De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is en dat de rechtbank bevoegd is van het ten laste gelegde kennis te nemen.
De verdediging heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging. Ter onderbouwing is door de raadslieden een aantal gronden aangevoerd, die – op zichzelf dan wel als “opeenstapeling van onherstelbare vormverzuimen” – zouden maken dat er ernstig inbreuk is gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Deze gronden laten zich als volgt samenvatten:
1. het betreden van de loods was onrechtmatig;
2. er zijn onjuiste processen-verbaal opgesteld en er is door verbalisanten in strijd met de waarheid verklaard.;
3. het onderzoek aan de Freecom HDD heeft plaatsgevonden zonder dat de forensisch- technische voorschriften in acht zijn genomen;
4. het alternatieve scenario, inhoudende dat de hennepkwekerij toebehoorde aan [betrokkene 2] , is onvoldoende onderzocht;
5. de zaaksofficier van justitie heeft opzettelijk verbalisanten beïnvloed en de rechter- commissaris misleid.
De rechtbank stelt bij haar beoordeling voorop dat de toepassing van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering is beperkt tot vormverzuimen die zijn begaan bij het voorbereidend onderzoek, waaronder begrepen normschendingen bij de opsporing. Indien sprake is van een dergelijk – niet voor herstel vatbaar - vormverzuim, maar de rechtsgevolgen ervan niet uit de wet blijken, dan zal de rechter moeten beoordelen of aan dat verzuim een rechtsgevolg verbonden moet worden en zo ja, welk rechtsgevolg. Daarbij dient hij rekening te houden met de in lid 2 van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering genoemde factoren, te weten het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van de schending en het door de schending veroorzaakte nadeel, waaronder te begrijpen de eventuele schade die verdachte in zijn verdediging heeft opgelopen. Hierbij moet worden aangetekend dat schending van vormvoorschriften in het voorbereidend onderzoek niet in alle gevallen tot voordeel van verdachte moet leiden; de rechter kan volstaan met de feitelijke constatering dat vormvoorschriften zijn verzuimd. Indien de rechter meent dat daarmee echter niet kan worden volstaan, dan heeft hij de mogelijkheid om aan het vormverzuim een van de drie in artikel 359a lid 1 van het Wetboek van Strafvordering genoemde rechtsgevolgen te verbinden: strafvermindering, bewijsuitsluiting dan wel niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie.
Ten aanzien van het rechtsgevolg van niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie verdient aantekening dat dit, als een aan schending van een vormvoorschrift in het voorbereidend onderzoek te verbinden rechtsgevolg, in slechts zeer uitzonderlijke gevallen aan de orde komt. Dit kan aan de orde zijn in geval sprake is van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van de zaak is tekortgedaan. Voorts is een dergelijke sanctie mogelijk indien - ook zonder dat de belangen van de verdachte als hiervoor bedoeld zijn geschonden - sprake is van een handelwijze van de officier van justitie die in strijd is met de grondslagen van het strafproces waardoor het wettelijk systeem in de kern wordt geraakt, zoals de bevoegdheidsverdeling tussen het openbaar ministerie en de onafhankelijke rechter zoals die in het wettelijk systeem ten aanzien van vervolging, berechting en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen is vervat.
De rechtbank zal thans overgaan tot een beoordeling van de verschillende door de verdediging aangevoerde aspecten die op de normschending betrekking hebben.
1. Het betreden van de loods was onrechtmatig.
Op de eerste plaats is door de verdediging aangevoerd dat de toegang tot de loods op het perceel aan de [adres 2] te [gemeente 3] is verbroken zonder dat er een redelijk vermoeden bestond dat zich in die loods een hennepkwekerij bevond. Het binnentreden in de loods was derhalve onrechtmatig.
