ECLI:NL:RBOBR:2018:4542

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 september 2018
Publicatiedatum
14 september 2018
Zaaknummer
01/845749-17
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging van de burgemeester van Laarbeek door een jeugdige verdachte

Op 14 september 2018 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tegen een jeugdige verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het bedreigen van de burgemeester van de gemeente Laarbeek. De verdachte, geboren in 1999 en wonende in Beek en Donk, werd beschuldigd van bedreiging met de dood en zware mishandeling. De bedreiging vond plaats op 21 december 2017, toen de verdachte tijdens een gesprek in het gemeentehuis dreigende woorden richtte aan de burgemeester. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte heeft de bedreiging gedaan in een emotionele opwelling, wat de rechtbank heeft meegewogen in haar oordeel.

De rechtbank oordeelde dat het feit wettig en overtuigend bewezen was, maar sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft de ernst van de bedreiging en de impact op de burgemeester en de gemeenschap in overweging genomen. De verdachte is als jeugdige beoordeeld, en er zijn rapportages over zijn geestelijke gezondheid gepresenteerd, waaruit bleek dat hij lijdt aan ontwikkelingsproblematiek en een verstandelijke beperking. De rechtbank besloot om het jeugdstrafrecht toe te passen en legde een jeugddetentie op van 12 weken, waarvan 10 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De bijzondere voorwaarden omvatten deelname aan ambulante behandeling en reclasseringstoezicht.

De rechtbank benadrukte het belang van behandeling voor de verdachte om recidive te voorkomen en gaf hem de kans om aan zijn problematiek te werken in een ambulant kader. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee leden betrokken waren, en is openbaar gemaakt op 14 september 2018.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/845749-17
Datum uitspraak: 14 september 2018
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1999] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 31 augustus 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 25 juli 2018.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 december 2017 te Beek en Donk, gemeente Laarbeek, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "Ik kom jou nog wel tegen op straat" en/of "Ik maak jou dood" en/of "Ik maak jou af" en/of "Als je morgen buiten komt maak ik je kapot", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
De verdachte wordt er, kort gezegd, van beschuldigd dat hij de burgermeester van de gemeente Laarbeek heeft bedreigd.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging refereert zich aan een bewezenverklaring.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De bewijsmiddelen:

het pv van aangifte van [slachtoffer] , opgemaakt door [verbalisant] , d.d. 21 december 2017 [2] , onder meer inhoudende:
Ik doe aangifte van bedreiging tegen mij gericht, vanmiddag gedaan in de hal van het gemeentehuis in Beek en Donk. (…) Vanmiddag 21 december 2017 heb ik een gesprek gevoerd met een 18 jarige man uit Beek en Donk. Hij heet [verdachte] . (…) Ik zag dat de man flink kwaad werd en in mijn richting keek en ik hoorde dat hij naar mij schreeuwde: ‘Ik kom hier niet meer binnen maar ik kom jou wel tegen op straat!’ Althans woorden van die strekking. Meteen hierop riep de man naar mij: ‘Ik maak jou dood!’. Ik zag dat de man een dreigende houding aannam en aanstalten maakte om op mij af te lopen maar dat hij door u werd tegengehouden.

