ECLI:NL:RBOBR:2018:5432

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 november 2018
Publicatiedatum
6 november 2018
Zaaknummer
17_3375
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de hoogte van de proceskostenvergoeding in WOZ-zaak betreffende agrarisch complex

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 5 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de hoogte van de proceskostenvergoeding die aan eiser is toegekend in het kader van een WOZ-zaak. Eiser had beroep ingesteld tegen de beslissing van de heffingsambtenaar van de gemeente Reusel-De Mierden, die de waarde van een agrarisch complex had vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar bij de vaststelling van de proceskostenvergoeding een wegingsfactor van 1 had gehanteerd, wat door de rechtbank als juist werd beoordeeld. Eiser had betoogd dat een wegingsfactor van 1,5 van toepassing had moeten zijn, maar de rechtbank volgde dit standpunt niet. De rechtbank oordeelde dat de werkbelasting van de rechtsbijstandverlener niet hoger was dan gemiddeld, gezien het feit dat er een standaard bezwaarschrift was ingediend en dat het taxatierapport niet bijzonder complex was. De rechtbank concludeerde dat de vergoeding van 4 uur voor de taxatie voldoende was en dat er geen aanleiding was voor een aanvullende vergoeding van BTW. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 17/3375

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 november 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: G. Gieben),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Reusel-De Mierden, verweerder

(gemachtigde: J.W.A. Roest).

Procesverloop

Bij beschikking van 28 februari 2017, vervat in een op die datum gedagtekend aanslagbiljet (aanslagnummer [aanslagnummer] ), heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [agrarisch object] (hierna: het agrarisch object), per waardepeildatum 1 januari 2016, voor het kalenderjaar 2017, vastgesteld op € [bedrag] . In dit geschrift is tevens de aanslag onroerende-zaakbelastingen (OZB) eigenaar, naar een grondslag van € [bedrag] en de aanslag OZB gebruiker, naar een grondslag van € [bedrag] , voor het kalenderjaar 2017 bekend gemaakt.
Bij uitspraak op bezwaar van 2 november 2017 (de bestreden uitspraak), heeft verweerder de waarde van de onroerende zaak verlaagd naar € [bedrag] en tevens de daarop gebaseerde aanslagen dienovereenkomstig verminderd. Daarbij is aan eiser ook een proceskostenvergoeding toegekend ter hoogte van in totaal € 822,50, bestaande uit een bedrag van € 246,- voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, een bedrag van € 246,- voor het bijwonen van een hoorzitting, een bedrag van € 320,- voor vergoeding van de kosten van het taxatierapport en een bedrag van € 10,50 voor het opvragen van uittreksels.
Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 september 2018. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door A. van den Dool, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door de taxateur W.J.H.M. Mertens.

Overwegingen

1. In geschil is enkel de hoogte van de door verweerder bij de bestreden uitspraak toegekende proceskostenvergoeding.
2. Verweerder is bij de vaststelling van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand uitgegaan van een wegingsfactor 1. Voor de kosten van het taxatierapport heeft verweerder € 320,- toegekend, uitgaande van 4 uur à € 80,00 per uur. Eiser stelt dat verweerder had moeten uitgaan van een wegingsfactor 1,5 en voor de kosten van het taxatierapport € 774,40 had moeten vergoeden, zijnde 8 uur à € 80,- per uur, te vermeerderen met 21% BTW.
3. Eiser voert aan dat, gelet op de aard, bewerkelijkheid en complexiteit van het object en de tijd die met de procedure is gemoeid, onder andere door het opstellen van het taxatierapport, wegingsfactor 1,5 toegepast dient te worden. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst eiser naar de uitspraak van Gerechtshof Den Haag van 22 juni 2016 (ECLI:NL:GHDHA:2016:1765) waarin volgens hem een richtlijn is gegeven hoe de vergoeding moet worden onderbouwd. De rechtbank volgt eiser niet in deze grond. Met verweerder oordeelt de rechtbank dat wanneer, zoals in onderhavige casus het geval is, een standaard bezwaarschrift wordt ingediend, waarin slechts wordt verwezen naar een bijgevoegd taxatierapport, de werkbelasting van de rechtsbijstandverlener niet hoger dan gemiddeld is. Hiervoor dient dan ook de standaard wegingsfactor 1 te worden gehanteerd. Daarbij heeft verweerder ook terecht opgemerkt dat het opstellen van een taxatierapport hierbij niet wordt meegewogen, nu daarvoor in het Besluit proceskosten bestuursrecht in een aparte vergoeding is voorzien. Dit oordeel is ook in overeenstemming met de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 22 juni 2016.
4. Voor de hoogte van de voor vergoeding in aanmerking komende taxatiekosten hanteert de rechtbank de Richtlijn inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties. In deze Richtlijn is geen norm gesteld voor het aantal uren van een taxatie van courante niet-woningen.
5. Eiser voert aan dat, nu het hier gaat om een agrarisch complex, gelegen op een groot terrein met meerdere stallen, een tijdsbesteding van 8 uur redelijk is voor de waardering van een dergelijk complex object. Eiser stelt dat het onderhavige object groter is en de taxatiemethodiek complexer.
6. In zijn verweerschrift heeft verweerder toegelicht dat in het door eiser ingediende taxatierapport is uitgegaan van de objectgegevens zoals door verweerder in zijn taxatieverslag zijn opgenomen. Het taxatierapport van eiser bestaat verder uit standaardteksten en foto’s. Een gedetailleerde omschrijving van het object ontbreekt hierbij. Qua taxatie is volgens verweerder verder slechts verwezen naar de eenheidsprijzen zoals die worden genoemd in bijlage 4 van de Taxatiewijzer. De waarde van het object is vervolgens berekend aan de hand van het aantal vierkante meters, vermenigvuldigd met een ingeschatte eenheidsprijs. Volgens verweerder is een dergelijke inschatting eenvoudiger dan een woningtaxatie.
7. Desgevraagd heeft eiser ter zitting toegelicht dat de inpandige opname heeft plaatsgevonden nadat eiser al de waarde van € [bedrag] had bepleit in het aanvullende bezwaarschrift van 25 september 2017. Aanleiding voor de opname waren twijfels over de onderhoudstoestand. Dit bleek uiteindelijk wel overeen te komen met de taxatiewijzer. Verder heeft eiser gesteld dat, nu het hier gaat om een varkensbedrijf, reeds daarom al dient te worden uitgegaan van een wegingsfactor van meer dan 1. Daarnaast is de taxateur, gelet op de reisafstand en de grootte van het object, beduidend langer bezig geweest met de taxatie dan vier uur.
8. De rechtbank acht een vergoeding van 4 uur voor de door eiser verrichte taxatie voldoende. De rechtbank acht het, gelet op de aanwezige informatie en hetgeen ter zitting is besproken, niet aannemelijk dat de taxateur langer bezig is geweest dan de vier uur die reeds door verweerder zijn vergoed. Zowel de inhoud van het taxatierapport als de wijze van waardevaststelling van het object geven de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan het standpunt van verweerder.
9. Nu de gemachtigde van eiser ter zitting desgevraagd heeft geantwoord niet te weten of eiser BTW-plichtig is, ziet de rechtbank evenmin aanleiding voor een aanvullende vergoeding van BTW.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H. de Heer-Schotman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E.A. Schokker-Stadhouders, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 november 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.