De rechtbank stelt voorop dat zij ter terechtzitting van 21 juli 2014 reeds op een vergelijkbaar door mr. Boone gevoerd ontvankelijkheidsverweer heeft beslist. Hetgeen bij pleidooi en in dupliek door de verdediging is aangevoerd, geeft de rechtbank geen aanleiding om thans tot een ander oordeel te komen dan op 21 juli 2014, namelijk de omstandigheid dat [getuige] op 22 mei 2012 tegen de ter plaatse aanwezige politieambtenaren heeft gezegd dat zij op de [adres 2] te [gemeente 3] ‘verder moesten kijken’, plus het door verbalisanten ter plaatse waarnemen van een zoemend geluid respectievelijk een geluid van een ventilator, voldoende zijn om een redelijk vermoeden van aanwezigheid van hennepkwekerij (overtreding van artikel 3 van de Opiumwet) te kunnen aannemen. Van een redelijk vermoeden als hier bedoeld is temeer sprake nu verbalisanten ter plaatse hebben waargenomen dat delen van de loods hermetisch waren afgesloten, dat kieren volledig waren dichtgekit en dat de loods was voorzien van hoogwaardig hang- en sluitwerk, een alarmsysteem en camerabeveiliging.
In aanvulling op zijn eerder (in juli 2014) gevoerde verweer heeft op initiatief van de verdediging nader onderzoek plaatsgevonden naar onder meer het optreden van [verbalisant 1] . Bij pleidooi heeft mr. Boone aangevoerd dat uit de meldkamergesprekken volgt dat [verbalisant 1] op 22 mei 2012 zelf heeft gebeld naar de meldkamer en op eigen initiatief ter plaatse is gegaan naar de [adres 2] te [gemeente 3] . Wat hier verder ook van zij, de rechtbank is van oordeel dat dit niet ter zake doet bij beantwoording van de vraag of er op het moment dat de toegang tot de loods werd verbroken een redelijk verdenking bestond.
Volledigheidshalve overweegt de rechtbank nog dat zij geen aanleiding ziet te twijfelen aan de juistheid van de inhoud van de, ambtsedige, processen-verbaal van [verbalisant 1] van 23 juli 2012 (p. 51 e.v. van het ‘delictsdossier Opiumwet’) en van [verbalisant 2] en [verbalisant 3] van 30 mei 2012 (p. 268 e.v. van het ‘delictsdossier Opiumwet’) omtrent de door [getuige] gedane uitlatingen.
2. Er zijn onjuiste processen-verbaal opgesteld en er is door verbalisanten in strijd met de waarheid verklaard.
In het verlengde van de onder 1. genoemde grond is door de verdediging aangevoerd dat er door diverse bij de doorzoeking van de loods betrokken verbalisanten leugenachtige processen-verbaal zijn opgemaakt en in strijd met de waarheid is verklaard, in een poging om (achteraf) alsnog een voldoende verdenking te “creëren”. In het bijzonder zou dit gelden ten aanzien van [verbalisant 1] . In de pleitnota van mr. Boone onder het kopje “ [verbalisant 1] ”(punt 12 tot en met 100) wordt zulks door de verdediging uitgewerkt. Nu [verbalisant 1] bij herhaling en op talloze punten zo opzettelijk evident verklaart in strijd met de waarheid, is er geen andere conclusie mogelijk dan dat [verbalisant 1] leugenachtig verklaart, aldus de verdediging.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat er geen redenen zijn om niet uit te gaan van de processen-verbaal van [verbalisant 1] .
De rechtbank overweegt als volgt. Door de verdediging wordt in hoofdlijn gewezen op een drietal punten, te weten:
1. [verbalisant 1] werd niet, zoals staat in zijn aanvullend proces-verbaal van 11 mei 2014, gebeld door de meldkamer, maar de meldkamer door hem;
2. [verbalisant 1] relateert in zijn proces-verbaal van 23 juli 2012 een uitlating van een getuige ter plaatse, de [getuige] , welke uitlating die getuige niet heeft gedaan;
3. [verbalisant 1] kan (zelf) geen zoemend geluid uit de loods hebben gehoord toen hij ter plaatse was gekomen.
