ECLI:NL:RBOBR:2018:4047

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 augustus 2018
Publicatiedatum
14 augustus 2018
Zaaknummer
17_2366
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toevoeging asielprocedure en de wettelijke grondslag voor lichte adviestoevoeging

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 14 augustus 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, en het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een reguliere toevoeging voor de algemene asielprocedure (AA-procedure), maar deze werd door verweerder afgewezen. Verweerder stelde dat er geen wettelijke grondslag was voor het verlenen van een lichte adviestoevoeging in de eerste fase van de asielprocedure, waarin eiseres zich bevond. De rechtbank heeft de procedure en de relevante wetgeving, waaronder het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000, grondig geanalyseerd.

De rechtbank oordeelde dat de werkzaamheden van de rechtsbijstandverlener in de rust- en voorbereidingstermijn, die plaatsvonden na de indiening van de aanvraag, deel uitmaakten van de eerste fase van de asielprocedure. De rechtbank concludeerde dat de werkinstructie V060, die stelde dat een lichte adviestoevoeging kon worden verstrekt voor deze werkzaamheden, kennelijk onredelijk was en buiten toepassing moest blijven. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van verweerder en verklaarde het beroep van eiseres gegrond. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moest het betaalde griffierecht worden vergoed.

De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de uitvoering van de asielprocedure en de rechtsbijstandverlening, aangezien de rechtbank heeft vastgesteld dat er geen wettelijke basis is voor het verstrekken van een lichte adviestoevoeging in deze context. Dit kan gevolgen hebben voor toekomstige aanvragen en de interpretatie van de relevante wetgeving.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 17/2366

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 augustus 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. P. Th. van Alkemade),
en

het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, verweerder,

(gemachtigde: mr. P.S.J. de Koning).

