ECLI:NL:RBOBR:2018:5247

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
26 oktober 2018
Publicatiedatum
25 oktober 2018
Zaaknummer
01/845212-18
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door bestuurder onder invloed van psychose en cannabisgebruik

Op 19 april 2018 vond een dodelijke aanrijding plaats op de Rielsedijk te Eindhoven, waarbij de verdachte, onder invloed van een psychose en cannabis, een fietser aanreed. De rechtbank Oost-Brabant oordeelde dat de verdachte tijdens de aanrijding niet in staat was om de gevolgen van zijn handelen te overzien, wat leidde tot de conclusie van ontoerekeningsvatbaarheid. De verdachte werd vrijgesproken van moord en doodslag, maar de rechtbank legde de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging op. De rechtbank baseerde haar oordeel op rapporten van psychologen die stelden dat de verdachte leed aan een ernstige psychische stoornis, waardoor hij niet in staat was om zijn daden te begrijpen. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op de nabestaanden van het slachtoffer, en oordeelde dat de veiligheid van anderen de oplegging van de maatregel vereiste.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/845212-18
Datum uitspraak: 26 oktober 2018
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1995] ,
wonende te [postcode] , [adres 1] ,
thans gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum te Vught.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 20 juli 2018 en 12 oktober 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 12 juni 2018.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 12 oktober 2018 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 april 2018 te Eindhoven [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door met zijn, verdachte's, auto met een aanzienlijke snelheid in de richting van die [slachtoffer] te sturen en/of tegen hem aan te rijden en/of hem te overrijden;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 april 2018 te Eindhoven als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto (merk BMW, voorzien van het [kenteken] ), daarmede rijdende over de weg, Rielsedijk, (zijnde een doodlopende weg welke werd aangegeven middels een bord volgens model L08 met een onderbord volgens model 0B54 (uitgezonderd (brom)fietsen)) zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, na het gebruik van cannabis, aldaar te rijden met een aanzienlijk hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximum snelheid van 30 kilometer per uur en/of de snelheid van zijn personenauto onvoldoende te matigen tot een snelheid waarbij hij zijn personenauto tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover de weg vrij en te overzien was, en/of (vervolgens) met de voorzijde van zijn personenauto tegen de achterzijde van een over die weg rijdende fietser te rijden en/of te botsen, tengevolge van welke aanrijding of botsing die fietser (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood, zulks terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Ten gevolge van een kennelijke omissie in de tenlastelegging begaan, is de naam van het slachtoffer geschreven als [slachtoffer] , terwijl dit moet zijn [slachtoffer] .
De rechtbank herstelt deze omissie en leest voormelde zinsnede zoals hiervoor is vermeld. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Verweer bewijsuitsluiting. [1]
De raadsvrouwe heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs, te weten een proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] , opgemaakt op 20 april 2018 (p. 100-101) en een proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2] , opgemaakt op 20 april 2018 (p. 102-104). Deze processen-verbaal zien op het volgende.
Kort na zijn aanhouding heeft verdachte in zijn cel in het cellencomplex in Eindhoven een gesprek met een arts (een psychiater) van de crisisdienst van de GGZ gehad. Op het moment dat dit gesprek plaats vindt staan twee verbalisanten vlakbij de cel van verdachte voor de veiligheid van verdachte en de arts. Beide verbalisanten staan binnen gehoorsafstand van het gesprek.
Het (vertrouwelijke) gesprek tussen verdachte en de arts is gehoord door de twee verbalisanten. De verbalisanten hebben hetgeen zij gehoord hebben allebei opgenomen in een proces-verbaal van bevindingen, en daarmee voldaan aan hun verbaliseringsplicht.
De vervolgvraag is, gelet op het verweer van de raadsvrouwe, wat met deze informatie dient te gebeuren.
De rechtbank overweegt als volgt. Een hulpzoekende moet erop kunnen rekenen dat hetgeen hij toevertrouwt aan een verschoningsgerechtigde, zoals een arts, niet alleen voor de politie en het Openbaar Ministerie, maar ook voor de strafrechter, geheim blijft. Alle informatie die aan de verschoningsgerechtigde in die hoedanigheid is toevertrouwd valt daaronder. De wetgever acht dit verschoningsrecht in het algemeen van hogere orde dan het belang dat gemoeid is met de waarheidsvinding in een strafzaak. Gelet op het belang dat aan een strikte handhaving van het verschoningsrecht moet worden toegekend, kunnen de processen-verbaal met de hierin opgenomen vertrouwelijke informatie naar het oordeel van de rechtbank niet worden gebruikt voor het bewijs.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de informatie zoals weergegeven in de voornoemde processen-verbaal dient te worden uitgesloten van het bewijs. Het verweer van de raadsvrouwe wordt gehonoreerd.
Voorts heeft de raadsvrouwe zich op het standpunt gesteld dat nog een verklaring van verdachte uitgesloten dient te worden van het bewijs. Dit betreft het proces-verbaal van voorgeleiding, opgemaakt door [verbalisant 9] , op 19 april 2018 (p.75-76). Tegen de hulpofficier van justitie verklaart verdachte dat hij iemand vermoord heeft. Op de vraag van de hulpofficier van justitie: “Hoe dan?” verklaart verdachte dat hij iemand heeft aangereden. Volgens de raadsvrouwe was verdachte op het moment van deze verklaring zodanig in de war dat hij de gevolgen van deze verklaring niet kon overzien. Deze verklaring dient gezien te worden als onvoldoende betrouwbaar en kan daarom niet dienen als bewijs.
De rechtbank zal dit verweer verwerpen en overweegt daartoe het volgende. Deze verklaring van verdachte is door hem afgelegd ten overstaan van een politieambtenaar nadat aan hem de cautie is verleend. Het enkele feit dat betrokkene op het moment van het afleggen van deze verklaring vermoedelijk ernstig in de war was, is onvoldoende om te concluderen dat sprake is van een onbetrouwbare verklaring die niet voor het bewijs gebruikt zou mogen worden. De verklaring is ook in lijn met de overige bewijsmiddelen, hetgeen de betrouwbaarheid van die verklaring versterkt.

