ECLI:NL:RBOBR:2018:5526

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 november 2018
Publicatiedatum
12 november 2018
Zaaknummer
01/865048-17
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot brandstichting tijdens risicowedstrijd PSV-AJAX met taakstraf voor opzettelijke beschadiging van stadionmeubilair

Op 13 november 2018 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een incident tijdens de risicowedstrijd PSV-AJAX op 23 april 2017. De verdachte werd beschuldigd van (poging tot) opzettelijke brandstichting en het opzettelijk beschadigen van goederen die toebehoren aan PSV. Tijdens de wedstrijd werden meerdere rookpotten afgestoken, wat leidde tot paniek onder de toeschouwers en schade aan het stadionmeubilair. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op brandstichting, aangezien de rookpotten bedoeld zijn om rook te produceren en niet om brand te stichten. De verdachte werd vrijgesproken van de primair en subsidiair ten laste gelegde brandstichting, maar de rechtbank achtte de opzettelijke beschadiging van het meubilair wel bewezen. De verdachte kreeg een taakstraf van 120 uur, subsidiair 60 dagen hechtenis, en de rechtbank hevelde de geschorste voorlopige hechtenis op. Daarnaast werden vorderingen van benadeelde partijen besproken en gedeeltelijk toegewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/865048-17
Datum uitspraak: 13 november 2018
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 30 oktober 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 28 september 2018
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 30 oktober 2018 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 april 2017 te Eindhoven (tijdens de wedstrijd PSV-Ajax),
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk brand heeft gesticht op de tribune (van vak T en/of U) van het Philips Stadion (PSV Stadion),
immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk
een of meerdere rookpotten, althans een of meer brandbare en/of hevige rookvorming veroorzakende voorwerpen, (met behulp van een brandende aansteker en/of een brandende sigaret) aangestoken en/of (vervolgens) deze (brandende en/of hevig rokende) rookpot(ten), althans dit/deze brandbare voorwerp(en) op de tribune en/of op/tegen (het) aldaar aanwezige meubilair/goederen gegooid, althans gelegd/gezet,
ten gevolge waarvan een spandoek en/of een of meer stadionstoel(en) en/of traptrede(n) en/of tribunetrede(n), in elk geval (het) op de tribune aanwezige meubilair/goederen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor genoemde goederen en/of ander (in het stadion, althans op de tribune van vak T en/of U aanwezig) meubilair en/of andere zich in de onmiddellijke nabijheid bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was en/of
levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich op en/of nabij die tribune (van vak T en/of U) en/of omliggende tribune(s) bevindende perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 april 2017 te Eindhoven,
ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten op de tribune (van vak T en/of U) van het Philips Stadion (PSV Stadion),
met dat opzet een of meerdere rookpotten, althans een of meer brandbare en/of hevige rookvorming veroorzakende voorwerpen, (met behulp van een brandende aansteker en/of een brandende sigaret) heeft aangestoken en/of (vervolgens) deze (brandende en/of hevig rokende) rookpot(ten), althans dit/deze brandbare voorwerp(en) op de tribune en/of op/tegen (het) aldaar aanwezige meubilair/goederen heeft gegooid, althans heeft gelegd/gezet,
en daarvan gemeen gevaar voor een spandoek en/of een of meer stadionstoel(en) en/of traptrede(n) en/of tribunetrede(n), in elk geval (het) op de tribune aanwezige meubilair/goederen en/of ander (in het stadion, althans op de tribune van vak T en/of U aanwezig) meubilair en/of andere zich in de onmiddellijke nabijheid bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was en/of
levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich op en/of nabij die tribune (van vak T en/of U) en/of omliggende tribune(s) bevindende perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 april 2017 te Eindhoven,
opzettelijk en wederrechtelijk
een of meerdere stadionstoelen en/of traptreden en/of tribunetreden, in elk geval het (op de tribune van het Philips Stadion (PSV Stadion) aanwezige) meubilair,
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan PSV, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan. [1]
