ECLI:NL:RBOBR:2018:569

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 februari 2018
Publicatiedatum
8 februari 2018
Zaaknummer
01/845205-17
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot doodslag en veroordeling voor bedreiging met een vuurwapen en verboden wapenbezit

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 9 februari 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en bedreiging met een vuurwapen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij daadwerkelijk de trekker van het vuurwapen heeft overgehaald. Wel is de verdachte veroordeeld voor bedreiging met een vuurwapen en het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III, te weten een pistool en munitie. De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf opgelegd van 186 dagen, met aftrek van voorarrest, en een vrijheidsbeperkende maatregel van 12 maanden, die een contactverbod met het slachtoffer inhoudt. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard moest worden, omdat de rechter-commissaris niet op de juiste wijze was geïnformeerd over de mogelijkheden van DNA-onderzoek. De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie niet doelbewust de belangen van de verdachte had veronachtzaamd. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de verdachte veroordeelde tot betaling van immateriële en materiële schadevergoeding aan het slachtoffer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/845205-17
Datum uitspraak: 09 februari 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [1991] ,
wonende te [postcode] , [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 juli 2017, 10 oktober 2017 en 26 januari 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 15 juni 2017.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 10 oktober 2017 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 09 april 2017 te 's-Hertogenbosch, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] (zijnde de neef van verdachte) opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, een ((door)geladen) vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op/naar/tegen, althans in de richting van, het hoofd, althans het lichaam, van voornoemde [slachtoffer] heeft gericht/geplaatst en/of (daarbij/vervolgens) de trekker van voornoemd vuurwapen heeft overgehaald, althans getracht heeft over te halen en/of de slede van voornoemd vuurwapen naar achter heeft gebracht en/of een patroon heeft getracht af te vuren terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 09 april 2017 te 's-Hertogenbosch, althans in Nederland, [slachtoffer] (zijnde de neef van verdachte) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte toen daar opzettelijk dreigend - een ((door)geladen) vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp ter hand genomen en/of getoond en/of - (vervolgens /daarbij) voornoemd vuurwapen op/naar/tegen, althans in de richting van, het hoofd, althans het lichaam, van voornoemde [slachtoffer] gericht/geplaatst en/of - (daarbij/vervolgens) de trekker van voornoemd vuurwapen overgehaald, althans getracht over te halen en/of de slede van voornoemd vuurwapen naar achter gebracht en/of een patroon getracht af te vuren;
2. hij op of omstreeks 09 april 2017 te 's-Hertogenbosch een of meer wapens van categorie III, te weten een pistool (merk BBM), en/of munitie van categorie III, te weten vier, althans één of meer patronen (merk Geco), voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie

Het standpunt van de verdediging

Ter terechtzitting is namens de verdachte bepleit de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren. De verdediging heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
De rechter-commissaris heeft de officier van justitie bevel gegeven voor het uitvoeren van een DNA-onderzoek aan en in de auto van verdachte. Blijkens het procesdossier is de auto van verdachte, die in beslag was genomen, niet op de juiste wijze veiliggesteld voor DNA-onderzoek. De officier van justitie heeft de rechter-commissaris laten weten dat het DNA-onderzoek niet meer uit te voeren is en op grond van die mededeling heeft de rechter-commissaris niet verder aangedrongen. Uit de processtukken blijkt echter dat het DNA-onderzoek helemaal niet onmogelijk was. De officier van justitie heeft de rechter-commissaris daarover onjuist en niet volledig geïnformeerd . De verdediging heeft vervolgens bij het openbaar ministerie aangegeven dat DNA-onderzoek wél nog mogelijk is en erop aangedrongen dat alsnog te laten plaatsvinden. Dat is niet gebeurd. De officier van justitie heeft geweigerd het bevel van de rechter-commissaris op te volgen. Onderzoek is nu niet meer mogelijk, terwijl met het DNA-onderzoek had kunnen worden vastgesteld dat aangever in de auto van verdachte heeft gezeten.
De verdediging stelt dat hiermee een ernstige inbreuk is gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waarbij doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan zijn recht op een eerlijke behandeling van de zaak tekort is gedaan. Gelet op het Zwolsman-criterium dient de officier van justitie dan ook niet-ontvankelijk verklaard te worden.
Subsidiair stelt de verdediging dat in ieder geval tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie dient te worden gekomen op grond van het fair trial beginsel. Door het niet uitvoeren van het bevolen onderzoek kan verdachte niet aantonen dat de door aangever en de anonieme getuige geschetste gang van zaken niet kan kloppen. Door de handelswijze van het openbaar ministerie en de gevolgen die hieruit voor verdachte voortvloeien, is de verdachte op onoverbrugbare achterstand gezet.
Tot slot dient op grond van het Karman-criterium tot niet-ontvankelijkverklaring te worden gekomen. Door het door de rechter-commissaris gegeven bevel niet uit te voeren en de feiten op essentiële onderdelen onjuist en onvolledig te presenteren, is het wettelijke systeem in de kern geraakt.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft betwist dat zij de rechter-commissaris onvoldoende of onjuist heeft geïnformeerd. De rechter-commissaris is geïnformeerd over de onjuiste wijze van veiligstellen van de auto en was het met de officier van justitie eens dat een DNA-onderzoek niet zinvol meer zou zijn. De rechter-commissaris heeft vervolgens zijn bevel feitelijk ingetrokken.

