Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
[gedaagde sub 2],
1.De procedure
- de dagvaarding van 21 juni 2018 met 9 producties
- de brief van mr. Volders van 2 juli 2018 met aanvullende productie 10
- de brief van mr. Lammers van 2 juli 2018 met een eis in reconventie en producties 1 tot en met 3
- de brief van mr. Lammers van 2 juli 2018 met aanvullende producties 4 tot en met 6
- de brief van mr. Volders van 4 juli 2018 met aanvullende producties 11 tot en met 13
- de mondelinge behandeling op 5 juli 2018
- de pleitnota van CS
- de pleitnota van Cinar.
2.De feiten
3.Het geschil in conventie
- Cinar heeft geen belang bij de executie, nu zij sinds 8 mei 2018 geen aandeelhouder meer is van CS, zodat de reden waarom om de stukken is verzocht, geheel is verdwenen.
- Het vonnis berust op een kennelijke feitelijke en/of juridische misslag
- Er zijn geen dwangsommen verbeurd en als ze zijn verbeurd zijn de dwangsommen inmiddels verjaard
- Op grond van het bepaalde in artikel 611d Rv dient de dwangsom te worden opgeheven, omdat sprake is van een blijvende onmogelijkheid om aan de hoofdveroordeling te voldoen.
4.Het geschil in reconventie
5.De beoordeling in conventie
980,00
6.De beoordeling in reconventie
0,00