(Ad 1.)
De rechtbank stelt vast aan de hand van het dossier dat het aantreffen door de politie van de door suïcide overleden persoon plaatsvond rond 18.30 uur in de avond van 22 mei 2012, en dat het door de verdediging bedoelde en in de pleitnota weergeven meldkamergesprek plaatsvond om 21.59 uur. Uit die uitgewerkte tekst blijkt dat [verbalisant 1] aan de meldkamerfunctionaris vertelt dat hij ingezet gaat worden en naar [adres 2] zal gaan waar een verhanging is geweest, en waar ook een hennepkwekerij werd vermoed. Uit het op verzoek van de verdediging door de rechter-commissaris uitgevoerde onderzoek, waarbij diverse getuigen zijn gehoord, is duidelijk geworden dat [verbalisant 1] , voorafgaand aan genoemd telefoongesprek met de meldkamer, door andere politiefunctionarissen (al) was gebeld over de situatie aan de [adres 2] . Dat [verbalisant 1] echter opzettelijk in strijd met de waarheid verklaart over wie met wie belde (de meldkamer of hij) is naar het oordeel van de rechtbank hier nog niet mee gegeven, daargelaten het belang ervan.
(Ad 2.)
Uit het proces-verbaal van [verbalisant 1] van 23 juli 2012 blijkt allereerst dat de mededeling welke afkomstig zou zijn van [getuige] “je moet hier verder kijken” niet tegen hemzelf zou zijn geuit (maar tegen op de bewuste avond ter plaatse aan de [adres 2] aanwezige politiefunctionarissen). De rechtbank stelt vast dat de voornoemde getuige later in verhoor bij de rechter-commissaris (op 2 februari 2015) is teruggekomen op zijn eerdere verklaring d.d. 30 mei 2012 bij de politie, waarin hij had bevestigd dat hij dat inderdaad die avond zo tegen de mannelijke politiefunctionaris ter plaatse had gezegd. Zulks brengt naar het oordeel van de rechtbank nog niet mee dat [verbalisant 1] in 2012 opzettelijk in strijd met de waarheid deze zinsnede (de auditu) in zijn proces-verbaal had vermeld.
(Ad 3.)
Volgens de verdediging kan [verbalisant 1] geen gezoem hebben gehoord afkomstig uit de loods. Dit kon niet allereerst omdat de ganzen ter plaatse veel herrie maakten. De rechtbank stelt vast dat dit een betwisting van de waarnemingen van de verbalisant vormt maar verder geen onderbouwing behelst van het veronderstelde opzettelijk in strijd met de waarheid verklaren door verbalisant. Ook de conclusie van de verdediging dat uit het proces-verbaal van verbalisant blijkt dat de assimilatielampen uitgeschakeld stonden en dus de elektriciteit was uitgeschakeld en dus de ventilatoren niet in werking waren vormt geen onderbouwing daarvan. Daarbij ontgaat de rechtbank overigens de logica van deze conclusie: als bijvoorbeeld de lampen in een woning worden uitgeschakeld, blijft de stroomtoevoer van de cv –ketel toch ook ongewijzigd.
Los hiervan heeft, aldus de verdediging, [verbalisant 4] ook bewijs “gecreëerd”, door in strijd met de waarheid te relateren dat de Freecom HDD is aangetroffen op het woonadres van [medeverdachte 1] .
Naar het oordeel van de rechtbank is deze stelling inhoudelijk een betwisting van een vaststelling door een verbalisant, en is het “creëren van bewijs”, afgezien van het als zodanig betitelen door de verdediging, niet verder onderbouwd. Deze kwestie dient dan ook verder bij de beoordeling van het bewijs aan de orde te komen.
