Overwegingen
1. Eiser lijdt aan schizofrenie. In verband met zijn psychiatrische problematiek woont eiser sinds 2010 in woon/zorgcomplex [naam wooncomplex] gelegen aan [adres] . Bij besluit van 16 augustus 2012 heeft het Centrum Indicatiestelling Zorg eiser op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) geïndiceerd voor:
- begeleiding individueel, voor 4 tot 6,9 uur per week,
- begeleiding groep, voor 4 dagdelen per week.
Voor de realisering van die zorg heeft het Zorgkantoor aan eiser een persoonsgebonden budget verleend. Blijkens het begeleidingsplan van 1 september 2012 heeft eiser de geïndiceerde zorg ingekocht bij zorgaanbieder Care4all.
2. Bij besluit van 3 december 2015 heeft verweerder eiser een maatwerkvoorziening voor begeleiding (individueel en/of in groepsverband) toegekend op grond van de Wmo 2015 voor de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2017. Om het resultaat te bereiken dat eiser beoogt, te weten een veilige en stabiele woonomgeving van waaruit zelfredzaamheid groter kan worden en eiser aan de samenleving deel kan nemen, heeft verweerder eiser aangemeld bij zorgaanbieder Cello. Voorts heeft verweerder overwogen dat Cello binnen twee weken samen met eiser een ondersteuningsplan zal maken om de afgesproken resultaten te behalen. In de periode van 3 december 2015 tot 1 november 2016 heeft Cello ten behoeve van eiser individuele begeleiding ingekocht bij Care4all. Van 1 november 2016 tot 1 september 2017 heeft eiser de door Care4all verleende individuele begeleiding zelf bekostigd.
3. Naar aanleiding van een melding van [naam] is verweerder een onderzoek gestart naar de verleende zorg. In dat kader heeft onder meer op 18 april 2017 op het kantoor van verweerder een gesprek plaatsgevonden tussen [naam] , de relatiemanager van Cello, [naam 1] , en de vertegenwoordiger van het wijkteam, [naam 2] . Aanleiding voor dit gesprek was dat Cello en [naam] niet tot overeenstemming kwamen over de wijze waarop eiser wordt begeleid. Tijdens dit gesprek heeft [naam] te kennen gegeven dat hij de door Cello geleverde ondersteuning onvoldoende vindt, omdat deze slechts bestaat uit een incidentele wandeling met eiser. [naam] heeft verweerder daarbij namens eiser verzocht om ten behoeve van de door Care4all verleende zorg, die op dat moment door eiser zelf werd bekostigd, aan eiser wederom een pgb te verstrekken, een en ander naast de door Cello geboden zorg in natura.
4. Op het onderzoek van verweerder is de brief van 9 mei 2017 gevolgd, waarin verweerder aangeeft dat hij meent dat met het ondersteuningsplan van Cello op juiste wijze invulling wordt gegeven de toegekende maatwerkvoorziening.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar daartegen kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Deze niet-ontvankelijkheid baseert verweerder op de conclusie dat de brief van 9 mei 2017 niet op rechtsgevolg is gericht en dus geen besluit is. Die brief gaat immers over de feitelijke invulling van de eerder toegekende maatwerkvoorziening. Tegen een brief die geen besluit is staat geen bezwaar open.
6. Eiser voert primair aan dat er wel sprake is van een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit. Er is sprake van onzorgvuldige en onvolledige besluitvorming omdat de in bezwaar aangevoerde gronden niet bij de beoordeling van het bezwaar zijn betrokken.
Subsidiair heeft eiser aangevoerd dat ten onrechte geen proceskostenvergoeding in bezwaar is toegekend.
Tevens heeft eiser verzocht te gelasten dat verweerder overgaat tot betaling van een dwangsom, omdat het besluit op bezwaar – na de uitspraak op het beroep wegens niet tijdig beslissen – pas op 1 februari 2018 kenbaar is gemaakt aan de gemachtigde.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
8. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in de uitspraak van 18 mei 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:1402) geoordeeld dat het gemeentebestuur grote vrijheid heeft bij de uitvoering van de Wmo 2015 en dat de beleidskeuzen van de gemeenteraad en – binnen de daarvoor gestelde grenzen – het college voor de bestuursrechter een gegeven zijn, die slechts met terughoudendheid kunnen worden getoetst. Als het om maatwerkvoorzieningen gaat, vindt deze vrijheid een grens in artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015, dat bepaalt dat een maatwerkvoorziening een passende bijdrage moet leveren aan de zelfredzaamheid en/of participatie van de cliënt. Het is aan het college, waar mogelijk rekening houdend met de redelijke wensen van de aanvrager, om te besluiten op welke wijze het de aanvrager ondersteunt en met welk pakket van de op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de persoon afgestemde diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen of andere maatregelen een passende bijdrage aan de zelfredzaamheid en/of participatie wordt geleverd. 9. Met het besluit van 3 december 2015 heeft verweerder aan eiser een maatwerkvoorziening toegekend voor begeleiding (individueel en/of in groepsverband). Daarbij is bepaald dat eiser ondersteuning nodig heeft voor de sociale redzaamheid, met het resultaat een veilige stabiele woonomgeving van waaruit de zelfredzaamheid groter kan worden en eiser aan de samenleving deel kan nemen.