De beoordeling van de bewijsmiddelen en de bewezenverklaring

Inleiding.
Op 19 april 2018 vond een aanrijding plaats tussen een personenauto en een fietser op de Rielsedijk te Eindhoven. De politie stelde ter plaatse een nader onderzoek in.
Agenten ontfermden zich over het slachtoffer. Deze persoon bleek [slachtoffer] te zijn. Verdachte is als de ter plaatse aanwezige bestuurder van het aangetroffen ongevalsvoertuig aangehouden. Het slachtoffer is met de trauma helicopter naar het Radboud ziekenhuis in Nijmegen vervoerd alwaar hij aan zijn verwondingen is overleden.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie concludeert tot vrijspraak van moord omdat het bestanddeel voorbedachte raad niet kan worden bewezen en komt tot bewezenverklaring van doodslag, zoals primair tenlastegelegd.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe stelt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van moord omdat er geen bewijs aanwezig is voor voorbedachte raad. Zij concludeert tot vrijspraak van doodslag omdat er onvoldoende bewijs aanwezig is voor de aanwezigheid van opzet bij verdachte op de dood van het slachtoffer, ook niet in de zin van voorwaardelijk opzet.
Voor wat betreft de subsidiair tenlastegelegde overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, stelt de raadsvrouwe dat er geen sprake was van roekeloos rijgedrag. Ten aanzien van zowel het primaire als het subsidiaire feit stelt de raadsvrouw dat verdachte ten tijde van het plegen van het feit dusdanig verward was dat bij hem elk inzicht in de strekking en de consequenties van zijn gedragingen ontbrak. Van opzet of schuld kan onder die omstandigheid geen sprake zijn, zodat verdachte van zowel het primaire als het subsidiaire feit dient te worden vrijgesproken.
Het oordeel van de rechtbank.

Voorbedachte raad/moord

De rechtbank overweegt in algemene zin het volgende. Voor bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad is vereist dat komt vast te staan dat het handelen van verdachte het gevolg is geweest van een tevoren door hem genomen besluit en dat verdachte tussen het nemen van dat besluit en de uitvoering ervan gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van die voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Voorbedachte raad wijst op een moment van kalm beraad en rustig overleg, na bedaard nadenken voorafgaand aan de uitvoering. Dit volgt uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad.
De rechtbank is, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat uit het dossier noch uit het verhandelde ter terechtzitting blijkt van voorbedachte raad bij verdachte Niet gebleken is dat het handelen van verdachte het gevolg is van een door hem tevoren genomen besluit. Evenmin is gebleken dat verdachte tussen het nemen van het besluit en de uitvoering daarvan gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van die daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het ten laste gelegde bestanddeel voorbedachte raad en daarmee van de ten laste gelegde moord.