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de primair ten laste gelegde brandstichting wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe bepleit integrale vrijspraak. Zij stelt zich primair op het standpunt dat van brandstichting – ook van de poging daartoe - geen sprake was en subsidiair dat verdachte geen opzet had op brandstichting en dat van gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel geen sprake was. Het enkel aansteken van een rookpot is niet te beschouwen als gericht op de voltooiing van poging tot brandstichting.
Voorts is van vernieling, onbruikbaar maken of wegmaken geen sprake. De goederen zijn niet zodanig beschadigd dat ze niet meer gerepareerd kunnen worden.
Het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het primair en subsidiair ten laste gelegde.
Op 23 april 2017 vond in het uitverkocht Philips Stadion te Eindhoven de risicowedstrijd PSV-AJAX plaats. Kort na rust werden er in vak U twee grote spandoeken ontvouwd over het publiek in het kader van een protestactie tegen stadionverboden. Op verschillende plaatsen op de tribune, maar met name onder of nabij deze spandoeken werden negen rookpotten tot ontbranding gebracht waardoor in dat gedeelte van het stadion een grote zwarte rookwolk ontstond. Dit leverde met name in het boven vak U gelegen familievak panieksituaties op. Ook kregen toeschouwers last van hun ademhaling en luchtwegen en veroorzaakte de rook geïrriteerde ogen.
Verdachte was op het moment dat deze rookpotten werden afgestoken in het supportershome van het Philips stadion. Verdachte is ongeveer tien minuten later naar vak U gegaan en heeft daar toen een rookpot afgestoken. PSV NV en dertien personen hebben aangifte gedaan.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat in dit geval het aansteken van rookpotten geen brandstichting oplevert.
Om van brandstichting te kunnen spreken moeten er voorwerpen in brand zijn gebracht die daartoe niet bestemd zijn. Het lont van een rookpot is hiertoe bij uitstek wel bestemd. De vraag is of er andere voorwerpen in brand zijn gebracht door het aansteken van de rookpotten. Uit het dossier blijkt niet dat er stadionstoelen, traptreden of tribunetreden in brand zijn geraakt. Op de foto’s in het dossier van stoelen en delen van de tribune zijn weliswaar zwarte verkleuringen te zien, maar die lijken veroorzaakt lijken te zijn door de rookontwikkeling, en niet door direct contact met vuur.
In het dossier wordt in een proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2] beschreven dat op de camerabeelden op enig moment voor korte tijd een brandend spandoek te zien is, dat wordt weggehaald door een steward. De rechtbank gaat ervan uit dat dit spandoek in brand is gebracht door direct contact met het vuur van één van de aangestoken rookpotten. Ook is op de foto’s een zwart tribunedoek te zien dat gedeeltelijk is weggesmolten of weggebrand. Ook zijn op de foto’s ronde zwarte plekken te zien op steigerplanken van de tribunedelen waar de rookpot door de hitteontwikkeling het hout deels heeft verkoold.
De rechtbank is echter van oordeel dat opzet op brandstichting ontbreekt. Niet is gebleken dat verdachte of één van de medeverdachten opzet heeft gehad op het stichten van brand op de tribune T en U van het Philips Stadion. In het dossier kunnen geen aanwijzingen worden gevonden voor de aanwezigheid van boos opzet, in die zin dat willens en wetens een brand is beoogd. Naar de mening van de rechtbank is er evenmin sprake geweest van voorwaardelijk opzet.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals het ontstaan van brand – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank acht de kans op het ontstaan van brand door het afsteken van rookpotten niet aanmerkelijk. Uit het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut blijkt dat na ontsteking van de rookpotten enige hitte vrijkomt en dat de effecten van de hitte relatief beperkt zijn. Ook is de afstand tot waarop de hitte risico’s oplevert beperkt. Het is een feit van algemene bekendheid dat in voetbalstadions veel aandacht wordt besteed aan veiligheid, waaronder de brandveiligheid. Op de tribunes wordt gebruik gemaakt van niet-brandbare of brandwerende materialen. Spandoeken worden alleen in het stadion toegestaan als die zijn geïmpregneerd met een brandvertragend middel.
Zelfs indien in de gegeven omstandigheden de kans op brand aanmerkelijk zou zijn te achten, komt de rechtbank niet tot de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens aan zo’n kans heeft blootgesteld. Vereist is dan namelijk niet alleen dat de verdachte wetenschap heeft van deze aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