10. Voor zover eiser c.q. [naam] met zijn melding heeft geprobeerd te bereiken dat de aan hem toegekende maatwerkvoorziening voortaan anders zou worden ingevuld dan door Cello vanaf 1 november 2016 voorgestaan, is een beslissing daarover niet aan te merken als een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit. Zoals ook de voorzieningenrechter in de procedure met nummer SHE 17/2551 reeds overwoog, is een dergelijke beslissing niet op rechtsgevolg gericht. In zo’n situatie staat de gang naar de bestuursrechter daarom niet open maar moeten geschillen (tussen belanghebbende en de zorgaanbieder) over de feitelijke invulling van de maatwerkvoorziening desnoods worden voorgelegd aan de burgerlijke rechter.
11. Uit de brief van 9 mei 2017 zou kunnen worden afgeleid dat verweerder eisers melding ook slechts als klacht over de feitelijke invulling heeft opgevat. Verweerder is er daarbij naar het oordeel van de rechtbank echter ten onrechte aan voorbij gegaan dat [naam] zich niet alleen heeft beklaagd over de feitelijke invulling van de maatwerkvoorziening, maar dat hij daarnaast van mening is dat er aanvullende ondersteuning via Care4All noodzakelijk is – zoals óók uit de brief van 9 mei 2017 blijkt. Uit het verslag van het gesprek tussen [naam] , [naam 1] en [naam 2] blijkt dat [naam] bij die gelegenheid duidelijk heeft aangegeven van mening te zijn dat de omvang van de door Cello geboden begeleiding tekort schiet. De rechtbank ziet dat als iets anders dan als een klacht over de feitelijke invulling van de geboden zorg. Verder heeft [naam] gevraagd om – naast de hulp in natura via Cello – een persoonsgebonden budget om hulp via Care4All in te kopen.
11. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het verweerder duidelijk had moeten zijn dat eiser in wezen vroeg om een (aanvullende) voorziening op grond van de Wmo. Het indienen van een aanvraag is in beginsel vormvrij, zodat de rechtbank verweerders standpunt ter zitting, dat geen aanvraag is ingediend, niet kan volgen.
13. In de brief van 9 mei 2017 schrijft verweerder dat onderzoek is gedaan naar de feitelijke invulling van de voorziening en dat is geconcludeerd dat deze passend is voor eiser. Verder schrijft verweerder dat in de gemeente ’s-Hertogenbosch niet zowel hulp in natura als een pgb kan worden verstrekt. Verweerder ziet daarom geen reden om een pgb toe te kennen. In zoverre is de brief van 9 mei 2017 wel degelijk te beschouwen als een weigering op eisers verzoek om een aanvullende voorziening in de vorm van een pgb. Wat dat betreft is de brief van 9 mei 2017 wel degelijk op rechtsgevolg gericht en te beschouwen als een besluit in de zin van de Awb, waartegen bezwaar open stond.
14. Het bezwaar van eiser is daarom ten onrechte kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is reeds daarom gegrond.
15. Omdat – zoals tijdens de behandeling van het voornoemde verzoek om een voorlopige voorziening is gebleken – verweerder niet kan aangeven welke hulp Cello concreet aan eiser biedt en waarom deze hulp toereikend is, ziet de rechtbank geen mogelijkheid zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal daarom verweerder opdragen opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen. Daarin kan verweerder zich ook uitspreken over de noodzaak om een proceskostenvergoeding in de bezwaarfase toe te kennen.
16. Met betrekking tot eisers verzoek om vaststelling van een dwangsom wegens het niet tijdig beslissen overweegt de rechtbank dat eisers gemachtigde ter zitting heeft bevestigd dat hij op 23 januari 2018 wist dat het bestreden besluit was genomen. Eiser stelt dat het bestreden besluit ten onrechte niet op de voorgeschreven wijze aan zijn gemachtigde bekend is gemaakt, zodat een dwangsom is verbeurd. Dit betoog volgt de rechtbank niet. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 15 april 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1296) overweegt de rechtbank dat de dwangsomregeling beoogt een financiële prikkel te vormen om te besluiten binnen de geldende beslistermijnen. Niet in geschil is dat verweerder het bestreden besluit op 22 januari 2018 heeft verzonden aan eiser maar niet aan gemachtigde van eiser. Verweerder heeft daarom terecht bepaald dat na 22 januari 2018 geen dwangsom is verschuldigd. Met ingang van die datum was verweerder immers niet langer in gebreke. Vanaf dat moment is er namelijk geen sprake meer van de situatie dat het besluit nog langer is uitgebleven. 17. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiser redelijkerwijs heeft gemaakt. Deze kosten worden begroot op € 1.002,- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van beroep, 1 punt voor de zitting à € 501,- per punt). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken. Daarnaast dient verweerder het griffierecht te vergoeden.