ECLI:NL:RBOBR:2018:4332

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 augustus 2018
Publicatiedatum
31 augustus 2018
Zaaknummer
C/01/335835 / KG ZA 18-395
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van koopovereenkomst en toewijzing van dwangsom in kort geding met betrekking tot appartement onder bewind

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 30 augustus 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en SAAM Thuisbegeleiding B.V., de bewindvoerder van een onder bewind gestelde persoon. De eiser vorderde nakoming van een koopovereenkomst voor een appartement, dat de onder bewind gestelde persoon aan hem had verkocht. De eiser stelde dat de bewindvoerder en de onder bewind gestelde persoon in gebreke waren gebleven met de levering van het appartement, ondanks eerdere overeenkomsten. De bewindvoerder voerde verweer en stelde dat de onder bewind gestelde persoon ten tijde van de overeenkomst leed aan een geestelijke stoornis, waardoor hij niet in staat was om een redelijke waardering van zijn belangen te maken. De voorzieningenrechter oordeelde dat de bewindvoerder niet aannemelijk had gemaakt dat de onder bewind gestelde persoon niet in staat was tot een redelijke waardering van zijn belangen bij het aangaan van de koopovereenkomst. De vordering van de eiser tot nakoming van de koopovereenkomst werd toegewezen, onder de voorwaarde dat de eiser een bankgarantie zou afgeven. Daarnaast werd een dwangsom opgelegd voor het geval de bewindvoerder niet aan de uitspraak voldeed. De vordering tot betaling van een contractuele boete en de vordering tot betaling van buitengerechtelijke kosten werden afgewezen, omdat de eiser geen spoedeisend belang had aangetoond.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/335835 / KG ZA 18-395
Vonnis in kort geding van 30 augustus 2018
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. M.P.M. Riep te 's-Hertogenbosch,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SAAM THUISBEGELEIDING B.V,gevestigd te De Mortel,
in haar hoedanigheid van bewindvoerder van
[naam onder bewind gestelde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. Th.J.A. Winnubst te 's-Hertogenbosch.
Partijen worden hierna [eiser] en SAAM genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 30 juli 2018 met producties, genummerd 1 tot en met 16;
  • de brief van mr. Riep van 2 augustus 2018;
  • de brief van mr. Winnubst van 13 augustus 2018 met producties, genummerd 1 tot en met 3;
  • de brief van mr. Riep van 14 augustus 2018 met een productie, genummerd 17;
  • de mondelinge behandeling ter zitting van 15 augustus 2018;
  • de pleitnota van mr. Riep;
  • de pleitnota van mr. Winnubst.

2.De feiten

2.1.
[naam onder bewind gestelde] is eigenaar van het appartement met dakterras, gelegen aan het adres [adres] . [naam onder bewind gestelde] heeft een hypotheekschuld aan de bank van
€ 161.000,00, met een betalingsachterstand van € 9.000,00. De bank heeft aangekondigd tot executiemaatregelen over te zullen gaan, zo [naam onder bewind gestelde] zelf niet in staat blijkt zijn appartement te verkopen.
2.2.
Op 21 september 2017 hebben [eiser] en [naam onder bewind gestelde] een koopovereenkomst gesloten, waarbij [naam onder bewind gestelde] de helft van zijn dakterras verkoopt aan [eiser] tegen een koopprijs van € 1,00 kosten koper en waarbij [eiser] zich verbindt op zijn kosten het volledige dakterras (dus ook het deel dat eigendom blijft van [naam onder bewind gestelde] ) te renoveren en in te richten (productie 3 bij de dagvaarding).
2.3.
Op 6 januari 2018 hebben partijen andermaal een koopovereenkomst gesloten. Bij deze koopovereenkomst heeft [naam onder bewind gestelde] zijn appartement inclusief het gehele dakterras aan [eiser] verkocht tegen een koopprijs van € 100.000,00 kosten koper (productie 4 bij de dagvaarding).
2.4.
