ECLI:NL:RBOBR:2018:4361

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 september 2018
Publicatiedatum
5 september 2018
Zaaknummer
17_3331
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de Ziektewet-uitkering van een pedagogisch medewerker na beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 6 september 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een pedagogisch medewerker, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had zich ziek gemeld na een ongeval en ontving een Ziektewet-uitkering. Het UWV heeft op 22 juni 2017 vastgesteld dat eiseres per 26 juni 2017 geen recht meer had op deze uitkering, omdat zij geschikt werd geacht voor bepaalde functies. Eiseres heeft hiertegen beroep aangetekend, waarbij zij stelde dat haar lichamelijke en psychische beperkingen niet adequaat waren beoordeeld.

De rechtbank heeft de feiten en de medische rapportages van de verzekeringsarts B&B in overweging genomen. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts voldoende zorgvuldig onderzoek had verricht en dat de rapportages voldoende onderbouwd waren. Eiseres had niet overtuigend aangetoond dat haar beperkingen ernstiger waren dan door de verzekeringsarts was vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht had vastgesteld dat eiseres per 26 juni 2017 geen recht meer had op een ZW-uitkering.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Eiseres had de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 17/3331

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 september 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. Y.J.K. van Nunen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: P.J.L.H. Coenen).

Procesverloop

Bij besluit van 22 juni 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiseres per 26 juni 2017 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Bij besluit van 26 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en daarbij een nadere rapportage van de verzekeringsarts Bezwaar en Beroep (B&B) van 30 januari 2018 overgelegd.
Eiseres heeft na het verweerschrift nadere stukken ingediend.
Verweerder heeft hierop gereageerd door middel van aanvullende rapportages van de verzekeringsarts B&B van 9 maart 2018 en 5 juni 2018.
Een zitting heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres was sinds 26 augustus 2013 werkzaam als pedagogisch medewerker bij Kinderopvang [naam] voor gemiddeld 33,23 uur per week, toen zij zich eind 2013 ziek meldde vanwege lichamelijke klachten na een achterop aanrijding. In verband met het bereiken van de zogeheten einde wachttijd, heeft eiseres een WIA-uitkering aangevraagd. Bij besluit van 22 oktober 2015 heeft verweerder vastgesteld dat eiseres in aansluiting op de toepasselijke wachttijd meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd, zodat zij met ingang van 30 november 2015 niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering.
Bij deze WIA-schatting is eiseres geschikt geacht voor de functies van samensteller elektronische apparatuur (SBC-code 267050), telefonist/receptionist (SBC-code 315120) en productiemedewerker industrie (SBC-code 111180). Daarnaast heeft verweerder nog drie functies geduid. Tegen dit besluit heeft eiseres geen rechtsmiddelen aangewend.
Vervolgens is eiseres een WW-uitkering toegekend tot 29 juni 2016.
2. Eiseres heeft zich op 12 juli 2016 per 22 juni 2016 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld, waarna haar een ZW-uitkering is toegekend. Naar aanleiding van een zogeheten Eerstejaars ziektewetbeoordeling is verweerder overgegaan tot de onder ‘Procesverloop’ vermelde besluitvorming.
3. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat eiseres, met inachtneming van haar beperkingen, per 26 juni 2017 geschikt is voor ten minste één van de zes in het kader van de WIA-beoordeling geduide functies.
4. Aan de rechtbank ligt de vraag voor of verweerder de ZW-uitkering van eiseres terecht per 26 juni 2017 heeft beëindigd.
5. De rechtbank stelt voorop dat aan een rapport opgesteld door een verzekeringsarts (B&B) een bijzondere waarde toekomt in die zin, dat verweerder zijn besluiten omtrent de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene op dit soort rapportages mag baseren. Het verzekeringsgeneeskundig rapport kan deze bijzondere waarde verliezen als de betrokkene aannemelijk maakt dat dit rapport niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, inconsequenties bevat of onvoldoende is gemotiveerd. Voor het aanvechten van de inhoudelijke medische beoordeling van de verzekeringsarts (B&B) geldt dat een betrokkene in beginsel niet zal kunnen volstaan met de enkele stelling dat hij meer beperkt is dan de verzekeringsarts (B&B) heeft aangenomen. Hij zal dat standpunt moeten onderbouwen, bij voorkeur met medische informatie.
