Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
Partybike,
Rechtbank Oost-Brabant
In deze zaak, die voor de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, betreft het een geschil tussen eiser, Partybike, en gedaagde over de schadevergoeding na een ongeval met een plezierfiets. De eiser, vertegenwoordigd door mr. M.J.G.A. van Gelder, heeft schadevergoeding gevorderd op basis van de stelling dat hij als gevolg van het ongeval acht weken lang een bierfiets heeft moeten huren om zijn bedrijfsvoering voort te zetten. De gedaagde, vertegenwoordigd door mr. M. Struik, heeft de vordering betwist en aangevoerd dat de eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims.
De procedure begon met een tussenvonnis op 14 september 2017, waarin de eiser werd opgedragen te bewijzen dat de plezierfiets in 2010 was gebouwd en dat hij daadwerkelijk kosten had gemaakt voor het huren van een bierfiets. De eiser heeft verschillende bewijsstukken overgelegd, waaronder verklaringen van getuigen en een overzicht van bestellingen. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de eiser niet in zijn bewijsopdracht is geslaagd, met name omdat de verklaring van de heer [H] niet voldoende onderbouwd was en er geen bewijs was dat de eiser daadwerkelijk € 3.200,- had betaald voor het huren van de bierfiets.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter geoordeeld dat de gedaagde aansprakelijk is voor de door de eiser geleden schade als gevolg van het ongeval, maar dat de gevorderde schadevergoeding van € 3.200,- niet kon worden toegewezen. De kantonrechter heeft de schade geschat op 25% van de nieuwwaarde van de plezierfiets, wat resulteerde in een schadevergoeding van € 4.681,50, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 18 augustus 2016. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 25 januari 2018.