Uit het strafdossier volgt dat de verdachte met het afsteken van een rookpot voor rookontwikkeling heeft gezorgd. Niet is gebleken dat de verdachte op de hoogte was van de kans dat met het afsteken van een rookpot brand zou ontstaan, noch dat de verdachte een dergelijke kans bewust heeft aanvaard. Verdachte en ook het merendeel van het andere publiek op de tribunes T en U bleven na het afsteken van de rookpot gewoon staan, ondanks de rookontwikkeling en hebben vermoedelijk niet stilgestaan bij de eventuele risico’s op brand. De rechtbank acht onwaarschijnlijk dat verdachte zichzelf of ander publiek op de tribune met een brand in gevaar heeft willen brengen.
De rechtbank acht de opzettelijke brandstichting - ook de poging daartoe - niet bewezen en komt daarom niet toe aan de vraag of er door het afsteken van de rookpotten gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel is ontstaan.
Conclusie.
Gelet op het hiervoor overwogene zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het hem primair en subsidiair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde.
A. Bewijsmiddelen.
i. p. 908 proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 april 2017, voor zover in houdende - zakelijk weergegeven- het volgende.
Op deze beelden zag ik, [verbalisant 1] , dat er zich tussen een grote groep personen op de tribune van het PSV-stadion, een man stond met een kaal hoofd, hij was gekleed in een T-shirt, zwart met witte strepen, daaroverheen droeg hij een donkerblauwkleurig jasje. De geschatte leeftijd van de man was 35 à 40 jaar oud. Deze man rookte zichtbaar een sigaret.
Ik zag dat deze man met zijn rug naar het speelveld stond en in gesprek was met een andere persoon, die over een balustrade hing. Op een bepaald moment zag ik dat de kale man zich voorover bukte en dat de personen om hem heen iets uitweken.
Vervolgens was zichtbaar dat een zich op de vloer staande bus begon te roken en dat er een steekvlam uit deze bus omhoogschoot. Hierop weken de zich om deze bus bevindende personen verder uiteen.
Vervolgens zag ik dat er zwarte rook uit deze bus tevoorschijn kwam en de zwarte rookkolom verspreidde zich naar boven toe. Ik zag dat de kale man in de omgeving van de plaats waar de bus rook uitstootte bleef staan. Ik zag dat enkele minuten later de rook ophield. Op dat moment was zichtbaar dat er meerdere soortgelijke bussen op de vloer stonden, die al zwartgeblakerd waren. De aangehouden persoon betrof [verdachte] .
ii. p. 937, 938 proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot gedrag [verdachte] d.d. 17 mei 2017 voor zover in houdende - zakelijk weergegeven- het volgende.
Op de beelden zag ik, [verbalisant 1] , dat er in het spelershome twee grote tv-schermen aan het plafond hingen. Ik zag dat op een van deze schermen de voetbalwedstrijd PSV-AJAX uitgezonden werd.
Dit beeld was in de richting van de beveiligingscamera gekeerd. Het uitgezonden beeld op het tweede tv-scherm was niet zichtbaar. De camera had zicht op de achterzijde van het tv-scherm. Volgens de [beveiligingsmedewerker] van PSV werden op de beide schermen dezelfde beelden getoond en dat was van de wedstrijd PSV-AJAX, dit om de supporters, die in het supportershome wilden blijven, de kans te geven toch de wedstrijd te kunnen bekijken. [beveiligingsmedewerker] deelde me mede dat hij even zelf in het supportershome was geweest, ten tijde van de wedstrijd, en dat hij gezien had dat de beide tv—toestellen hetzelfde beeld vertoonden.
Op de beelden, welke opgenomen waren in het supportershome zag ik dat verdachte [verdachte] op zondag, 23 april 2017, omstreeks 17:53:00 uur zich in het supportershome bevond en daar in een gesprek was met andere personen.
Ik herkende verdachte [verdachte] aan zijn uiterlijk en zijn kleding. [verdachte] was voor mij duidelijk herkenbaar in beeld. Ik herkende hem aan zijn kaal hoofd, zijn gezicht en zijn kleding: een blauwkleurige jas met capuchon, met daaronder een shirt, in de kleuren zwart-wit horizontaal gestreept.
Ik zag dat op zondag, 23 april 2017, om 17:54:28 uur de eerste zwarte rookwolken in het stadion op het tv-scherm zichtbaar waren en dat [verdachte] op dat moment nog met zijn rug naar het scherm gekeerd stond.
Ik zag op om 17:54:40 uur de eerste personen in het supportershome naar het tv-scherm begonnen te kijken. Meerdere gezichten keerden zich tegelijkertijd richting het scherm en sommige personen wezen met hun vinger richting dit scherm.