Alles overziende is er naar het oordeel van de rechtbank geen feitelijke grondslag om aan de door de verdediging specifiek betwiste onderzoeksresultaten consequenties te verbinden voor wat betreft de ontvankelijkheid van de officier van justitie in zijn vervolging. De rechtbank komt daarmee ook niet toe aan beantwoording van de vraag of het aangevoerde –
indien juist bevonden – daarvoor voldoende juridische grondslag had opgeleverd.
3. Het onderzoek aan de Freecom HDD heeft plaatsgevonden zonder dat de forensisch-technische voorschriften in acht zijn genomen.
Op de derde plaats is aangevoerd dat bij de inbeslagneming van de Freecom HDD en bij het onderzoek dat verbalisanten hieraan hebben verricht essentiële forensisch-technische voorschriften niet in acht zijn genomen. Daardoor zijn er ernstige redenen om te twijfelen aan de authenticiteit en betrouwbaarheid van de inhoud van de Freecom HDD. Bovendien is uit onderzoek aan de Freecom HDD gebleken dat na de inbeslagname schrijfhandelingen zijn verricht op de Freecom HDD. Deze vormverzuimen kunnen niet worden hersteld. In combinatie met de overige verzuimen, waaronder de weigering van de officier van justitie om het alternatieve scenario dat [betrokkene 2] eigenaar was van de hennepkwekerij te onderzoeken, past geen andere sanctie dan niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging. Het recht op een eerlijke behandeling van de zaak is in ernstige mate geschonden.
De rechtbank overweegt in dit verband als volgt.
Op 5 december 2012 is bij de doorzoeking van de woning van [medeverdachte 1] een tas in beslag genomen met daarin € 75.000,- en administratieve bescheiden. Op 10 december 2012 heeft [verbalisant 4] in die tas een usb-stick en een externe harde schijf merk Freecom aangetroffen. Deze Freecom HDD is overhandigd aan de digitale recherche van de FIOD. De Freecom HDD is op 6 februari 2013 teruggegeven aan verdachte.
Door de van de zijde van de verdediging ingeschakelde deskundigen [deskundige 1] , forensisch ICT-deskundige en ing. [deskundige 2] , interdisciplinair forensisch deskundige van het [onderzoeksbureau] , is onderzoek verricht aan de Freecom HDD. Zij stellen in het rapport van 16 februari 2016 vast dat er op 8 en 9 januari 2013 schrijfhandelingen zijn verricht op de Freecom HDD. Zij hebben meer dan 100 bestanden aangetroffen met als aanmaakdatum 8 of 9 januari 2013 en meer dan 1000 bestanden waarop op basis van de bestandskenmerken kon worden gereconstrueerd dat deze bestanden zij geraadpleegd en/of aangepast in de periode 4 december 2012 tot 6 februari 2013.
In zijn rapport van 14 april 2016 en 24 juli 2017 en ter terechtzitting heeft [deskundige 2] aangevoerd dat bij het veiligstellen van de digitale gegevens essentiële richtlijnen zijn overschreden. Als basisregel geldt dat niet mag worden gewerkt op het bronmateriaal. De richtlijnen van onder andere het NFI (vakbijlage forensisch gebruik van bestandskenmerken en bijbehorende hashalgoritmen van januari 2018) zien er op toe dat dat er een forensisch kopie wordt gemaakt van het bronmateriaal. Door het aanbrengen van schrijfhandelingen op het oorspronkelijke bewijsmateriaal – de Freecom HDD – is de integriteit van dit bewijsmateriaal aangetast. Daardoor kan er niet zonder meer, zoals [verbalisant 5] heel absoluut stelt, vanuit worden gegaan dat er inhoudelijk geen wijzigingen aan de bestanden (van vóór 4 december 2012) zijn aangebracht. Er zijn volgens [deskundige 2] diverse mogelijkheden om, indien er fysieke toegang is tot de harde schijf, wijzingen aan te brengen zonder dat dit achteraf (aan de hand van bestandskenmerken) kan worden gereconstrueerd.