Doodslag

De volgende vraag die beantwoord dient te worden is of sprake is van doodslag. Voor de beantwoording van die vraag heeft de rechtbank acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , op 20 april 2018, (p. 20-21) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 19 april 2018 om 19.40 uur kreeg de politie een melding van een ongeval op de Rielsedijk te Eindhoven. Ter plaatse zagen verbalisanten een gewonde man midden op de weg op de grond liggen, een fiets bovenop een heg, een BMW [kenteken] op het fietspad enkele tientallen meters voorbij het slachtoffer en een andere man – naar later zou blijken de bestuurder van de personenauto- die door omstanders in bedwang werd gehouden. Omstanders verklaarden dat de bestuurder wilde wegrennen, zij hem ter plaatse gehouden hadden en dat de man verward was en niet reageerde. Meerder getuigen verklaarden dat de BMW met zeer hoge snelheid over de Rielsedijk had gereden.
De auto (BMW) had schade aan de voorzijde en in de auto lag een buisje waarin joint verpakt worden.
Ambulancemedewerkers ter plaatse vermoeden bij verdachte drugsgebruik of psychische klachten. Het slachtoffer werd per traumaheli naar het Raboudziekenhuis Nijmegen vervoerd. Bij zijn ophouding op het bureau van politie verklaarde verdachte wiet gerookt te hebben en te beseffen dat hij een ongeval had veroorzaakt. Hij gaf toestemming voor bloedafname.
Een proces-verbaal van aanhouding, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] , op 19 april 2018, (p. 73) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op donderdag 19 april 2018, omstreeks 19.50 uur, hield ik op de locatie Rielsedijk, Eindhoven, aan als verdachte: [verdachte] .
Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [verbalisant 2] , op 20 april 2018, (p. 28) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Bij tactisch onderzoek ter plaatse verklaarde buurtbewoner [getuige 1] dat hij camerabeelden had van de situatie ter plaatse en de bestanden zijn door hem ter beschikking gesteld.
Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [verbalisant 5] , van 26 april 2018, (p. 30) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik zag dat het een digitale opname betrof gezien vanaf het perceel [adres 2] te [gemeente] . De tijdopname is gelegen in de tijd van 19:02.31 uur en 20:02.31 uur. Door de digitale recherche werd vermeld dat de tijd op de opnameapparatuur van de getuige [getuige 1] , de juiste (atoom)tijd aangaf.
De bewakingscamera had zicht nagenoeg dwars op de rijrichting van de Rielsedijk, schuin in de rijrichting Geldrop. Ik zag dat een grijskleurige BMW (3 serie coupé), kenteken niet leesbaar, op 19:38.11 uur met de voorzijde in het beeld zichtbaar wordt. Komende vanuit de richting Eindhoven en gaande in de richting van Geldrop. De BMW komt vervolgens volledig in het blikveld van de camera. Om 19:38.13 uur (19 uur: 38 minuten en 13 seconden) verlaat de BMW het blikveld. Opvallend is dat de BMW met een aanzienlijk hogere snelheid zich verplaatst dan overige voertuigen die in een tijdsbestek van 19:02.31 uur tot aan het tijdstip melding aanrijding 19:40 uur eveneens door de camera worden waargenomen. Uit tegenovergestelde richting komt een lichtkleurige personenauto, een Smart, gereden. Uit onderzoek is vast komen te staan dat deze Smart bestuurd werd door de [getuige 2] . Vanuit dezelfde richting als waaruit de BMW gereden kwam komt een fietsster gereden. De fietsster rijdt op dat moment aan de rechterzijde van de rijbaan van de Rielsedijk. Uit onderzoek is vast komen te staan dat deze fietsster de [getuige 3] is.
Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , opgemaakt door [verbalisant 6] , op 19 april 2018, (p. 32) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik werd ingehaald door een grijze auto. Ik vond dat deze veel te hard reed. Volgens mij zat er één persoon in de auto. Ik hoorde een harde klap. Ik was 100 meter van de plaats waar de klap plaatsvond. Ik zag een man door de lucht vliegen. Ik zag een man uit dezelfde auto stappen als de auto die mij inhaalde. De man rende weg en werd tegengehouden door anderen.
Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , opgemaakt door [verbalisant 5] , op 24 april 2018, (p. 34) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik hoorde dat de auto harder reed dan overige auto’s die mij inhaalden. Ik schat 60 km/uur. De bestuurder van de BMW was na de aanrijding in paniek en liep doelloos rond.