Ik zag dat [verdachte] , zich omdraaide en dat bij zich verplaatste en duidelijk zichtbaar in de richting van het tv-scherm keek, wat beeld uitstraalde in zijn richting. Dat was het tv- scherm, waarvan het beeldscherm niet rechtstreeks door de beveiligingscamera opgenomen werd. Verder zag ik dat hij, kijkend naar het scherm, in gesprek was met de persoon, die naast hem stond en eveneens naar hetzelfde tv-scherm keek.
Ik zag vervolgens dat [verdachte] om 17:56:34 uur het supportershome verliet.
Ik zag op de beveiligingsbeelden, welke gemaakt werden van het U-vak op de tribune, dat [verdachte] om 18:00:17 uur in beeld van deze camera verscheen en vervolgens de tribune op liep.
Ik zag dat hij over het looppad op deze tribune naar beneden wandelde en daar omstreeks 18:00:58 uur plaatsnam tussen andere personen op de tribune.
Ik zag dat [verdachte] omstreeks 18:07:40 uur een bukkende beweging maakte en dat om 18:07:53 uur op die plaats een rookbom zwarte rook begon uit te stoten. Ik zag vervolgens, dat [verdachte] op de tribune bleef staan, terwijl de rookwolk zich verder ontwikkelde, totdat de rookbom na ongeveer een minuut stopte met uitstoten van rook en de rook langzaam wegtrok.
iii. p. 159 t/m 165 proces-verbaal van aangifte [beveiligingsmedewerker] namens PSV Eindhoven d.d. 2 mei 2017 voor zover in houdende - zakelijk weergegeven - het volgende:
Ik ben veiligheidscoördinator bij PSV. Ik ben namens de benadeelde gerechtigd tot het doen van aangifte en doe hierbij aangifte van de schade die is ontstaan van de brandstichting door het aansteken van een groot aantal rookbommen in het voetbalstadion van PSV tijdens de wedstrijd op 23 april 2017 tussen PSV en AJAX.
Door het aansteken van tussen de tien en twintig rookpotten is schade ontstaan aan ongeveer 40 stoelen (zwartgeblakerd en/of bedolven onder een dikke zwarte en vette roet laag).
iv. Verklaring verdachte [verdachte] ter terechtzitting d.d. 30 oktober 2018, voor zover in houdende - zakelijk weergegeven- het volgende.
Toen ik, enige tijd, na de rust weer in het stadion kwam, zag ik een rookpot op de trap liggen. Ik heb die rookpot toen aangestoken.
B. Bijzondere overwegingen ten aanzien van het bewijs.
Vaststelling toedracht.
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast.
Verdachte was tijdens de risicowedstrijd PSV-AJAX op 23 april 2017 in het Philips Stadion te Eindhoven aanwezig. Na de rust is verdachte nog enige tijd in het supportershome van PSV gebleven. In het supportershome waren meerdere tv’s aanwezig. Om 17:54:28 uur waren de eerste beelden van de grote zwarte rookwolken die over de tribunes heentrok, op de tv’s in het supportershome zichtbaar.
Uit de beelden van de in het supportershome aanwezige camera’s volgt voorts dat verdachte omstreeks 17:54:40 uur samen met een ander naar de tv keek en heeft kunnen waarnemen wat er zich op dat moment in het stadion afspeelde. De rechtbank acht de verklaring van verdachte die – zakelijk weergegeven – inhoudt dat hij weliswaar zijn blik maar kort op het televisiescherm heeft gericht, maar de beelden niet bewust heeft opgenomen en is verder gegaan met het gesprek met een vriend volstrekt ongeloofwaardig en verwerpt deze dan ook. Er was namelijk geen sprake van het afsteken van stadionfakkels of van ander vuurwerk wat wel eens in een voetbalstadion wordt afgestoken, maar van zeer dikke zwarte rookwolken die er ook toe hebben geleid dat de scheidsrechter de wedstrijd tijdelijk heeft stilgelegd. Het kan niet anders dan dat deze heftige beelden door verdachte zijn geregistreerd.
Toen verdachte korte tijd later terugging naar het stadion zag hij op de tribune in vak U een nog niet aangestoken rookpot liggen. Vervolgens heeft verdachte die rookpot met een aansteker aangestoken ten gevolge waarvan wederom een dikke zwarte rookwolk ontstond. Door het aansteken van de rookpot is op vak U schade aan het op die tribune aanwezige meubilair ontstaan. De rechtbank is van oordeel dat verdachte door het aansteken van de rookpot de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij een goed beschadigde of onbruikbaar maakte. Verdachte kende immers het effect van deze rookpotten, nu hij de effecten daarvan eerder in het supportershome op de televisieschermen had gezien.
Conclusie.
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen de meer subsidiair ten laste gelegde vernieling wettig en overtuigend te bewijzen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
meer subsidiair
op 23 april 2017 te Eindhoven, opzettelijk en wederrechtelijk het op de tribune van het Philips Stadion (PSV Stadion) aanwezige meubilair, toebehorende aan PSV, heeft beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregelen.