Op 6 februari 2018 hebben [naam onder bewind gestelde] en [eiser] voor de derde keer een koopovereenkomst gesloten (productie 5 bij de dagvaarding), waarbij [naam onder bewind gestelde] zijn appartement inclusief het gehele dakterras aan [eiser] verkocht tegen een koopprijs van € 125.000,00 kosten koper omdat de bank had verzocht de koopprijs te verhogen (productie 7 bij de dagvaarding). In deze koopovereenkomst hebben partijen opgenomen dat de levering op 20 februari 2018 zou plaatsvinden. Ingevolge artikel 15 van de koopovereenkomst, maken van deze overeenkomst tevens onderdeel uit de aan de overeenkomst gehechte algemene bepalingen. Artikel VII van de algemene bepalingen luidt als volgt:
“1. Een partij is in verzuim jegens de wederpartij als hij, na in gebreke te zijn gesteld, nalatig is of blijft aan zijn verplichtingen uit hoofde van de koopovereenkomst te voldoen. (…).
2.
Wanneer een partij in verzuim is, is deze verplicht de schade die de wederpartij dientengevolge lijdt te vergoeden en kan de wederpartij de overeenkomst zonder gerechtelijke tussenkomst ontbinden.
3.
Wanneer het verzuim betrekking heeft op het meewerken aan de feitelijke en/ of juridische levering dan wel op de voldoening van de koopprijs, zal de nalatige partij daarnaast ten behoeve van de wederpartij een zonder rechterlijke tussenkomst opeisbare boete verbeuren. De hoogte van deze boete is gelijk aan tien procent van de totale koopprijs. Voorzover de wederpartij meer schade lijdt, heeft hij, naast de boete, recht op aanvullende schadevergoeding.
4.
(…)”
2.5.
Alle drie de koopovereenkomsten zijn ingeschreven in de openbare registers (de eerste op 24 oktober 2017, de tweede op 9 januari 2018 en de derde op 16 mei 2018).
2.6.
Bij e-mailbericht van 19 februari 2018 heeft [naam onder bewind gestelde] aan [eiser] bericht dat de levering op 20 februari 2018 niet door kon gaan omdat de bank nog geen goedkeuring had gegeven vanwege een door [naam onder bewind gestelde] gemaakte administratieve fout met betrekking tot het terugbetalen van de rest van de lening (productie 9 bij de dagvaarding).
2.7.
De advocaat van [naam onder bewind gestelde] heeft bij brief van 9 april 2018 (productie 10 bij de dagvaarding) aan [eiser] bericht dat [naam onder bewind gestelde] , op het moment van het aangaan van de overeenkomsten van 21 september 2017 en 6 februari 2018, aan een psychische stoornis leed waardoor hij niet in staat was tot een redelijke waardering van zijn belangen. Dit had voor [eiser] duidelijk moeten zijn geweest, gelet op de vervuilde toestand van het appartement, zo stelt de advocaat van [naam onder bewind gestelde] in zijn brief. Voorts vermeldt de brief dat [eiser] [naam onder bewind gestelde] met betrekking tot beide rechtshandelingen heeft benadeeld. In de brief staat voorts vermeld:
“Het is op grond van al het bovenstaande dat ik namens cliënt op grond van artikel 3:34 BW de rechtshandelingen met betrekking tot zowel het pand aan de [adres] als het daarbij behorende dakterras vernietig. Subsidiair doe ik dat op grond van artikel 3:44 BW, te weten misbruik van omstandigheden.
Ik verzoek u daarom binnen 14 dagen na dagtekening van dit schrijven de inschrijvingen in het kadaster van de koopovereenkomsten ongedaan te maken.”
2.8.
Mr. Riep heeft bij brief van 30 april 2018 aan de advocaat van [naam onder bewind gestelde] , [naam onder bewind gestelde] gesommeerd zijn verplichtingen uit hoofde van de koopovereenkomsten na te komen, en hem aansprakelijk gesteld voor alle door [eiser] te lijden schade zo [naam onder bewind gestelde] niet aan die verplichtingen voldoet. Bij gebreke van nakoming en medewerking verbeurt [naam onder bewind gestelde] bovendien een contractuele boete van € 12.500,00, aldus de brief van mr. Riep (productie 11 bij de dagvaarding).
2.9.