De door [deskundige 2] genoemde vakbijlage van het NFI bevat informatie over de wijze waarop het NFI omgaat met digitaal bewijsmateriaal. Om de integriteit van de inhoud van digitaal materiaal te waarborgen gebruikt het NFI bestandskenmerken. Een bestandskenmerk is een compacte representatie van de binaire gedigitaliseerde inhoud van het digitaal materiaal, maar verschaft geen informatie over de door een persoon interpreteerbare inhoud. Door vaststelling en vergelijking van de bestandskenmerken na elke handeling met het bronmateriaal of image (inbeslagname, vervoer, onderzoek aan de digitale gegevens) kan worden gecontroleerd of fouten zijn gemaakt aan het bronmateriaal of kopieën daarvan en of wijzigingen zijn aangebracht.
De rechtbank heeft naar aanleiding van het rapport van [deskundige 2] van 16 februari 2016 bij het onderzoek ter terechtzitting van 17 februari 2016 de [verbalisant 5] , forensisch digitaal rechercheur, en [verbalisant 6] , die bij het vastleggen van de digitale gegevens betrokken waren, opdracht gegeven een proces-verbaal op te maken over de door hen gehanteerde werkwijze.
In het proces-verbaal van [verbalisant 5] van 29 maart 2016 wordt aan de opdracht van de rechtbank voldaan. Voor verwerping van het verweer dat dit proces-verbaal buiten beschouwing moet worden gelaten, omdat de officier op onrechtmatige wijze invloed zou hebben uitgeoefend op de inhoud van het proces-verbaal wordt verwezen naar hetgeen hieronder onder punt 5:
“De zaaksofficier van justitie heeft opzettelijk verbalisanten beïnvloed en de rechter-commissaris misleid”wordt overwogen.
Volgens [verbalisant 5] is op 14 december 2012 van de Freecom HDD een diskimage gemaakt met de code SIR_H01_WK_004. Toen [verbalisant 5] deze image op 10 maart 2016 opende bleek dit image geen bestanden te bevatten. Een tweede image H01_WK_04 bevatte deze bestanden wel. Uit het bijbehorende logbestand bleek dat deze image op 9 januari 2013 door FIOD-medewerker [verbalisant 6] is gemaakt. Aan de hand van deze image heeft [verbalisant 4] zijn opsporingsonderzoek verricht.
[verbalisant 5] heeft het image [bestandsnaam] onderzocht op bestanden die na de datum van inbeslagname, 4 december 2012, op de harddisk zijn gewijzigd of opgeslagen. Er zijn in totaal 63.788 bestanden aangetroffen. Van 1351 bestanden en mappen hadden de bestandskenmerken “created” (gemaakt), “modified” (gewijzigd) of “accessed” (laatst geopend) een datum van na 4 december 2012. De bestanden met het volgnummer 1 tot en met 177 hebben een datum van “created” of “modified” van 8 of 9 januari 2013. Van de bestanden met het volgnummer 178 tot en met 1351 is de datum van de kenmerken “created” en/of “modified” niet veranderd. Wel hebben deze bestanden een ‘accessed date” van 8 of 9 januari 2013. Het veranderen van alleen deze “accessed date” betreft geen wijziging van het bestand. Het geeft de datum weer wanneer een bestand voor de laatste keer is geopend, gekopieerd of verplaatst. Er zijn geen bestanden aangetroffen van een recentere datum dan 9 januari 2013.
Volgens [verbalisant 5] zijn er geen inhoudelijke wijzigingen van de gegevens aangebracht. De wijzigingen van de bestanden 1 tot en met 177 betreffen onder meer bestanden die door het besturingssysteem van een Apple-computer bij het aansluiten van een harddisk op een computer of bij opening van een bestand worden aangemaakt. Om te voorkomen dat bestanden naar de originele harddisk (hier de Freecom HDD) worden opgeslagen dient een zogenaamd writeblocker tussen de harddisk en de computer te worden aangesloten. Dat is in dit geval waarschijnlijk niet gebeurd of de writeblocker werkte niet goed. Hierdoor zijn de genoemde bestanden op de Freecom HDD opgeslagen voordat het nieuwe image kon worden gemaakt.