6. De rechtbank acht verweerders onderzoek voldoende zorgvuldig. Daarbij acht zij van belang dat de primaire arts eiseres heeft gezien op het spreekuur van 16 juni 2017 waarbij hij een anamnese heeft afgenomen. Daarnaast heeft hij de dossiergegevens bestudeerd, waaronder a) de (ongedateerde) brief van re-integratieconsulent M. Swillens van Fourstar Nederland, b) de brief van GZ-psycholoog M. van Haaren van 14 juli 2016 en
c) de brief van anesthesioloog-pijngeneeskundige drs. D. Oubaha van 18 juli 2016
.Hij heeft vervolgens een Functionele mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. In bezwaar heeft de verzekeringsarts B&B eiseres gezien op de hoorzitting van 13 oktober 2017 en
dossierstudie verricht, waarbij hij kennis heeft genomen van onder meer d) de brief van anesthesioloog-pijngeneeskundige drs. D. Oubaha van 23 juni 2017, e) de brief van senior psychomotorisch therapeut/ pesso-psychotherpeut/schematherapeut R.J.G. Stoop en psychiater P.B. Boksan van 21 juni 2017, f) de brief van de voormalige werkgever van eiseres van 21 juni 2017, g) informatie van re-integratieconsulent M. Swillens van Fourstar Nederland van 23 juni 2017 en van 6 oktober 2017, h) een toekenningsbesluit hulp bij het huishouden van de gemeente Eindhoven van 22 augustus 2017 alsmede i) de brief van reumatoloog dr. A.A.M. Eijsbouts van 18 augustus 2017.
De rechtbank stelt vast dat de primaire arts in zijn rapportage van 16 juni 2017 heeft
vermeld dat eiseres zelf nog aanvullende informatie zal aanleveren en dat indien deze informatie leidt tot andere inzichten de beoordeling, waar nodig, zal worden herzien.
Op 3 juli 2017, dus na het primaire besluit, heeft hij de door eiseres aangeleverde stukken, zoals hiervoor vermeld onder d, e, f, g, voor ‘gezien’ getekend, maar het primaire besluit niet (laten) herzien. Hieruit leidt de rechtbank af dat deze informatie het medisch oordeel van de primaire arts niet heeft doen wijzigen. De rechtbank acht deze gang van zaken, anders dan eiseres, niet in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, temeer er in bezwaar een volledige medische heroverweging heeft plaatsgevonden, waarbij voornoemde stukken zijn meegenomen in de medische beoordeling door de verzekeringsarts B&B op
20 oktober 2017. De rechtbank heeft geen reden om te oordelen dat de verzekeringsarts B&B aanvullend onderzoek had moeten verrichten. Ook is de rechtbank niet gebleken dat de verzekeringsgeneeskundige rapportages inconsistenties bevatten.
7. De rechtbank komt vervolgens toe aan verweerders inhoudelijke beoordeling.
8. Eiseres voert – kort samengevat – aan dat uit de door haar overgelegde stukken blijkt dat verweerder haar lichamelijke en psychische beperkingen heeft onderschat.
9. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts B&B in zijn rapportages de medische belastbaarheid van eiseres per datum in geding (26 juni 2017) op overtuigende wijze heeft gemotiveerd. De verzekeringsarts B&B is ermee bekend dat eiseres sinds medio 2016 toegenomen lichamelijke en psychische klachten ervaart, maar deze klachten worden niet ondersteund door medisch objectieve gegevens. Desondanks zijn er beperkingen aangenomen ten aanzien van persoonlijk functioneren, dynamische handelingen en statische houdingen.
10. Anders dan eiseres in haar beroepschrift en ter zitting heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat de verzekeringsarts B&B in haar beoordeling afdoende is ingegaan op de conclusie van de psychomotorisch therapeut (voor akkoord getekend door de psychiater) in de brief van 21 juni 2017 dat ‘
hij op dit moment constateert dat de depressieve klachten feitelijke van dien aard zijn dat zij niet in staat is aan het arbeidsproces deel te nemen’. De rechtbank stelt voorop dat het niet tot de deskundigheid van de psychomotorisch therapeut maar die van verzekeringsartsen behoort om zich een oordeel te vormen over de medische arbeidsongeschiktheid van de betreffende persoon. De verzekeringsarts B&B heeft in haar rapportage van 20 oktober 2017 toegelicht dat bij onderzoek tijdens het spreekuurcontact geen cognitieve afwijkingen zijn waargenomen. Verder heeft zij aangegeven dat eiseres niet voldoet aan de criteria om haar op medische gronden volledig arbeidsongeschikt te achten, omdat geen sprake is van opname of van ernstig persoonlijk disfunctioneren. De rechtbank acht de argumenten van de verzekeringsarts B&B voldoende overtuigend en acht hiermee de conclusie van de psychomotorisch therapeut in voldoende mate weerlegd. Er is naar het oordeel van de rechtbank terecht een functionele mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld.