Bij beschikking van 14 juni 2018 zijn de goederen van [naam onder bewind gestelde] onder bewind gesteld wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden (productie 13 bij de dagvaarding).
2.10.
Bij e-mailbericht van 19 juni 2018 heeft mr. Riep aan de advocaat van [naam onder bewind gestelde] bericht dat de contractuele boete ad € 12.500,00 reeds verbeurd is (productie 12 bij de dagvaarding).
2.11.
De levering van het appartement met dakterras heeft tot op heden niet plaatsgevonden.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert –samengevat- bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
de bewindvoerder en [naam onder bewind gestelde] te veroordelen tot nakoming van de derde koopovereenkomst, door levering van het appartement aan [eiser] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 750,00 per dag met een maximum van € 10.000,00 voor iedere dag dat zij dan wel één van hen hiermee in gebreke blijft;
de bewindvoerder te machtigen om uitvoering te geven aan de derde koopovereenkomst, onder meer door levering van het appartement aan [eiser] ;
te bepalen dat, zo [naam onder bewind gestelde] en/ of de bewindvoerder niet meewerken aan het onder a. bepaalde binnen 10 dagen na betekening van het vonnis, dit vonnis in de plaats treedt van de medewerking tot levering van het appartement en de benodigde inschrijvingen daartoe in de registers;
e bewindvoerder te veroordelen om aan [eiser] € 12.500,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 mei 2018 tot en met de datum 30 juli 2018;
de bewindvoerder te veroordelen tot betaling van € 1.089,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen bedrag;
de bewindvoerder in de proceskosten, waaronder de nakosten, te veroordelen.
3.2.
[eiser] legt hieraan –kort weergegeven- het volgende ten grondslag.
3.3.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat de bewindvoerder (en aanvankelijk [naam onder bewind gestelde] ), de derde koopovereenkomst behoort na te komen. De bewindvoerder weigert echter hieraan haar medewerking te verlenen.
[eiser] heeft een spoedeisend belang bij zijn vorderingen, die strekken tot nakoming van de koopovereenkomst. De termijn van de Vormerkung ex artikel 7:3 BW loopt door tot 16 november 2018, waarna [eiser] de goederenrechtelijke bescherming van artikel 7:3 BW verliest. Bovendien vreest [eiser] dat [naam onder bewind gestelde] het appartement in de tussentijd aan een derde verkoopt, daarvan heeft hij reeds signalen opgevangen. Dit terwijl [eiser] inmiddels huurovereenkomsten heeft gesloten met derden ten aanzien van het appartement en het dakterras, die hij nu niet kan nakomen. De huidige huurder heeft zelfstandig de huurprijs verlaagd omdat zij niet kan beschikken over een gedeelte van het dakterras.
De koopprijs is marktconform zodat toewijzing van de vordering niet benadelend is voor [naam onder bewind gestelde] .
3.4.
Ondanks de schriftelijke sommatie van mr. Riep van 30 april 2018 om binnen acht dagen te bevestigen dat [naam onder bewind gestelde] de koopovereenkomst zal nakomen middels levering van het appartement, is [naam onder bewind gestelde] daarmee in gebreke gebleven. Gelet hierop verkeert [naam onder bewind gestelde] vanaf 9 mei 2018 in verzuim. Bovendien geldt dat het verzuim zonder ingebrekestelling is ingetreden op grond van artikel 6:83 lid C BW, nu uit de brief van 9 april 2018 van de advocaat van [naam onder bewind gestelde] volgt dat [naam onder bewind gestelde] in de nakoming van de koopovereenkomst en de levering van het appartement tekort zal schieten.
Door het verzuim en het tekortschieten in de nakoming van de overeenkomst door [naam onder bewind gestelde] , heeft [eiser] , mede gelet op artikel 6:74 BW en artikel VII van de derde koopovereenkomst, schade geleden. Deze schade bestaat uit de contractuele boete ex artikel VII van de koopovereenkomst en vertragingsschade ex artikel 6:119 BW.
De gevorderde buitengerechtelijke kosten ad € 1.089,00 zijn berekend over de boete, die verschuldigd is omdat de bewindvoerder haar medewerking aan de levering niet verleent.
3.5.