Procesverloop

Bij besluit van 23 februari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd aan eiseres een reguliere toevoeging asiel te verlenen voor de AA-procedure, 1e fase.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 11 juli 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2017. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft, na sluiting van het onderzoek ter zitting, het onderzoek op 6 maart 2018 heropend en verweerder een aantal vragen gesteld.
Verweerder heeft deze vragen, bij brief van 16 april 2018 beantwoord. Eiseres heeft op 28 juni 2018 gereageerd.
De rechtbank heeft, nadat zij partijen op 12 juli 2018 in de gelegenheid heeft gesteld om, desgewenst, op een nadere zitting te worden gehoord, het onderzoek op 9 augustus 2018 gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling van de zaak uit van de volgende feiten.
Eiseres verbleef, op het moment dat de toevoeging werd aangevraagd, in een voorziening van het Centraal orgaan opvang asielzoekers (COA) te Budel. De aanvraag is gedaan ten behoeve van de zogenoemde AA-procedure, 1e fase. Bij de aanvraag is een bevestiging, gedateerd 16 december 2016, gevoegd van de geplande voorbespreking AA-procedure (dag 1) op 28 december 2016.
2. Alvorens de zaak inhoudelijk te kunnen behandelen, zal de rechtbank eerst aandacht moeten schenken aan enkele formele aspecten.
2.1
Uit de gedingstukken kan worden opgemaakt dat eiseres' gemachtigde de aanvraag heeft ingediend bij het regiokantoor van verweerder te 's-Hertogenbosch. Op 17 februari 2017 heeft verweerder de aanvraag afgewezen, omdat een toevoeging voor een AA/VA-procedure wordt afgegeven door Legal Aid, gevestigd op het AC.
Na ontvangst van dit bericht heeft eiseres' gemachtigde per e-mail contact opgenomen met het AC en daarbij de aanvraag en verweerders afwijzing gevoegd, met het verzoek om een reactie. Bij e-mailbericht van 23 februari 2017 heeft een medewerkster van verweerder, gesteld namens AC 's-Hertogenbosch, geantwoord: "Wij kunnen hiervoor geen V060 afgeven omdat de aanvraag is ingetrokken, er heeft geen AA procedure plaatsgevonden. U kunt hiervoor een latje aanvragen bij het regiokantoor".
2.2
Eiseres heeft naar aanleiding van de beslissing van het regiokantoor bezwaar gemaakt. Op 7 maart 2017 hebben eiseres en haar gemachtigde naar aanleiding van het e-mailbericht van 23 februari 2017 bezwaar gemaakt.
2.3
Gelet op het verhandelde ter zitting, houdt de rechtbank het ervoor dat verweerder heeft beoogd om de aanvraag voor een toevoeging met zaakcode V060 af te wijzen, omdat er geen sprake was van een procedure. De rechtbank merkt het e-mailbericht van 23 februari 2017 dan ook aan als het besluit van verweerder waartegen het bezwaar was gericht.
2.4
Eiseres' gemachtigde heeft ter zitting verklaard dat, voor zover hijzelf bezwaar heeft gemaakt, dit niet correct is, omdat hij geen belanghebbende is. Voor zover nodig heeft hij het bezwaar ter zitting ingetrokken. De rechtbank houdt het ervoor dat hij heeft bedoeld de rechtbank te vragen om er bij de beoordeling vanuit te gaan dat hij namens zichzelf geen bezwaar heeft gemaakt. De rechtbank acht dit niet bezwaarlijk, omdat hiermee geen belangen worden geschonden. Verweerder is er, gelet hierop, terecht vanuit gegaan dat alleen eiseres bezwaar heeft gemaakt.
3.1
Verweerder heeft toevoeging met zaakcode V060 geweigerd, omdat er geen AA-procedure heeft plaatsgevonden. Er is alleen gesproken met de rechtzoekende voor de dag -1, het dossier is voorbereid en er is contact geweest met de IND over het intrekken van het asielverzoek. Daarvoor kan alleen een lichte adviestoevoeging worden afgegeven. Met de intrekking van het asielverzoek is de AA-procedure afgesloten.
3.2
Volgens eiseres had haar wel degelijk een toevoeging voor procedure moeten worden toegekend. De AA-procedure bestaat uit drie fasen. Eiseres verwijst hiertoe naar artikel 5a van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (Bvr). De werkzaamheden die haar gemachtigde heeft verricht, vallen onder de eerste fase van de procedure. De wet kent geen verwijzing naar de lichte adviestoevoeging, als bepaalde werkzaamheden die onder de eerste fase vallen niet hebben plaatsgevonden. Het maakt dus niet uit dat nog niet alle werkzaamheden in de eerste fase van de AA-procedure waren verricht. Er is namelijk sprake van een forfaitair stelsel met een vergoeding van 4 punten.
Omdat de werkinstructie V060 afwijkt van het wettelijk stelsel, is deze op het punt van de verstrekking van de lichte adviestoevoeging volgens eiseres onverbindend.
3.3
In artikel 3.109, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) is bepaald dat de vreemdeling, na de indiening van de aanvraag van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd een rust- en voorbereidingstermijn wordt gegeven van ten minste zes dagen. Op grond van het tweede lid van deze bepaling wordt de vreemdeling gedurende deze termijn in de gelegenheid gesteld om te worden voorgelicht over de asielprocedure en om zich op de asielprocedure voor te bereiden en zich daartoe te laten bijstaan. Het onderzoek naar de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd vangt na de rust- en voorbereidingstermijn aan.
Op grond van artikel 3.110, vijfde lid, van het Vb, bepaalt de minister, met inachtneming van artikel 3.109, eerste lid, van de Vb, wanneer het onderzoek naar de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aanvangt en deelt de dag van aanvang mede aan de vreemdeling
In artikel 3.112, eerste lid, van het Vb, is bepaald dat de vreemdeling op de eerste dag van het onderzoek door de minister aan een eerste gehoor wordt onderworpen.