De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde:
  • een taakstraf van 150 uur subsidiair 75 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
  • een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
  • de vorderingen van de [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 8] , [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] integraal toewijzen met toepassing van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, vermeerderd met de wettelijke rente;
  • de vordering van [benadeelde partij 6] is ter zake het immateriële deel en materiële deel integraal toewijzen met toepassing van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, vermeerderd met de wettelijke rente. Niet-ontvankelijkverklaring voor de gevorderde proceskosten;
  • de vordering [benadeelde partij 7] is ten aanzien van de stomerijkosten van € 60,-- integraal toewijzen met toepassing van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, vermeerderd met de wettelijke rente. Referte ten aanzien van het immateriële deel en niet-ontvankelijkverklaring ten aanzien van duurdere zitplaatsen van € 2.400,--.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw bepleit oplegging van een werkstraf met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De vorderingen van de benadeelde partijen dienen allen te worden afgewezen primair gelet op de bepleite vrijspraak, subsidiair omdat geen sprake is van rechtstreekse schade door het afsteken van de tweede rookbom.
Meer subsidiair bepleit de raadsvrouw tot niet-ontvankelijkverklaring van alle vorderingen omdat deze onvoldoende zijn onderbouwd met uitzondering van de gevorderde treinkaartjes van [benadeelde partij 8] en [benadeelde partij 3] . Alsmede afwijzing van de door [benadeelde partij 6] gevorderde proceskosten.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 23 april 2017 te Eindhoven in een uitverkocht Philips Stadion tijdens de risicowedstrijd PSV-AJAX een rookpot aangestoken op de tribune. Die rookpot veroorzaakte dikke zwarte ondoordringbare rook. . Kort daarvoor waren er al meerdere rookpotten afgestoken, waardoor er al paniek was ontstaan onder een deel van de toeschouwers. Verdachte had het effect van die rookpotten gezien. Dat heeft hem er niet van weerhouden een volgende rookpot aan te steken. Door de rookpot die [verdachte] heeft aangestoken ontstond er gevaar voor de gezondheid van de daar aanwezige toeschouwers en stewards door het inademen van de zwarte rook. Voorts had de rookpot tot gevolg dat het op die tribune aanwezige meubilair beschadigd dan wel (tijdelijk) onbruikbaar werd gemaakt.
Verdachte verkeerde, naar eigen zeggen, ten tijde van het delict onder invloed van alcohol waarvan hij de negatieve werking op zijn gedrag kende of moest begrijpen.
Ter zake verdachte is d.d. 10 juli 2017 een reclasseringsrapport opgemaakt. Hieruit volgt dat het recidiverisico wordt geschat als: laag. De reclassering adviseert tot oplegging van een taakstraf.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat verdachte er blijk van heeft gegeven dat hij de ernst van het door hem aan zijn slachtoffers aangedane leed inziet en oprecht berouw heeft getoond, alsmede dat verdachte bij de uitvoering van het delict een ondergeschikte rol heeft gehad.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank verdachte van het primair en subsidiair ten laste gelegde vrijspreekt en van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