De bewindvoerder voert verweer en beroept zich daarbij op een wilsontbreken aan de zijde van [naam onder bewind gestelde] in de zin van artikel 3:34 lid 1 BW en op misbruik van omstandigheden in de zin van artikel 3:44 lid 1 en 4 BW.
3.6.
De bewindvoerder heeft zijn stellingen –samengevat- als volgt toegelicht.
Ten tijde van het aangaan van de koopovereenkomsten leed [naam onder bewind gestelde] aan een geestelijke stoornis, waardoor hij niet in staat was tot een redelijke waardering van zijn belangen. [eiser] heeft dit geweten, althans moeten weten en/ of begrijpen, gelet op de vervuilde toestand van het appartement die [eiser] moet hebben gezien en het feit dat [naam onder bewind gestelde] akkoord ging met de verkoop van de helft van zijn dakterras voor € 1,00 aan [eiser] . De rechtshandeling is bovendien nadelig voor [naam onder bewind gestelde] , in de zin van artikel 3:34 lid 1 BW. Immers, de kantoorgenoot van de advocaat van de bewindvoerder is met een hem bekende klusjesman ter plaatse geweest. Deze bleek bereid om € 150.000,00 voor het appartement te betalen. Daarmee staat het nadeel voor [naam onder bewind gestelde] als bedoeld in artikel 3:34 BW vast. Gelet hierop moet de overeenkomst worden geacht onder invloed van de storing tot stand te zijn gekomen. Dat [eiser] zich dit nadeel heeft gerealiseerd blijkt wel uit het feit dat hij zonder slag of stoot heeft ingestemd met een verhoging van de koopprijs met 25%. [eiser] heeft duidelijk misbruik willen maken van de situatie waarin [naam onder bewind gestelde] zich op dat moment bevond.
3.7.
Ten aanzien van de gevorderde boete ad € 12.500,00 stelt de bewindvoerder zich op het standpunt dat [naam onder bewind gestelde] dit bedrag niet aan [eiser] verschuldigd is omdat de algemene bepalingen geen onderdeel uitmaken van de koopovereenkomst. De bewindvoerder betwist bovendien dat sprake is van feiten en omstandigheden die maken dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. Gelet hierop behoren ook de gevorderde incassokosten te worden afgewezen, zo stelt de bewindvoerder. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten moeten bovendien worden afgewezen omdat de advocaat van [eiser] deze kosten niet heeft gemaakt.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Het beroep op artikel 3:34 lid 1 BW

4.1.
Uitgangspunt is dat de bewindvoerder de derde koopovereenkomst die [naam onder bewind gestelde] is aangegaan met [eiser] , dient na te komen. Dit kan anders zijn wanneer de bewindvoerder aannemelijk maakt dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 3:34 lid 1 BW.
4.2.
Ingevolge artikel 3:34 lid 1 BW wordt, zo iemands geestvermogens blijvend of tijdelijk gestoord zijn, een met de verklaring overeenstemmende wil geacht te ontbreken, indien de stoornis een redelijke waardering van de bij de handeling betrokken belangen belette, of indien de verklaring onder invloed van die stoornis is gedaan. Artikel 3:34 lid 1 BW bepaalt voorts dat een verklaring wordt vermoed onder invloed van de stoornis te zijn gedaan, indien de rechtshandeling voor de geestelijk gestoorde nadelig was, tenzij het nadeel op het tijdstip van de rechtshandeling redelijkerwijze niet was te voorzien.
4.3.
De bewindvoerder heeft haar standpunt dat bij [naam onder bewind gestelde] sprake was van een stoornis die een redelijke waardering van zijn belangen belette, nader toegelicht. Zoals hiervoor reeds is aangehaald blijkt volgens de bewindvoerder een en ander al uit het feit dat [naam onder bewind gestelde] akkoord ging met de verkoop van de helft van zijn dakterras voor € 1,00 aan [eiser] . Een weldenkend mens gaat daarmee niet akkoord, ook niet wanneer de koper de andere helft van het dakterras op diens kosten renoveert en inricht, zo stelt de bewindvoerder. Dat [naam onder bewind gestelde] bij het aangaan van de eerste koopovereenkomst mogelijk niet in staat was tot een redelijke waardering van zijn belangen, betekent op zichzelf echter nog niet dat hij ook bij het aangaan van de derde koopovereenkomst daartoe niet in staat was.
