In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 3 augustus 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een besloten vennootschap (eiseres) en een gedaagde, die eigenaar is van een aangrenzend perceel. Eiseres vorderde toestemming om het perceel van gedaagde te betreden voor asbestverwijderingswerkzaamheden aan haar loods. Eiseres stelde dat gedaagde op grond van artikel 5:56 BW verplicht was om toestemming te geven, omdat het gebruik van het perceel noodzakelijk was voor de uitvoering van de werkzaamheden. Gedaagde weigerde echter toestemming, omdat hij geen duidelijk plan van aanpak had ontvangen en er gezondheidsrisico's voor zijn gezin zouden kunnen zijn.
De voorzieningenrechter oordeelde dat eiseres niet voldoende had aangetoond dat er geen gewichtige redenen waren voor gedaagde om toestemming te weigeren. De rechter benadrukte dat bij asbestverwijdering, gezien de risico's, een deugdelijk plan van aanpak met een duidelijke tijdsplanning noodzakelijk is. Aangezien er twijfels bestonden over de mogelijkheid voor gedaagde om zijn onderneming voort te zetten tijdens de werkzaamheden en over de gezondheidsrisico's, werd de vordering van eiseres afgewezen. Eiseres werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die op € 1.271,00 werden begroot.