het pv van bevindingen van [verbalisant] , d.d. 21 september 2017 [3] , onder meer inhoudende:
Vandaag 21 december 2017 vond op verzoek van de burgemeester van Laarbeek een gesprek met verdachte plaats in de hal van het gemeentehuis te Beek en Donk. (…) Bij dit gesprek wast door de burgemeester ( [slachtoffer] ) werd gevoerd, was ik, verbalisant, tegenwoordig. (…) Ik zag en hoorde dat verdachte vervolgens met één van zijn handen wees in de richting van de burgemeester en naar hem schreeuwde: ‘Ik kom hier niet meer binnen, ik kom jou op straat wel tegen!’ en ‘ik maak jou dood’.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 21 december 2017 te Beek en Donk, gemeente Laarbeek, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "Ik kom jou nog wel tegen op straat" en "Ik maak jou dood".
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert toepassing van het jeugdstrafrecht en eist de oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen voor de duur van drie jaren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging verzoekt het jeugdstrafrecht toe te passen en acht een voorwaardelijke jeugddetentie met daaraan gekoppelde bijzondere voorwaarden passend.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bedreigen van de burgermeester van de gemeente Laarbeek. Die bedreiging heeft grote indruk gemaakt op de burgermeester en bij hem en zijn naasten gevoelens van angst en onveiligheid opgeroepen. Tevens heeft het door de verdachte gepleegde misdrijf onrust veroorzaakt in de (plaatselijke) gemeenschap. De burgemeester vervult een publieke functie die onder meer is gericht op de handhaving van de openbare orde en veiligheid. Deze functie moet de burgemeester ongestoord en zonder vrees kunnen uitoefenen.
Verdachte heeft zijn bedreiging geuit in de hal van het gemeentehuis tijdens een gesprek met de burgemeester. De aanleiding van dit gesprek was eerder ontoelaatbaar gedrag van verdachte bij een overleg over zijn huisvestingsproblemen. Het gesprek in de hal van het gemeentehuis was bedoeld om aan verdachte een locatieverbod op te leggen. De bedreiging door verdachte is zeer laakbaar en heeft de burgemeester maar ook de overige aanwezigen geschokt. De rechtbank houdt rekening met de omstandigheid dat deze bedreiging door verdachte een eenmalige, op zich zelf staande gebeurtenis is geweest, veroorzaakt door de persoonlijke problemen van verdachte en geen bedreiging is geweest die was gericht op de (structurele) ondermijning van de publieke functie van de burgemeester.
Kijkend naar de persoon van verdachte is de rechtbank van oordeel dat bij de strafoplegging het jeugdstrafrecht moet worden toegepast. Daartoe vindt de rechtbank steun in de uitgebrachte rapportages betreffende de persoonlijkheid van verdachte, te weten het psychiatrisch onderzoek door dr. R.F. Ferdinand, d.d. 24 april 2018 en het psychologisch onderzoek door drs. M. Legra onder supervisie van drs. B.Y. van Toorn, d.d. 7 mei 2018. Uit deze rapportages blijkt dat bij verdachte sprake is van ontwikkelingsproblematiek en een verstandelijke beperking. Hij functioneert in de praktijk als jeugdige en kan zijn gedrag nauwelijks organiseren. De rechtbank is van oordeel dat de voornoemde omstandigheden omtrent de kwetsbaarheid van verdachte toepassing van het jeugdstrafrecht rechtvaardigen.
De rechtbank houdt rekening met de twee hiervoor genoemde rapporten van de psychiater en de psychologen omtrent de geestvermogens van verdachte, waarin respectievelijk een oppositionele stoornis dan wel een dreigende scheefgroei in persoonlijkheid, ADHD en PTSS zijn gediagnostiseerd.
De psychiater en de psychologen concluderen dat het door verdachte gepleegde strafbare feit hem in verminderde mate kan worden toegerekend. De rechtbank neemt deze conclusie over. Voorts houdt de rechtbank rekening met de jeugdige leeftijd van verdachte.
Zowel de psycholoog als de psychiater achten een behandeling van de psychische problematiek van verdachte noodzakelijk om het recidiverisico in te perken. Zonder behandeling wordt het recidiverisico door de psycholoog ingeschat als hoog. De psychiater maakt een differentiatie in zijn inschatting van het recidiverisico. Ten aanzien van bedreiging met geweld schat hij de recidivekans in als hoog en ten aanzien van daadwerkelijk gewelddadig gedrag naar anderen toe matig.
Door de psycholoog wordt geadviseerd de voor verdachte noodzakelijke behandeling in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel te laten plaatsvinden. De psychiater ziet daarentegen nog mogelijkheden om de behandeling ambulant te laten plaatsvinden. Ter terechtzitting is door de psychiater toegelicht dat met de behandeling van de ADHD en de PTSS problematiek op korte termijn al een significant resultaat behaald kan worden mits deze behandeling gedoseerd en met intensieve begeleiding, via bijvoorbeeld een FACT-team, wordt uitgevoerd.
In het advies van de reclassering d.d. 23 augustus 2018 opgesteld door [reclasseringsmedewerker] wordt aangegeven dat zij geen behandelmogelijkheden meer ziet in het ambulante kader. Ter terechtzitting is door [reclasseringsmedewerker] verklaard dat ambulante behandeling bij een voorwaardelijk strafdeel niet de voorkeur van de reclassering heeft, maar dat nog niet alle door de psychiater aangedragen methoden zijn ingezet en hiermee nog wel resultaten bereikt zouden kunnen worden mits verdachte intensief en outreachend wordt begeleid.
De rechtbank ziet in het advies van de psychiater, de relatief beperkte ernst van het bewezenverklaarde en het feit dat verdachte niet eerder door de rechtbank is veroordeeld voor een soortgelijk misdrijf en daarmee geen sprake is van recidive, gronden om de verdachte de kans te geven om in een ambulant forensisch kader aan zijn problematiek te werken. De rechtbank neemt bij de beoordeling een door de raadsvrouw ter terechtzitting overhandigde email van de huidige woonbegeleiders van verdachte mee. Hieruit blijkt dat verdachte openstaat voor de door hen geboden ondersteuning en begeleiding en dat hij zich aan de gemaakte afspraken houdt en inmiddels vrijwillig de eerste stappen voor behandeling door een psychiater heeft gezet.
De rechtbank zal daarom aan de verdachte een straf opleggen met een fors voorwaardelijk strafdeel, om te bewerkstelligen dat verdachte mee zal werken aan de hierna te benoemen bijzondere voorwaarden. De rechtbank realiseert zich dat de verdachte zijn meldplicht, die hem was opgelegd in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis, herhaaldelijk niet is nagekomen maar constateert tegelijkertijd dat door het openbaar ministerie daaraan geen gevolg is gegeven. Derhalve kan op dit moment niet zonder meer de conclusie worden getrokken dat verdachte niet gevoelig is voor een voorwaardelijk strafdeel en maakt dit het oordeel van de rechtbank over het effect van een voorwaardelijk strafdeel niet anders.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een jeugddetentie.
De rechtbank zal de duur van de onvoorwaardelijke jeugddetentie beperken tot de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft gezeten, te weten 14 dagen.
De rechtbank zal daarnaast een deel van de jeugddetentie, te weten 10 weken, voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen bijzondere voorwaarden worden verbonden, waaronder een ambulante behandeling voor zijn psychische problematiek.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 27, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 285.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

