenrechter concludeerde dat er sprake was van een onevenredigheid tussen de belangen van partijen. Gedaagden werden veroordeeld om de hoogte van de palen terug te brengen tot de hoogte die in de omgevingsvergunning was toegestaan, maar de vordering tot volledige verwijdering van de palen werd afgewezen. De kosten van de procedure werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.