Een proces-verbaal van verhoor [getuige 4] , opgemaakt door [verbalisant 6] , op 19 april 2018, (p. 57) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik stond op de Rielsedijk ter hoogte van [huisnummer 1] . Ik hoorde een hard slipgeluid. Daarna hoorde ik een knal en zag ik een man door de lucht vliegen en een man uit een grijze auto stappen. Die man zei: “Jullie hebben dit gedaan”. Hij vloog toen mijn oma aan.
Een proces-verbaal van verhoor [getuige 2] , opgemaakt door [verbalisant 6] , op 19 april 2018, (p. 44) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik reed op de Rielsedijk richting Eindhoven. Er reed mij een BMW tegemoet. Deze reed veel te hard. Later toen ik terug kwam, zag ik dat dezelfde auto betrokken was bij een aanrijding op de Rielsedijk.
Een proces-verbaal van verhoor [getuige 5] , opgemaakt door [verbalisant 7] , op 20 april 2018, (p. 54) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik hoorde de bestuurder van de BMW van alles schreeuwen en zag dat hij naar iedereen wees. Ik hoorde de bestuurder een meisjes/vrouwen naam roepen: “ [naam] , ik hou van je, ik mis je.” Ik zag vervolgens die verwarde bestuurder een oudere mevrouw met zijn handen vasthouden en hoorde de verwarde bestuurder weer roepen: ‘ [naam] .” Ik zag dat de verwarde bestuurder “dwars door je heen” keek. De man bewoog zijn ogen van links naar rechts met wijd openstaande pupillen.
Een proces-verbaal van verhoor [getuige 6] , opgemaakt door [verbalisant 5] , op 20 april 2018, (p.57) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
De Rielsedijk is een min of meer doodlopende weg. Het autoverkeer is beperkt tot bestemmingsverkeer. Er was op dat moment redelijk wat fietsverkeer en er liepen voetgangers. De auto, een BMW, licht grijs metallic van kleur, viel mij op door het hoogtoerig motorgeluid en doordat de bestuurder voor de in het wegdek gelegen verkeersdrempels/ snelheidsdrempels met piepende banden, blokkerende wielen, remde en na de drempel met piepende banden wegreed. Ik schatte de gereden snelheid dan ook in als 60 a 70 kilometer per uur. In ieder geval veel te hard voor deze weg waar je 30 mag. Ik hoorde vervolgens een luide doffe klap. Na de klap hoorde ik pas het daadwerkelijk remmen. Ik zag in de verte de BMW stil staan op de Rielsedijk, bij het bordje doodlopende weg.
Ik zag dat de verdachte bestuurder bij mijn moeder, van 78 jaar oud stond. Ik zag dat de verdachte bestuurder mijn moeder bij de armen beet pakte. Ik hoorde de verdachte bestuurder roepen: “Dat heb jij gedaan! Dat hebben jullie gedaan!”
Een proces-verbaal van verhoor [getuige 7] , opgemaakt door [verbalisant 8] , op 19 april 2018 (p.48) en een proces-verbaal van verhoor [getuige 7] , opgemaakt door [verbalisant 5] , op 29 april 2018, (p 50,51) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik was aan het hardlopen op de Rielsedijk te Eindhoven. Ik zag dat er een man met een zwart T-shirt tegen een grijze auto stond. Deze personenauto betrof een grijze BMW. Ik zag dat hij zijn handen bij elkaar had net alsof hij aan het bidden was. Hij keek hierbij naar de lucht. Vervolgens liep ik verder richting de straat Riel te Eindhoven. Toen ik deze straat inliep hoorde ik een auto versnellen. Het was alsof er volop gas gegeven werd. Ik keek toen in de richting van dat geluid en op dat moment hoorde ik een harde klap. Toen ik in de richting van dat geluid keek zag ik een man met een wit shirt door de lucht vliegen, ook zag ik diens fiets door de lucht vliegen. Ik rende hier vervolgens op af. Ik zag toen dat dezelfde grijze auto, die ik had zien stilstaan, met de man met het zwarte T-shirt, die ik eerder zag ‘bidden’, aan de bestuurderskant uitstapte.
Een proces-verbaal van verhoor [getuige 8] , opgemaakt door [verbalisant 5] , op 20 april 2018, (41-42) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Wij fietsten uit de richting Geldrop in de richting van Eindhoven. Wij hoorden een harde klap, zagen toen een grijze BMW ons met hoge snelheid tegemoet rijden en zagen en hoorden toen dat de bestuurder hard remde. Hij stopte twee á drie meter voor ons.
Een proces-verbaal van voorgeleiding i.v.m. aanhouding, opgemaakt door [verbalisant 9] , op 19 april 2018, (p. 75-76) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