De rechtbank stelt vast dat bij het veiligstellen van de digitale gegevens van de Freecom HDD en het daarop volgende onderzoek niet is gewerkt conform de voorschriften die beogen de integriteit van het in beslag genomen digitale materiaal te waarborgen. Het is aannemelijk dat er bij het maken van een image van de Freecom HDD geen of een onvoldoende werkende writeblocker is gebruikt, waardoor 177 bestanden op de Freecom HDD zijn toegevoegd of gewijzigd. Bovendien zijn niet bij elke handeling aan het bronmateriaal bestandskenmerken vastgelegd.
Hoewel de Freecom HDD een belangrijk bewijsmiddel is ziet de rechtbank in deze onzorgvuldige behandeling van de digitale gegevens op de Freecom geen aanleiding om de officier van justitie niet ontvankelijk te verklaren, omdat daarmee nog niet kan worden geconcludeerd dat doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van de zaak is tekortgedaan.
Uit het onderzoek blijkt niet dat de betreffende ambtenaren opzettelijk wijzigingen op de Freecom HDD hebben aangebracht of onjuiste informatie hebben verstrekt over de werkwijze bij het verwerken van de digitale gegevens of informatie hebben achtergehouden. Bovendien had verdachte de beschikking over de digitale gegevens en de verdediging is de gelegenheid geboden de gegevens te onderzoeken en de getuigen daarover te ondervragen. Verdachte beschikte immers over de Freecom HDD en is als degene die naar de – overigens niet weersproken – bevindingen van het opsporingsonderzoek de inhoudelijke gegevens op de Freecom HDD heeft geproduceerd, bij uitstek degene die kan weten welke inhoudelijke gegevens (de interpreteerbare inhoud van de bestanden) er op de bestanden staan en of die zijn gewijzigd. Verdachte was in de gelegenheid en in staat om, en het had ook op zijn weg gelegen om, aan de hand van de inhoud van de concrete bestanden de stelling van [verbalisant 5] dat de gegevens op de bestanden inhoudelijk niet zijn gewijzigd te weerleggen, maar heeft daartoe geen enkele poging ondernomen.
4. Het alternatieve scenario, inhoudende dat de hennepkwekerij toebehoorde aan [betrokkene 2] , is onvoldoende onderzocht.
Op de vierde plaats is door de verdediging aangevoerd dat het openbaar ministerie, hoewel zij bekend was met een plausibel alternatief scenario, bewust geen nader onderzoek heeft gedaan naar de mogelijke betrokkenheid van [betrokkene 2] bij de ten laste gelegde feiten. Hiermee is een inbreuk gemaakt op de onschuldpresumptie van de [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
De rechtbank stelt in dit verband vast dat [betrokkene 2] , op verzoek van de verdediging, op 29 januari 2015 bij de rechter-commissaris is gehoord en daar een verklaring heeft afgelegd. Op basis van dit verhoor en alle overige voorhanden zijnde informatie heeft er binnen het openbaar ministerie een afweging plaatsgevonden, welke afweging er kennelijk toe heeft geleid dat het openbaar ministerie een nader onderzoek naar de mogelijke betrokkenheid van [betrokkene 2] bij de ten laste gelegde feiten niet aangewezen achtte. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie aangegeven dat, omdat de verklaring van [betrokkene 2] slecht aansluit bij de stukken in het dossier, die verklaring onvoldoende betrouwbaar werd bevonden en dat er daarom geen reden was tot nader onderzoek. Dat er door het openbaar ministerie in het geheel geen nader onderzoek is gedaan naar [betrokkene 2] , zoals door de verdediging is aangevoerd, is derhalve niet juist. Verder geldt dat de beslissing om al dan niet over te gaan tot strafrechtelijke vervolging, primair is voorbehouden aan het openbaar ministerie. Concluderend, en overeenkomstig haar ter terechtzitting van 21 juli 2014 reeds gegeven beslissing, is de rechtbank van oordeel dat het optreden van het openbaar ministerie niet kan worden aangemerkt als een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