4.4.
De bewindvoerder heeft daarnaast gewezen op de verontreinigde toestand in het appartement van [naam onder bewind gestelde] . Ter verduidelijking van een en ander heeft de bewindvoerder foto’s van het interieur van het appartement van [naam onder bewind gestelde] in het geding gebracht (productie 3 van mr. Winnubst). Hoewel de foto’s onmiskenbaar een beeld geven van de verontreinigde toestand in de woning van [naam onder bewind gestelde] en doen vermoeden dat [naam onder bewind gestelde] ’ lijdt aan een geestelijke stoornis, blijkt hieruit nog niet dat [naam onder bewind gestelde] bij het aangaan van de derde koopovereenkomst door die stoornis niet in staat was tot een redelijke waardering van zijn belangen.
4.5.
De bewindvoerder heeft voorts een verklaring van de psychiater van [naam onder bewind gestelde] van 9 augustus 2018 in het geding gebracht (productie 2 van mr Winnubst). Uit deze verklaring blijkt dat [naam onder bewind gestelde] inderdaad lijdt aan een psychische stoornis. Voorts blijkt uit deze verklaring dat, hoewel in het algemeen gesteld kan worden dat het aannemelijk is dat stoornissen als deze, en zeker een combinatie daarvan, een redelijke waardering van alle belangen in de weg staat, niet met zekerheid te zeggen is dat [naam onder bewind gestelde] ’ handelen met betrekking tot de verkoop van zijn woning door de stoornis is beïnvloed. Volgens de psychiater is, teneinde zulks te kunnen vaststellen, een nader onderzoek geïndiceerd.
4.6.
Ten aanzien van de verklaringen van maatschappelijk werk die mr. Winnubst in het geding heeft gebracht als productie 1, stelt de voorzieningenrechter vast dat het hier een compilatie betreft van e-mails verzonden door Leermakers zorggroep en het UWV. Het gaat niet om een kopie van de originele e-mails. Nu mr. Winnubst deze compilatie eerst op 13 augustus 2018 in het geding heeft gebracht, is [eiser] niet in de gelegenheid geweest de juistheid ervan te onderzoeken. Gelet hierop kunnen deze verklaringen voorshands evenmin tot de conclusie leiden dat [naam onder bewind gestelde] bij het aangaan van de derde overeenkomst niet in staat was tot een redelijke waardering van zijn belangen.
4.7.
De bewindvoerder is er, gezien het voorgaande, voorshands niet in geslaagd aannemelijk te maken dat [naam onder bewind gestelde] bij het aangaan van de derde overeenkomst vanwege zijn stoornis niet in staat was tot een redelijke waardering van zijn belangen. Om te kunnen vaststellen of [naam onder bewind gestelde] , gelet op zijn stoornis, bij het aangaan van de derde koopovereenkomst niet in staat was tot een redelijke waardering van zijn belangen, is nader onderzoek vereist, waarvoor dit kort geding zich niet leent. Daarvoor zal de bodemrechter moeten worden geadieerd.
4.8.
Vervolgens is de vraag aan de orde of het sluiten van de koopovereenkomst voor [eiser] nadelig was. Immers, zo dat het geval is, dan wordt ingevolge artikel 3:34 lid 1 BW de koopovereenkomst geacht onder invloed van de stoornis te zijn gesloten.
4.9.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat voorshands niet aannemelijk is geworden dat de verkoop van het appartement voor een bedrag ad € 125.000,00 benadelend is voor [naam onder bewind gestelde] , nu niet bekend is wat de reële waarde is van het appartement. Volgens [eiser] is het bedrag van € 125.000,00 een reële kooprijs voor het appartement nu ook de bank met dit bedrag akkoord is gegaan. Het enkele feit dat de bank akkoord is gegaan met een bedrag van € 125.000,00 maakt echter nog niet dat dit bedrag een reële waarde is voor het appartement. Dat een bedrag van € 125.000,00 een reële waarde is voor het appartement blijkt volgens van [eiser] voorts uit het stuk dat mr. Riep als productie 17 heeft overgelegd. De voorzieningenrechter constateert dat dit een stuk betreft dat klaarblijkelijk onderdeel uitmaakt van een taxatierapport. Het gaat echter slechts om een enkele bladzijde uit dat rapport, waarop niet staat vermeld wie het pand heeft getaxeerd en op welke datum deze taxatie heeft plaatsgevonden. Mitsdien kan ook hieruit niet worden afgeleid wat de reële waarde is van het appartement.