De verdachte verklaarde dat hij iemand vermoord had. Ik vroeg hem iemand vermoord? Hoe dan? Ik hoorde hem zeggen dat hij iemand op de fiets had aangereden. Hij verklaarde dat de fietser een man betrof en dat hij die van achteren had aangereden.
Een proces-verbaal van Verkeersongevallenanalyse, opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 10] en [verbalisant 11] , op 16 juli 2018, (p. 147-148-149-151voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het ongeval vond plaats op de Rielsedijk te Eindhoven t.h.v. [huisnummer 2] , op de voor het openbaar verkeer openstaande weg. De Rielsedijk bestaat ter plaatse uit één rijbaan, 4 meter breed. De weg is een doodlopende weg, als zodanig aangegeven met bord L08 en onderbord 0B54 (uitgezonderd (brom)fietsers). Ongeveer 250 meter na bord L08 is de weg gesloten voor alle motorvoertuigen (aangegeven met bord C12).
De wettelijk toegestane maximum snelheid bedroeg 30 km/h.
Ter plaatse waren geen omstandigheden aanwezig die oorzaak, gevolg of toedracht van het ongeval zouden hebben kunnen beïnvloed. Ten tijde van het ongeval was het daglicht. De weg was droog.
Er zijn twee remblokkeersporen aangetroffen. Ongeveer 43.7 meter na bord L08 stond de BMW. De blokkeersporen eindigen onder de voorwielen van de BMW. Het rechter remspoor was 17.65 meter en het linker 12.40 meter. Op 51 meter voor de eindpositie van de BMW was het vermoedelijke botspunt, gelet op een vage aftekening op de weg en de positie van de fiets. De bestuurder van de BMW is gaan reageren (rekening houdend met 1 seconde reactietijd) na ongeveer 9.50 meter nadat de botsing plaatsvond.
Uit sporen op de BMW blijkt dat het slachtoffer met het hoofd op de bovenste raamstijl van de voorruit terecht is gekomen en over de BMW is geslingerd en daarna op het wegdek terecht kwam. De schadehoogtes kwamen overeen wat impliceert dat de bestuurder van de BMW op het moment van de botsing niet heeft geremd.
Was er wel geremd op het moment van de botsing, dan was door de aslastverplaatsing de voorzijde van de BMW gaan dompen waardoor de inpassing van de schade aan de BMW hoger was gelegen dan de schade aan de fiets. Voor de berekening van de snelheid van de BMW werd een remvertaging van 7 m/s aangehouden. Na berekening komt dit uit op een indicatieve snelheid van 56,6 km/u.
De bestuurder van de BMW reed met verhoogde snelheid over de Rielsedijk en heeft daarbij de zich aan de rechterzijde van de rijbaan bevindende fietser aan de achterzijde geraakt.
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast.
Verdachte heeft op 19 april 2018 met zijn auto, een grijze BMW, gereden over de Rielsedijk in Eindhoven. Volgens verschillende getuigenverklaringen reed verdachte met zeer hoge snelheid. Dit is bevestigd door de bevindingen uit het proces-verbaal Verkeersongevallenanalyse (VOA). Hieruit is gebleken dat verdachte op het moment van de aanrijding vermoedelijk ongeveer 56.6 kilometer per uur reed. Dit is bijna twee keer de toegestane snelheid.
Verdachte is met deze hoge snelheid een doodlopende weg ingereden met zijn auto. Op de Rielsedijk reden toen verschillende fietsers en er liepen voetgangers. Uit de hiervoor genoemde VOA blijkt dat sprake is van een rechte weg met vrij uitzicht en het was daglicht ten tijde van de aanrijding. Verdachte heeft de fietser daar van achteren aangereden terwijl het, gelet op voornoemde omstandigheden, niet anders kan dan dat de fietser duidelijk zichtbaar was voor verdachte.
[getuige 7] heeft verklaard dat zij net voor een harde klap hoorde dat de auto versnelde, alsof er volop gas werd gegeven. Uit de VOA en de getuigenverklaringen blijkt dat verdachte pas heeft geremd na de aanrijding. Verdachte heeft tegen de hulpofficier van justitie gezegd dat hij iemand heeft vermoord door hem van achteren aan te rijden.
Gelet op de inhoud van bovenstaande bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van doodslag.
Verdachte heeft met een door hem bestuurde auto, op een rechte, doodlopende weg met vrij uitzicht, een fietser die voor hem goed zichtbaar geweest moet zijn, met aanzienlijke snelheid van achteren aangereden. Hij heeft vóór de aanrijding zijn snelheid verhoogd en heeft pas geremd na de aanrijding. Het slachtoffer is ten gevolge van deze aanrijding overleden. Naar de uiterlijke verschijningsvorm was dit handelen gericht op de dood van het slachtoffer.