Op grond van artikel 5a, eerste lid, onder a, van het Bvr, wordt (…), aan een procedure in het kader van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, van de Vreemdelingenwet 2000, een vergoeding toegekend van vier punten, voor verleende rechtsbijstand gedurende de in artikel 3.109 van het Vb bedoelde termijn tot en met het in artikel 3.113, derde lid, van dat besluit bedoelde ter kennis brengen van een afschrift van het verslag nader gehoor.
3.4
In werkinstructie toevoegen "V060 A.A.-procedure (per 1 september 2011)" (werkinstructie V060), gepubliceerd in de Kenniswijzer op de website van verweerder (https://kenniswijzer.rvr.org/), is vermeld: "Je (RvR Legal Aid) verstrekt een toevoeging met zaakcode V060 op naam van de hoofdcliënt voor een eerste asielaanvraag die in de A.A./V.A.-procedure behandeld wordt. Deze toevoeging geldt voor alle werkzaamheden tijdens de algemene asielprocedure (A.A.-procedure) en de eventuele verlengde asielprocedure (V.A.-procedure)."
In dezelfde werkinstructie is vermeld dat het regiokantoor een lichte adviestoevoeging (lat) kan verstrekken voor werkzaamheden verricht in de periode ná ontvangst van de 'afspraakbevestiging dag -1' en vóór de oorspronkelijk geplande bespreking eerste gehoor. Deze situatie doet zich volgens de werkinstructie onder andere voor wanneer de advocaat negatief adviseert over het indienen van een asielaanvraag op of rond dag -1.
3.5
Bij de aanvraag om toevoeging is een bevestiging gevoegd van de geplande afspraak voor de voorbespreking van de AA-procedure (dag -1) op 28 december 2016. Verweerder heeft, overeenkomstig werkinstructie een V060, voor de werkzaamheden op dag -1, een lat verstrekt.
3.6
Blijkens de beantwoording van de door de rechtbank aan verweerder gestelde vragen, is verweerder van opvatting dat, gelet op de aard en de omvang van de werkzaamheden van de rechtsbijstandverlener op dag -1, een lat, voor het geven van een eenvoudig rechtskundig advies, voldoende is, waaraan twee punten vergoeding worden toegekend. Verweerder acht het, ten opzichte van zaken waarin de asielaanvraag wel verder wordt behandeld, niet redelijk om een volledige vergoeding van vier punten te geven, omdat de asielaanvraag is ingetrokken en de behandeling van de asielaanvraag geen doorgang heeft gevonden.
3.7
Gelet op het in rechtsoverweging 3.3 weergegeven wettelijke kader, kent de AA-procedure een fase die aanvangt met de indiening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en die eindigt op het moment dat op de eerste dag van het onderzoek een eerste gehoor plaatsvindt. Dit is de fase in de procedure die de rust- en voorbereidingstermijn wordt genoemd. Gedurende die termijn wordt de vreemdeling onder meer voorgelicht over de asielprocedure en in de gelegenheid gesteld om zich op de asielprocedure voor te bereiden en zich daartoe te laten bijstaan. De gesprekken die in het kader van de voorlichting over de asielprocedure plaatsvinden tussen de vreemdeling en de rechtsbijstandverlener kunnen ertoe leiden dat de vreemdeling de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd intrekt.
3.8
Omdat de voorbereidende werkzaamheden van de rechtsbijstandverlener in de rust- en voorbereidingstermijn plaatsvinden na indiening van de aanvraag en voorafgaande aan de eventuele - intrekking van de aanvraag, voordat het onderzoek naar de aanvraag als bedoeld in artikel 3.110 van het Vb begint, ziet de rechtbank niet in waarom in dit geval niet een toevoeging - met zaakcode V060 - voor werkzaamheden tijdens de AA-procedure, maar een lat is verstrekt. Op het moment van de 'afspraakbevestiging dag -1' kan van het negatief adviseren over het indienen van een aanvraag geen sprake zijn, louter omdat die aanvraag al is ingediend.
Voor het geval dat, met het negatief adviseren over het indienen van een asielaanvraag op of rond dag -1 het advies van de rechtsbijstandverlener, aan de rechtzoekende, tot intrekking van de ingediende aanvraag is bedoeld, is daarvan bij de aanvraag om toevoeging ook nog geen sprake, zodat ook hierin geen aanleiding kan worden gevonden voor een lat.
3.9
De rechtbank is van oordeel dat er voor de verstrekking van een lat, voor werkzaamheden in de eerste fase van de AA-procedure, geen wettelijke grondslag bestaat. Dit betekent dat werkinstructie V060, voor zover daarin is bepaald dat het regiokantoor een lat kan verstrekken voor werkzaamheden verricht in de periode ná ontvangst van de 'afspraakbevestiging dag -1' en vóór de oorspronkelijk geplande bespreking eerste gehoor, kennelijk onredelijk is en in deze zaak buiten toepassing moet blijven.
Het betoog slaagt.
4. De slotsom is dat verweerder eiseres ten onrechte een toevoeging met zaakcode V060 heeft geweigerd. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit, waarbij het primaire besluit tot weigering van die toevoeging is gehandhaafd, moet worden vernietigd.
5. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen om het gebrek te herstellen, omdat de gevolgen van deze uitspraak voor verweerders uitvoeringspraktijk dusdanige gevolgen zal hebben, dat het herstel het bestek van deze procedure te buiten gaat. Verweerder zal opnieuw op het bezwaar moeten beslissen.
6. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt deze kosten vast op € 1.002,00 voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 501,00, wegingsfactor 1).
7. De rechtbank zal bepalen dat verweerder eiseres het door haar betaalde griffierecht moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • voordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.002,00;
  • bepaalt dat verweerder eiseres het door haar betaalde griffierecht, ten bedrage van € 46,00, moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. de Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.M. Emons, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.