De vordering van de [benadeelde partij 1] .

Beoordeling.De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van de vordering. Het is niet eenvoudig vast te stellen of en in hoeverre deze kosten zijn gemaakt in directe relatie tot het bewezen verklaarde feit en of deze schade rechtstreeks door het bewezen verklaard feit is toegebracht, aangezien de bewijstukken thans ontbreken.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade. De enkele stelling dat de benadeelde geestelijk letsel dan wel psychisch onbehagen heeft opgelopen of zich gekwetst voelde, is niet voldoende om in deze procedure een immateriële schadevergoeding te kunnen toekennen. Recht op een vergoeding van immateriële schade bestaat bij een strafbaar feit zonder fysiek letsel op grond van artikel 6:106 BW uitsluitend indien vaststaat dat de benadeelde op een andere wijze in zijn persoon is aangetast. De benadeelde zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat door het strafbare feit een psychische beschadiging is ontstaan. Het bestaan van geestelijk letsel moet aan de hand objectieve maatstaven worden vastgesteld, aldus de Hoge Raad (NJ 1997, 366 en NJ 1999, 145).
Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de gevorderde immateriële schade zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat daarom de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 8] .

Beoordeling.De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, het gevorderde treinkaartje van € 9,30 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 april 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van het overige deel van de vordering. Het is niet eenvoudig vast te stellen of en in hoeverre deze kosten zijn gemaakt in directe relatie tot het bewezen verklaarde feit en of deze schade rechtstreeks door het bewezen verklaard feit is toegebracht, aangezien de bewijstukken thans ontbreken. De enkele stelling dat de benadeelde geestelijk letsel dan wel psychisch onbehagen heeft opgelopen of zich gekwetst voelde, is niet voldoende om in deze procedure een immateriële schadevergoeding te kunnen toekennen. Recht op een vergoeding van immateriële schade bestaat bij een strafbaar feit zonder fysiek letsel op grond van artikel 6:106 BW uitsluitend indien vaststaat dat de benadeelde op een andere wijze in zijn persoon is aangetast. De benadeelde zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat door het strafbare feit een psychische beschadiging is ontstaan. Het bestaan van geestelijk letsel moet aan de hand objectieve maatstaven worden vastgesteld, aldus de Hoge Raad (NJ 1997, 366 en NJ 1999, 145).
Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de gevorderde immateriële schade zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat daarom de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Motivering van de hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 april 2017 tot de dag der algehele voldoening.

De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 5] .