Opzet

De raadsvrouwe heeft aangevoerd dat geen sprake van kan zijn van opzettelijk handelen van verdachte gelet op de geestelijke toestand van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is van een dergelijke omstandigheid slechts sprake indien bij verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen zou hebben ontbroken (ECLI:NL:HR:2004:AR3226). Daarvan is slechts bij hoge uitzondering sprake.
De rechtbank is van oordeel dat van een dergelijke uitzondering geen sprake is.
De rechtbank weegt hierbij de verklaring van verdachte tegen de hulpofficier van justitie ten tijde van de voorgeleiding mee. Hij verklaart dat hij iemand heeft vermoord. Dat hij dit heeft gedaan door iemand aan te rijden en dat hij de fietser van achteren heeft aangereden. Hieruit volgt dat er bij verdachte enig besef is geweest ten aanzien van de gevolgen van zijn handelen.
Het verweer wordt verworpen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 19 april 2018 te Eindhoven [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met zijn, verdachte's, auto met een aanzienlijke snelheid in de richting van die [slachtoffer] te sturen en tegen hem aan te rijden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

De rechtbank heeft kennisgenomen van:
- het rapport van drs. M.J. van Weers, psychiater van 12 juli 2018 en zijn aanvullend rapport
van 9 oktober 2018;
- het rapport van dr. W.F. van Kordelaar, klinisch psycholoog BIG van 12 juli 2018 en zijn
aanvullend rapport van 8 oktober 2018;
In het rapport van psycholoog Van Kordelaar van 12 juli 2018 wordt het volgende geconcludeerd:
“Bij verdachte is sprake van een stoornis in het schizofreniespectrum en meer in het bijzonder schizofrenie. Daarnaast is sprake van een stoornis in het gebruik van cannabis die in de huidige gecontroleerde omstandigheden in remissie is. Tot slot is sprake van epilepsie die weliswaar onder controle is maar wel een belangrijke kwetsbaarheid mankeert.
Ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde was al meerdere dagen sprake van een psychotisch toestandsbeeld gecombineerd met fors misbruik van cannabis waarbij dit misbruik anders dan betrokkene denkt niet geleid heeft tot de psychose maar in elk geval in sterke mate een inadequate manier was om de psychotische buitenwereld minder bedreigend te houden.
Sinds het begin van de week van 16 april 2018 is betrokkene snel afgegleden in een psychose en daarmee samenhangend cannabisgebruik. In die psychose heeft hij te maken gekregen met niet te hanteren gevoelens en angsten. Hij heeft geen mogelijkheid gezien om deze kenbaar te maken, hetgeen typerend is voor zijn ontoegankelijkheid. De realiteitstoetsing is in de loop van donderdag 19 april [2018] verder onder druk komen staan waarbij hij zich door iedereen in de steek gelaten heeft gevoeld.
Het inrijden op het slachtoffer is ingegeven door een een stem die hem zei dat het slachtoffer zijn nichtje iets ergs aan zou doen. In die situatie overstemde de psychose wat nog kon resteren aan realiteitstoetsing en volgde hij op wat hem werd ingegeven. Geconcludeerd moet worden dat het gedrag volledig bepaald werd door de stoornis.
Geadviseerd wordt om hem het tenlastegelegde geheel niet toe te rekenen.
Psychiater Van Weers heeft in zijn rapport van 12 juli 2018 gelijkluidend geadviseerd. Over de beïnvloeding van de ziekelijke stoornis van verdachte op zijn gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde heeft Van Weers het volgende gerapporteerd:
“Betrokkene verkeerde in de dagen voorafgaand aan de ten laste gelegde feiten in een (pre)psychotische toestand. Nadat zijn ouders voor een korte vakantie naar Wenen vertrokken, waarmee een beschermende factor wegviel, verslechterde zijn psychische toestand snel, mede als gevolg van zijn forse cannabismisbruik. Betrokkene was paranoïde, had paranoïde wanen en akoestische en visuele hallucinaties, waardoor de realiteitstoetsing sterk ondermijnd werd. Betrokkene werd beheerst door heftige angsten en hij had het gevoel in zijn onmacht en hulpeloosheid volledig alleen te staan. Hij voelde zich in de steek gelaten door zijn ouders en hulpverleners. Het aanrijden van het slachtoffer op zijn fiets werd hem ingegeven door een bevelshallucinatie. Een stem die zei hem dat hij de persoon op de fiets moest doden om te voorkomen dat deze zijn nichtje zou verkrachten. Betrokkene gaf gevolg aan dit bevel omdat hij volstrekt geen onderscheid meer kon maken tussen de werkelijkheid en zijn paranoïde psychotische denkbeelden en voorstellingen.
Geadviseerd wordt om het ten laste gelegde in het geheel niet toe te rekenen.”