5. De zaaksofficier van justitie heeft opzettelijk verbalisanten beïnvloed en de rechter-commissaris misleid.
Tot slot is aangevoerd dat zaaksofficier van justitie mr. Zwiers heeft getracht te voorkomen dat [verbalisant 5] bij de rechter-commissaris zou worden gehoord en tevens dat de meldkamergesprekken aan het dossier zouden worden toegevoegd. Bovendien heeft de zaaksofficier van justitie zich schuldig gemaakt aan het beïnvloeden van de verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] bij het opmaken van het (door de rechtbank bevolen) proces-verbaal betreffende de door [verbalisant 5] en [verbalisant 6] met betrekking tot de Freecom HDD gehanteerde werkwijze.
Daarnaast heeft de zaaksofficier van justitie, aldus de verdediging, in het kader van een machtiging tot conservatoir beslag, opzettelijk de rechter-commissaris misleid. Hij heeft aan de rechter-commissaris een veel lager kassaldo gemeld dan vermeld in de – op dat moment reeds door de verdediging ingebrachte – stukken van de [accountant] .
De rechtbank is van oordeel dat, bezien in het licht van de vraag of sprake is geweest van een “fair trial”, de eerste twee verwijten geen doel treffen. Vaststaat dat [verbalisant 5] , die onbetwist gezondheidsproblemen had, uiteindelijk wel als getuige door de verdediging ondervraagd is kunnen worden. De meldkamergesprekken zijn aan het dossier toegevoegd en hebben aldus deel kunnen uitmaken van het juridische debat.
Door de verdediging wordt betoogd dat het emailverkeer tussen de officier van justitie en de getuige [verbalisant 5] vragen oproept; in feite werd (de eindversie van) het proces-verbaal niet opgesteld door de getuige [verbalisant 5] , maar door de officier van justitie. Voor wat betreft de gestelde beïnvloeding van de getuige [verbalisant 5] door de officier van justitie (de inmiddels gepensioneerde verbalisant [verbalisant 6] is niet gehoord) heeft de officier van justitie ter zitting aangevoerd dat van ongeoorloofde beïnvloeding van [verbalisant 5] geen sprake is geweest. Slechts uit oogpunt van kwaliteit en de beoogde helderheid van het door de rechtbank bevolen, nader op te maken proces-verbaal is er overleg geweest tussen hem en de [verbalisant 5] .
De rechtbank oordeelt als volgt. Blijkens de opdracht van de rechtbank als verwoord in het proces-verbaal ter terechtzitting van 17 februari 2016, diende het proces-verbaal in kwestie “een beschrijving te geven van de door verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 5] met de Freecom HDD gehanteerde werkwijze. Voorts dienen zij, indien mogelijk, uit te leggen of het zou kunnen dat op de Freecom HDD mutaties zijn aangebracht en hoe dit zou kunnen zijn gebeurd”. Blijkens het dossier heeft [verbalisant 5] bij email van 17 maart 2016 hieromtrent een kort proces-verbaal van twee pagina’s aan de officier van justitie gestuurd. De email geeft in enkele zinnen een samenvatting van het onderzoek naar de Freecom HDD en sluit af met de zin “Ik hoor graag van u waar eventueel nog verdere uitleg nodig is”. De officier van justitie heeft hierop bij email van 18 maart 2016 het korte proces-verbaal teruggezonden met een elftal opmerkingen in de kantlijn. In de email meldt de officier “Bijgaand het PV met mijn verzoeken tot aanvulling/ aanpassing; dat is toch best wel wat. Het wordt echter een behoorlijk belangrijk PV, dus ik heb echt een heel scherp verhaal nodig”.