4.10.
De bewindvoerder stelt zich op het standpunt dat de reële waarde van het appartement niet € 125.000,00, maar € 150.000,00 bedraagt. De advocaat van de bewindvoerder adstrueert zijn standpunt stellende dat een bekende van zijn kantoorgenoot heeft aangegeven dat hij € 150.000,00 voor het appartement zou willen betalen. Het enkele feit dat iemand aangeeft
€ 150.000,00 voor het appartement te willen betalen, maakt echter evenmin dat dat de reële waarde is.
4.11.
Het voorgaande brengt mee dat het beroep van de bewindvoerder op artikel 3:34 lid 1 BW faalt.
Het beroep op artikel 3:44 lid 1 en 4 BW
4.12.
Artikel 3:44 lid 4 BW bepaalt onder meer dat een rechtshandeling vernietigbaar is, wanneer zij tot stand is gekomen door misbruik van omstandigheden. Ingevolge artikel 3:44 lid 4 is misbruik van omstandigheden aanwezig, wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden.
4.13.
Dat sprake is van misbruik van omstandigheden in vorenbedoelde zin is in dit geding onvoldoende aannemelijk geworden. De bewindvoerder stelt zich op het standpunt dat, nu vast staat dat [eiser] voor het sluiten van de koopovereenkomst bij [naam onder bewind gestelde] in het appartement is geweest en de verontreinigde woning zelf heeft gezien, hij bij het sluiten van de derde koopovereenkomst op de hoogte was, althans had moeten zijn geweest, van de abnormale geestestoestand van [naam onder bewind gestelde] en van het feit dat [naam onder bewind gestelde] daardoor werd bewogen tot het verrichten van die rechtshandeling.
4.14.
Zoals hiervoor reeds is overwogen, is voorshands echter niet aannemelijk geworden dat de abnormale geestestoestand van [naam onder bewind gestelde] hem heeft bewogen tot het aangaan van de derde koopovereenkomst. Daarbij komt dat –wat ook zij van het antwoord op de vraag of [eiser] bij het sluiten van de derde koopovereenkomst op de hoogte was van de verontreinigde toestand in het appartement van [naam onder bewind gestelde] en van diens abnormale geestestoestand- niet kan worden gezegd dat [eiser] wist of had moeten begrijpen dat hij [naam onder bewind gestelde] van het sluiten van de koopovereenkomst had moeten weerhouden, nu voorshands niet aannemelijk is geworden dat [naam onder bewind gestelde] , door het sluiten van de derde koopovereenkomst, is benadeeld.
4.15.
Ook het beroep van de bewindvoerder op misbruik van omstandigheden in de zin van artikel 3:44 lid 4 BW faalt derhalve.
4.16.
De slotsom is dat de bewindvoerder in beginsel ervoor zal moeten zorgen dat er uitvoering wordt gegeven aan de tussen [eiser] en [naam onder bewind gestelde] op 6 februari 2018 gesloten koopovereenkomst. [eiser] heeft daarbij ook een spoedeisend belang, gelet op het feit dat op 16 november 2018 de bescherming van de inschrijving van de koopovereenkomst in de openbare registers vervalt. De vordering van [eiser] onder a) die ertoe strekt dat uitvoering wordt gegeven aan de koopovereenkomst, ligt in beginsel dan ook voor toewijzing gereed.
Belangenafweging
4.17.
In het kader van een afweging van de betrokken belangen, wordt nog als volgt overwogen.