Oordeel van de rechtbank

Beide deskundigen concluderen dat verdachte psychotisch was ten tijde van het plegen van het feit en dat hij onder invloed van de psychose tot het plegen van het feit is gekomen. De deskundigen adviseren om verdachte ontoerekeningsvatbaar te verklaren.
De rechtbank kan zich met de hierboven weergegeven conclusie van de deskundigen verenigen en neemt deze over.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte niet strafbaar is omdat het feit hem niet kan worden toegerekend. Verdachte dient derhalve te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

Oplegging van een maatregel.

Bij deze stand van zaken dient de vraag te worden beantwoord of aan verdachte een maatregel moet worden opgelegd.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege wordt opgelegd.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe bepleit in geval van bewezenverklaring aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen.

Het oordeel van de rechtbank.

Psycholoog Van Kordelaar heeft in zijn rapport van 12 juli 2018 het volgende opgenomen:
“De kans op herhaling van soortgelijk gedrag is groot.(…)
Noodzakelijk is een klinische forensische psychiatrische behandeling waaraan betrokkene zich niet kan onttrekken en waarin via diverse interventies (medicamenteus, psycho-educatie, vaardigheids- en leefstijltraining) gewerkt wordt aan het reduceren van het herhalingsgevaar en het bereiken van een optimaal niveau van zelfstandig functioneren.
Geadviseerd wordt om de noodzakelijke interventies te kaderen binnen de maatregel van de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging.”
Psychiater Van Weers heeft in zijn rapport van 12 juli 2018 als volgt geconcludeerd:
“Het risico op herhaling van soortgelijk gedrag wordt ingeschat als hoog. (…)
Noodzakelijk is een zorgintensieve klinische forensische psychiatrische behandeling van betrokkene van de stoornissen waaraan betrokkene lijdt in een setting met een hoog beveiligingsniveau. Dit laatste vanwege het gevaar voor het optreden van (auto)destructief gedrag in de behandeling (suïcidaliteit, geweld) en mogelijke onttrekking aan de behandeling. (…)
Geadviseerd wordt om betrokkene te maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging op te leggen.”
Op 8 oktober 2018 heeft psycholoog Van Kordelaar een aanvullend psychologisch uitgebracht. Op 9 oktober 2018 heeft psychiater Van Weers een aanvullend psychiatrisch onderzoek uitgebracht. Deze onderzoeken zijn uitgevoerd op verzoek van de verdediging. Gevraagd was nader onderzoek te verrichten naar de mogelijkheden van de oplegging van een terbeschikkingstelling met voorwaarden en eventueel daarbij de in aanmerking komende voorwaarden te benoemen.
Psycholoog Van Kordelaar concludeert als volgt:
“Het aanvullend onderzoek leidt niet tot andere diagnostische bevindingen. (…)
Betrokkene lijkt, als het gaat om de vraag of een tbs met voorwaarden zou kunnen volstaan in zekere zin een twijfelgeval. Voorop staat dat het behandelingstraject meerdere jaren in beslag zal nemen en zal moeten beginnen in een klinische forensische psychiatrische setting. De gevraagde expertise en veilige holding maken mijns inziens dat de behandeling in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of in een Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) zou moeten worden begonnen. (…) Voor wat betreft de duur van de behandeling is aannemelijk dat in beide gevallen niet het kader maar het beloop van de behandeling bepalend is. De tbs met voorwaarden kan maximaal negen jaar duren en in betrokkenes geval mag verwacht worden dat de duur van de tbs met verpleging normaal gesproken niet veel langer hoeft te duren dan de voorwaardelijke variant.
Voor wat betreft het behandeltraject geldt dat het traject in de verplegingsvariant in elk geval meer gefaseerd zal verlopen met enerzijds de intramurale fase tot en met het proefverlof gevolgd door minstens een jaar voorwaardelijke beëindiging van de verpleging. In die voorwaardelijke eindfase zijn de behandeldoelen feitelijk bereikt, bij de tbs met voorwaarden moeten ze dan nog gesteld worden.
