In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 12 oktober 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de stichting Woningstichting Woningbelang en een gedaagde. De eiser, Woningbelang, vorderde ontruiming van een woning die door de gedaagde werd bewoond op basis van een tijdelijke huurovereenkomst die was gesloten op 6 oktober 2017. Deze huurovereenkomst was verleend onder de Leegstandwet en had een vergunning die eindigde op 2 januari 2019. Woningbelang stelde dat de huurovereenkomst rechtsgeldig was opgezegd per 1 oktober 2018, en dat de gedaagde sindsdien zonder recht of titel in de woning verbleef.
De gedaagde voerde aan dat de opzegging niet rechtsgeldig was, omdat er sprake zou zijn van een huurovereenkomst voor bepaalde tijd die niet tussentijds kon worden opgezegd. De rechtbank oordeelde echter dat de huurovereenkomst wel degelijk opzegbaar was, gezien de bepalingen in de overeenkomst en de vergunning. De rechtbank concludeerde dat Woningbelang een spoedeisend belang had bij de ontruiming, aangezien het complex waar de woning deel van uitmaakte gesloopt moest worden.
De vordering van Woningbelang tot ontruiming werd toegewezen, terwijl de vordering tot betaling van een contractuele boete werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde op de hoogte was van de opzegging en dat er geen misbruik van bevoegdheid was door Woningbelang. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten droeg.