Beoordeling.De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van de vordering. Het is niet eenvoudig vast te stellen of en in hoeverre deze kosten zijn gemaakt in directe relatie tot het bewezen verklaarde feit en of deze schade rechtstreeks door het bewezen verklaard feit is toegebracht, aangezien de bewijstukken thans ontbreken. De enkele stelling dat de benadeelde geestelijk letsel dan wel psychisch onbehagen heeft opgelopen of zich gekwetst voelde, is niet voldoende om in deze procedure een immateriële schadevergoeding te kunnen toekennen. Recht op een vergoeding van immateriële schade bestaat bij een strafbaar feit zonder fysiek letsel op grond van artikel 6:106 BW uitsluitend indien vaststaat dat de benadeelde op een andere wijze in zijn persoon is aangetast. De benadeelde zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat door het strafbare feit een psychische beschadiging is ontstaan. Het bestaan van geestelijk letsel moet aan de hand objectieve maatstaven worden vastgesteld, aldus de Hoge Raad (NJ 1997, 366 en NJ 1999, 145).
Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de gevorderde immateriële schade zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat daarom de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

De vordering van de [benadeelde partij 7]

Beoordeling.De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van de vordering. Het is niet eenvoudig vast te stellen of en in hoeverre deze kosten zijn gemaakt in directe relatie tot het bewezen verklaarde feit en of deze schade rechtstreeks door het bewezen verklaard feit is toegebracht, aangezien de bewijstukken thans ontbreken.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade. De enkele stelling dat de benadeelde geestelijk letsel dan wel psychisch onbehagen heeft opgelopen of zich gekwetst voelde, is niet voldoende om in deze procedure een immateriële schadevergoeding te kunnen toekennen. Recht op een vergoeding van immateriële schade bestaat bij een strafbaar feit zonder fysiek letsel op grond van artikel 6:106 BW uitsluitend indien vaststaat dat de benadeelde op een andere wijze in zijn persoon is aangetast. De benadeelde zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat door het strafbare feit een psychische beschadiging is ontstaan. Het bestaan van geestelijk letsel moet aan de hand objectieve maatstaven worden vastgesteld, aldus de Hoge Raad (NJ 1997, 366 en NJ 1999, 145).
Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de gevorderde immateriële schade zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat daarom de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

De vordering van de [benadeelde partij 6] .

Beoordeling.De rechtbank zal het onderdeel van de vordering dat ziet op de proceskosten van
€ 100,-- afwijzen, omdat niet gebleken is dat de benadeelde deze kosten heeft gemaakt.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van het overige deel van de vordering. Het is niet eenvoudig vast te stellen of en in hoeverre deze kosten zijn gemaakt in directe relatie tot het bewezen verklaarde feit en of deze schade rechtstreeks door het bewezen verklaard feit is toegebracht, aangezien de bewijstukken thans ontbreken.
Ten aanzien van de immateriële schade. De enkele stelling dat de benadeelde geestelijk letsel dan wel psychisch onbehagen heeft opgelopen of zich gekwetst voelde, is niet voldoende om in deze procedure een immateriële schadevergoeding te kunnen toekennen. Recht op een vergoeding van immateriële schade bestaat bij een strafbaar feit zonder fysiek letsel op grond van artikel 6:106 BW uitsluitend indien vaststaat dat de benadeelde op een andere wijze in zijn persoon is aangetast. De benadeelde zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat door het strafbare feit een psychische beschadiging is ontstaan. Het bestaan van geestelijk letsel moet aan de hand objectieve maatstaven worden vastgesteld, aldus de Hoge Raad (NJ 1997, 366 en NJ 1999, 145).
Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de gevorderde immateriële schade zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat daarom de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] .

Beoordeling.De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van de vordering. Het is niet eenvoudig vast te stellen of en in hoeverre deze kosten zijn gemaakt in directe relatie tot het bewezen verklaarde feit en of deze schade rechtstreeks door het bewezen verklaard feit is toegebracht, aangezien de bewijstukken thans ontbreken. De enkele stelling dat de benadeelde geestelijk letsel dan wel psychisch onbehagen heeft opgelopen of zich gekwetst voelde, is niet voldoende om in deze procedure een immateriële schadevergoeding te kunnen toekennen. Recht op een vergoeding van immateriële schade bestaat bij een strafbaar feit zonder fysiek letsel op grond van artikel 6:106 BW uitsluitend indien vaststaat dat de benadeelde op een andere wijze in zijn persoon is aangetast. De benadeelde zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat door het strafbare feit een psychische beschadiging is ontstaan. Het bestaan van geestelijk letsel moet aan de hand objectieve maatstaven worden vastgesteld, aldus de Hoge Raad (NJ 1997, 366 en NJ 1999, 145).
Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de gevorderde immateriële schade zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat daarom de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] .