(…) [De twijfel berust vooral op de punten]: zijn de risico’s voldoende specifiek, zijn de op te stellen voorwaarden afdoende en is betrokkene voldoende responsief? Voor mij geldt dan de afweging dat achter de specifieke risico’s nog een te onbekende wereld schuilgaat, dat de noodzakelijke interventie een forensische klinische aanpak vereist die het beste kan worden gerealiseerd in een FPC of FPK en dat het afbreukrisico bij een voorwaardelijk kader te groot is gelet op de actuele gebrekkige responsiviteit.
Waar in het strafrecht het voordeel van de twijfel geldt, geldt gedragskundig gezien in het geval van betrokkene bij twijfel niet inhalen. De uitkomst van de afweging is derhalve dat ik het advies handhaaf om de noodzakelijke interventies binnen te kaderen binnen de maatregel van de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging.”
Psychiater Van Weers concludeert in zijn aanvullende rapportage als volgt:
“Op grond van de bevindingen van het aanvullend onderzoek komt rapporteur tot de conclusie dat bij betrokkene nog steeds sprake is van een hoog recidiverisico, een zeer beperkt ziekte inzicht en een zeer gebrekkige motivatie voor een behandeling met antipsychotica. (…) Op grond van deze constateringen acht rapporteur een behandeling in het kader van de maatregel tbs met voorwaarden niet geëigend. Rapporteur acht het zeer denkbaar dat betrokkene de voorwaarden niet kan of niet wil nakomen waarna, mocht zich dit voordoen, hem alsnog, met het nodige tijdsverlies, een tbs met verpleging wordt opgelegd.”
Ter terechtzitting hebben beide deskundigen aangegeven te blijven bij hetgeen zij hebben geconcludeerd in de rapportages.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen met betrekking tot het gevaar op herhaling, de noodzaak tot langdurige en intensieve behandeling van verdachte en het juridische kader waarbinnen die behandeling zou moeten plaatsvinden over. De rechtbank acht gelet op de rapportages en de toelichting van de deskundigen ter zitting een terbeschikkingstelling met voorwaarden geen reële optie. De rechtbank zal daarom de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging opleggen.
Naar het oordeel van de rechtbank eist de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen, de oplegging van deze maatregel.
Aan de wettelijke vereisten voor oplegging van deze maatregel is voldaan. De maatregel wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van personen en waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld (doodslag).
De rechtbank acht de maatregel ook proportioneel gelet op de ernst en zeer ingrijpende gevolgen van het gepleegde feit.
De rechtbank stelt in dit verband vast dat deze zaak veel maatschappelijke beroering en gevoelens van ontzetting en onveiligheid teweeg heeft gebracht. Op klaarlichte dag is een willekeurige fietser het slachtoffer geworden van een dodelijke aanrijding. Het ongeluk is door meerdere getuigen gezien of gehoord. Uit hun verklaringen blijkt dat de aanrijding diepe indruk op hen gemaakt heeft.
De gevolgen van dit feit, het totaal onverwachte overlijden van het slachtoffer, zijn zeer ingrijpend voor de nabestaanden Zij zullen verder moeten leven zonder hun dierbare. Aan hen is onherstelbaar leed toegebracht.
Het rechtbank bepaalt, gelet op al het voorgaande, dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege zal worden opgelegd.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 37a, 37b, 287

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

primair:doodslag. verklaart verdachte hiervoor niet strafbaar.

Ontslaat verdachte ter zake van het hiervoor bewezenverklaarde van alle rechtsvervolging.
Legt op de volgende maatregel:

terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging.

Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M. Kooijmans-de Kort, voorzitter,
mr. S.J.W. Hermans en mr. L.R.H. Koekoek, leden,
in tegenwoordigheid van J.F.A. Verhagen, griffier,
en is uitgesproken op 26 oktober 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgenomen in het einddossier van de politie Oost-Brabant, afdeling Dienst Regionale Operationele Samenwerking, Afdeling Infrastructuur, Team Verkeer, Tactische Verkeersongevallen Afhandeling, genummerd PL2100-2018074832 / PL2100-2018075568, afgesloten op 10 juli 2018, aantal pagina’s: 173. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen opgenomen in genoemd einddossier.