Door de verdediging wordt met name de door de officier van justitie gevolgde handelwijze fors bekritiseerd. Door de verdediging wordt echter niet aangegeven waar een en ander materieel tot een (poging tot) benadeling van de positie van de verdachten heeft geleid. Dat heeft de verdediging niet nader geëxpliciteerd, bijvoorbeeld aan de hand van de beide versies van het bewuste proces-verbaal. Bovendien heeft de verdediging de [verbalisant 5] over de inhoud van de van het proces-verbaal kunnen bevragen.
De rechtbank komt daarmee tot de conclusie dat het aangevoerde niet tot de conclusie leidt dat het beginsel van “fair trial” is geschonden, en dit geen beletsel vormt voor de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging van verdachten.
De rechtbank stelt vast dat de opmerkingen zich beperken tot verzoeken om nadere uitleg, een aanvulling ter verduidelijking of onderbouwing van een conclusie. De officier van justitie geeft geen inhoudelijke sturing aan de inhoud van het bevindingen. De belangrijkste aanvulling in het proces-verbaal is van EDP-audit medewerker [medewerker FIOD] medewerker van de FIOD , met daarin een overzicht en analyse van alle bestanden en mappen (63788) op het image van de Freecom HDD met daarin opgenomen de datum van de bestandskenmerken “created”, “modified” en “accessed” en een uitgebreidere conclusie. Van een ontoelaatbare beïnvloeding van [verbalisant 5] is geen sprake.
De verdediging betoogt (punt 188 tot en met 197 van de pleitnota van mr. Boone) dat de officier van justitie de rechter-commissaris heeft misleid bij de aanvraag van de machtiging tot het leggen van conservatoir beslag. De officier wist namelijk dat het in zijn email van 12 februari 2013 genoemde kassaldo van [verdachte] (hierna ook: ‘ [verdachte] ’) geen € 159.280,34 maar € 423.140,- bedroeg , aldus de verdediging.
De rechtbank overweegt als volgt. De bedrijfsactiviteiten van de Handelonderneming betreffen de handel in [goederen] , waarbij een flink deel van de omzet (onder meer blijkens de door verdachte als bewijsstuk 54 overgelegde brief van de accountant) contant wordt (aan-)betaald. De bevindingen in het proces-verbaal van [verbalisant 7] (pagina’s 593 en 594 van het deeldossier ‘witwassen’) die ten grondslag hebben gelegen aan de machtiging conservatoir beslag, geven een reconstructie van het legale kassaldo per de datum van de doorzoeking op 4 december 2012. Daarbij wordt uitgegaan van een door (verwerking van) facturen en boekingen vast te stellen kassaldo per 1 december 2012 van € 100.530,34 in kas te vermeerderen met enige bedragen die bij medeverdachte [medeverdachte 2] op 4 december 2012 thuis werden aangetroffen. Uitgaande van de verklaring van verdachte [medeverdachte 2] dat dit opbrengsten van verkopen betroffen, heeft dit geresulteerd in een gereconstrueerd hoger legaal kassaldo van € 159.280,34. Door de verdediging wordt evenwel ter betwisting verwezen naar een kassaldo van latere datum, namelijk van 13 december 2012, bedragende € 423.140,- . Omdat [verdachte] niet is stilgelegd en kassaldi door verkopen/ontvangsten enerzijds en afstortingen anderzijds per dag kunnen fluctueren komt het betoog van de raadsman, door het vergelijken van het kassaldo van 4 december 2012 met dat van 13 december 2012, neer op het vergelijken van appels met peren.
De rechtbank verwerpt daarom dit verweer, alleen al omdat de argumentatie onbegrijpelijk is. Het staat daarmee niet aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg.
Conclusie.Gelet op al het hiervoor overwogene dient het door de verdediging gedane beroep op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie op de daartoe aangevoerde gronden, zowel op zichzelf beschouwd als cumulatief en in onderling verband en samenhang bezien, te worden verworpen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn voor het overige geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan in de vervolging van verdachte worden ontvangen.
Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.