Beoordeling.De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, het gevorderde treinkaartje van € 11,80 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 april 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van het overige deel van de vordering. Het is niet eenvoudig vast te stellen of en in hoeverre deze kosten zijn gemaakt in directe relatie tot het bewezen verklaarde feit en of deze schade rechtstreeks door het bewezen verklaard feit is toegebracht, aangezien de bewijstukken thans ontbreken.
De enkele stelling dat de benadeelde geestelijk letsel dan wel psychisch onbehagen heeft opgelopen of zich gekwetst voelde, is niet voldoende om in deze procedure een immateriële schadevergoeding te kunnen toekennen. Recht op een vergoeding van immateriële schade bestaat bij een strafbaar feit zonder fysiek letsel op grond van artikel 6:106 BW uitsluitend indien vaststaat dat de benadeelde op een andere wijze in zijn persoon is aangetast. De benadeelde zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat door het strafbare feit een psychische beschadiging is ontstaan. Het bestaan van geestelijk letsel moet aan de hand objectieve maatstaven worden vastgesteld, aldus de Hoge Raad (NJ 1997, 366 en NJ 1999, 145).
Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de gevorderde immateriële schade zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat daarom de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Motivering van de hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 april 2017 tot de dag der algehele voldoening.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 9, 22c, 22d, 24c, 27, 36f, 60a, 350.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvoor vrij;
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

ten aanzien van meer subsidiair:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een andertoebehoort, beschadigen en/of onbruikbaar maken.De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf en maatregelen ten aanzien van meer subsidiair bewezenverklaarde:

Taakstrafvoor de duur van
120 urensubsidiair 60 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht. De rechtbank waardeert een in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebrachte dag op 2 uur te verrichten arbeid.
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 4 mei 2017 reeds geschorst.
Niet-ontvankelijkverklaringvan de [benadeelde partij 1] in de vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.

maatregel van schadevergoeding van € 9,30 subsidiair 1 dag hechtenis.

Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 8]van een bedrag van € 9,30 (zegge: negen euro en dertig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 dag hechtenis. Het bedrag bestaat uit materiële schade. Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededaders is betaald. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 april 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 8] van een bedrag van € 9,30 (zegge: negen euro en dertig eurocent ). Het bedrag bestaat uit materiële schade. Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 april 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededaders is betaald.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering (dat ziet op de immateriële schade) niet ontvankelijk is.
Niet-ontvankelijkverklaringvan de benadeelde partij
[benadeelde partij 5]in de vordering. Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.
Niet-ontvankelijkverklaringvan de benadeelde partij
[benadeelde partij 7]in de vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.

Niet-ontvankelijkverklaring van de [benadeelde partij 6] in de vordering.

Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil. Wijst af de vordering van de benadeelde partij voor dat deel dat ziet op de proceskosten van € 100,--.
Niet-ontvankelijkverklaringvan de benadeelde partij
[benadeelde partij 4]in de vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.

Maatregel van schadevergoeding van € 11,80 subsidiair 1 dag hechtenis.

Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 3]van een bedrag van € 11,80 (zegge: elf euro en tachtig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 dag hechtenis. Het bedrag bestaat uit materiële schade. Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededaders is betaald. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 april 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 3] van een bedrag van € 11,80 (zegge: elf euro en tachtig eurocent). Het bedrag bestaat uit materiële schade. Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 april 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededaders is betaald.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering (dat ziet op de immateriële schade) niet ontvankelijk is.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M. Kooijmans-de Kort, voorzitter,
mr. J.J.A. Donkersloot en mr. A.C. Bosch, leden,
in tegenwoordigheid van J. Kapteijns, griffier,
en is uitgesproken op 13 november 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-