legt op de volgende straf:

Jeugddetentie voor de duur van 12 weken met aftrek overeenkomstig artikel 27Wetboek van Strafrecht waarvan 10 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2jaren.

Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter in inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door de reclassering;
- zich gedurende de proeftijd zal melden bij Reclassering Nederland, Eekbrouwersweg 6, 5223 VG te ’s-Hertogenbosch (telnr. 088-8041504) zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
- zich laat behandelen en/of begeleiden door een forensisch FACT-team of een soortgelijke ambulante forensische zorginstelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling en/of begeleiding door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
- zich laat behandelen in het kader van zijn PTSS problematiek en ADHD door een ambulante forensische zorginstelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar worden gegeven;
- zijn medewerking verleent aan ambulante woonbegeleiding door A.M. Woonbegeleiding of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die begeleiding worden geven, voor zover en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zijn medewerking zal verlenen aan urinecontroles, teneinde te onderzoeken of er sprake is van drugsgebruik, voor zover en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht,
waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.H. van Marle, voorzitter,
mr. S.J.W. Hermans en mr. A.M. Bossink, leden,
in tegenwoordigheid van mr. N.P.M. van de Wouw, griffier,
en is uitgesproken op 14 september 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgenomen in het einddossier van de politie Oost-Brabant, genummerd 2017260605, aantal pagina’s: 30. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen opgenomen in genoemd einddossier.
2.Pag. 3 en 4.
3.Pag. 6 en 7.