Over de psychische klachten van eiseres heeft de verzekeringsarts B&B verder aangeven dat eiseres die ervaart in het kader van acceptatie en verwerking. De oorzaak hiervan ligt bij de lichamelijke klachten en de persoonlijke reactie hierover, niet in een psychische aandoening of ziekte. De behandeling van haar klachten door gesprekken met een psycholoog en niet-reguliere medicatie wijzen niet op ernstige psychopathologie, zodat de beperkingen die door de primaire arts in de FML zijn gesteld in de rubriek persoonlijk functioneren in voldoende mate tegemoetkomt aan de klachten van eiseres. De rechtbank volgt de verzekeringsarts B&B hierin.
11. Anders dan eiseres in haar beroepschrift heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat de verzekeringsarts B&B in haar rapportages ook afdoende is ingegaan op de informatie van de anesthesioloog- pijngeneeskundige dat sprake is van een chronisch pijnsyndroom dat therapieresistent lijkt te zijn. Zo heeft de verzekeringsarts B&B in haar rapportages aangegeven dat bij eiseres weliswaar sprake is van uitgebreide chronische pijnklachten, maar dat van relevante afwijkingen toen en nu niet is gebleken. Hoewel een geruime tijd is verstreken na het ongeval claimt eiseres toenemende klachten, niet alleen van de nek, maar ook van onder meer de benen, de heup en rug, hetgeen niet met elkaar in overeenstemming lijkt te zijn. Na een achterop aanrijding, zo licht de verzekeringsarts B&B toe, kan vaak wel wekendelenletsel optreden, maar dat kan deze ernst van klachten onvoldoende objectiveren.
Bij de onderhavige ziek melding is dus sprake van meer klachten, zonder dat sprake is van meer pathologie, meer afwijkingen of een nieuwe medische aandoening. Hoewel in de stukken van de behandelend sector postwhiplashklachten en het fibromyalgiesyndroom worden genoemd, is van relevante afwijkingen aan onder meer de gewrichten en in het bloed niet gebleken. De primaire arts heeft, hoewel hij kon volstaan met een verwijzing naar de eerdere FML van 12 oktober 2015
,(klachtengestuurd) enkele aanvullende beperkingen gesteld in de FML voor overmatige lichamelijke belasting. Daarmee worden de klachten van eiseres adequaat ondervangen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de uit het onderzoek van de verzekeringsarts B&B getrokken conclusies voldoende onderbouwd en navolgbaar.
12. Als reactie op de door eiseres in beroep overgelegde brief van osteopaat R.K. Muts van
16 januari 2018 en urgentieverklaring van de gemeente Eindhoven 23 november 2017, heeft de verzekeringsarts B&B in haar aanvullende rapportage van 9 maart 2018 gesteld dat de
osteopaat geen arts is en daarnaast in zijn brief allerlei uitspraken doet waarvoor geenszins enig objectiveerbaar beeldvormend of diagnostiek noch reguliere medische objectivering voor aanwezig is. De informatie in de brief van de gemeente Eindhoven dat sprake is van chronisch gegeneraliseerde pijnklachten passend bij een fybromyalgiesyndroom, was reeds bekend vanuit eerdere medische stukken en deze brief bevat geen nieuwe medische onderbouwing of diagnostiek. De rechtbank volgt de verzekeringsarts B&B in haar standpunt dat deze stukken dan ook geen aanleiding geven om aan de juistheid van de in de FML van 15 juni 2017 vastgestelde belastbaarheid te twijfelen. Het beroep van eiseres geeft ook overigens geen aanleiding om daaraan te twijfelen. De rechtbank merkt in dit verband nog op, zonder af te willen doen aan de door eiseres ervaren lichamelijke en psychische beperkingen, dat verweerder slechts rekening dient te houden met objectief vast te stellen medische beperkingen tot het verrichten van arbeid.
13. De verzekeringsarts B&B heeft tot slot gemotiveerd dat naar aanleiding van de nieuwe ziekmelding een nieuwe FML is opgesteld, waarbij op enkele aspecten meer en op andere aspecten minder beperkingen zijn aangegeven. Deze afwijkingen van beperkingen zijn dermate minimaal dat hiermee nog steeds de eerder geduide functies passend zijn te achten. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder toegelicht dat eiseres in ieder geval geschikt is voor de functie van telefonist/receptionist. In de enkele opmerking van de
re-integratieconsulent dat in de praktijk is gebleken dat het werken in een administratieve functie voor eiseres niet mogelijk is, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan de geschiktheid van de aan eiseres voorgehouden functie van telefonist/receptionist te twijfelen.
14. Verweerder heeft dus terecht vastgesteld dat eiseres met ingang van 26 juni 2017 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering.
15. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H. de Heer-Schotman, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Zanlier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 september 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.