Dat het appartement van [naam onder bewind gestelde] wordt overgedragen lijkt voorshands niet in het nadeel van [naam onder bewind gestelde] te zijn. De bewindvoerder heeft ter zitting verklaard dat [naam onder bewind gestelde] niets meer van het appartement wil weten en dat hij hoe dan ook niet meer terugkeert naar het appartement. De bewindvoerder heeft aangegeven dat [naam onder bewind gestelde] thans begeleid woont en dat hij waarschijnlijk nooit meer zelfstandig zal kunnen wonen.
Hoewel voorshands niet aannemelijk is geworden dat [naam onder bewind gestelde] met het sluiten van de derde koopovereenkomst in zijn belangen is benadeeld, kan zulks ook niet helemaal worden uitgesloten, mede gelet op het feit dat in dit geding niet duidelijk is geworden wat de reële waarde is van het appartement. [eiser] zal dan ook zekerheid moeten stellen –voor het geval de bewindvoerder zich terecht heeft beroepen op de vernietiging van de koopovereenkomst en [eiser] schadevergoeding zal moeten betalen- voordat partijen uitvoering zullen geven aan de derde koopovereenkomst.
De vordering onder a)
4.18.
Gezien het voorgaande zal de voorzieningenrechter de vordering onder a) toewijzen onder de opschortende voorwaarde dat [eiser] een bankgarantie van
€ 50.000,00 afgeeft aan de bewindvoerder van een eerste klas Nederlandse bank onder de gebruikelijke voorwaarden van deze bank.
4.19.
De ter versterking van de gevraagde veroordeling onder a) gevorderde dwangsom wordt eveneens toegewezen, met dien verstande dat hieraan een matigingsbevoegdheid van na te melden inhoud wordt verbonden.
De vordering onder b)
4.20.
De vordering onder b) moet worden afgewezen. Ingevolge artikel 1:441 lid 2 onder a BW behoeft de bewindvoerder immers geen machtiging van de kantonrechter wanneer de bewindvoerder handelt krachtens rechterlijk bevel, zoals hier het geval is. Vanwege de door de voorzieningenrechter uitgesproken veroordeling is de bewindvoerder dus hoe dan ook gehouden deze uit te voeren.
De vordering onder c)
4.21.
De vordering onder c) wordt afgewezen. Een dergelijke veroordeling voert in dit stadium te ver. De voorzieningenrechter gaat er vanuit dat de bewindvoerder de haar opgelegde veroordeling zal nakomen zodra de bankgarantie is afgegeven. De op te leggen dwangsom vormt vooralsnog een voldoende prikkel tot nakoming.
De vorderingen onder d) en e)
4.22.
De vordering die strekt tot betaling van een bedrag van € 12.500,00 aan contractuele boete, betreft een geldvordering. Een geldvordering in kort geding komt slechts voor toewijzing in aanmerking als het bestaan van de vordering voldoende aannemelijk is en er daarnaast sprake is van feiten of omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl in de afweging van belangen mede betrokken dient te worden de vraag naar het risico van de onmogelijkheid van terugbetaling.
4.23.
Gesteld noch gebleken is dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij het door hem gevorderde boetebedrag. Reeds hierom wordt de vordering onder d) afgewezen, hetgeen meebrengt dat ook de vordering onder e) voor afwijzing gereed ligt.
De vordering onder f)
4.24.
Gelet op het feit dat beide partijen deels in het ongelijk zijn gesteld, worden de proceskosten tussen hen gecompenseerd, als na te melden.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt de bewindvoerder om binnen één week na betekening van dit vonnis over te gaan tot nakoming van de derde koopovereenkomst door levering van het appartement aan [eiser] tegen een koopprijs van € 125.000,00 kosten koper, onder de opschortende voorwaarde dat [eiser] vóór 1 oktober 2018 een onherroepelijke bankgarantie van € 50.000,00 van een eersteklas Nederlandse bank onder de gebruikelijke voorwaarden van die bank, afgeeft aan de bewindvoerder;
5.2.
veroordeelt de bewindvoerder om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 750,00 voor iedere dat hij niet aan de in 5.1 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt;
5.3.
bepaalt dat geen dwangsommen zullen worden verbeurd voorzover dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht, in aanmerking genomen de mate waarin aan het vonnis is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid van de overtreding;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2018.