Het oordeel van de rechtbank

Het bevel van de rechter-commissaris en hetgeen hierop is gevolgd
Op grond van hetgeen zich in het procesdossier bevindt en de getuigenverklaring van de rechter-commissaris, gaat de rechtbank uit van de volgende gang van zaken.
In het dossier bevindt zich een proces-verbaal van bevindingen van 19 mei 2017 van [verbalisant] (p. 45). Daarin is beschreven dat de auto van verdachte in beslag is genomen en opgeslagen bij [bedrijf] . Op 9 april 2017 ziet [verbalisant] dat medewerkers van [bedrijf] de auto zonder handschoenen of iets dergelijks naar voren plaatsen. De auto blijkt in een “open ruimte” te zijn gestald, in plaats van dat deze afgeschermd is “veilig gesteld”.
Op 11 april 2017 voert [verbalisant] telefonisch overleg met een medewerker van Forensische Technische Opsporing over DNA onderzoek in de auto. Deze medewerker zegt dat dit weinig nut meer heeft. In het proces-verbaal van bevindingen van 19 mei 2017 is dat als volgt verwoord:
“Als er DNA veilig gesteld zou gaan worden, dan was de kans groot aanwezig geweest dat je dan met mengprofielen te maken zou krijgen, daar een ieder in tussentijd aan en in de personenauto had gezeten nadat het voertuig in beslag was genomen. Het voertuig was niet op de juiste manier veilig gesteld om een degelijk DNA onderzoek op de juiste wijze uit te voeren.”
Op 13 april 2017 is de verdachte verhoord door de rechter-commissaris in het kader van de inverzekeringstelling en inbewaringstelling. In het proces-verbaal hiervan is ook de beslissing van de rechter-commissaris opgenomen. Daarin staat onder meer het volgende:
“(…). Ook wordt bevolen dat op korte termijn helderheid wordt gegeven over het al of niet aanwezig zijn van camerabeelden en vervolgens wil ik, rechter-commissaris, onderzocht hebben of er DNA van de neef van verdachte op de rechtervoorstoel of rechterportierhendel van de auto van verdachte te vinden is.”
De officier van justitie heeft op 18 april 2017 een e-mailbericht aan de rechter-commissaris gezonden. Daarin heeft zij onder meer het volgende opgenomen:
“Ik heb u zojuist gesproken over bovenstaande zaak. (…). De personenauto is getakeld en vervolgens gestald in een “open ruimte”. De auto is niet op de juiste wijze veiliggesteld voor evt. DNA-onderzoek en dat is ook niet meer mogelijk.”
Bij e-mailbericht van 4 mei 2017 heeft de verdediging de officier van justitie gewezen op het door de rechter-commissaris gegeven bevel, op het belang van het onderzoek en op het feit dat het ook van groot belang kan zijn om een DNA-mengprofiel vast te stellen. Bij e-mailbericht van 9 mei 2017 heeft de officier van justitie in reactie hierop laten weten dat het onderzoek niet wordt verricht en dat het besluit tot teruggave reeds was genomen. De verdediging heeft op dezelfde datum laten weten dat DNA-onderzoek nog steeds mogelijk is en dat zij het openbaar ministerie aanspoort dat alsnog uit te voeren, conform het bevel van de rechter-commissaris.
Naar aanleiding van hetgeen door de verdediging naar voren is gebracht, heeft de rechtbank besloten de betreffende rechter-commissaris als getuige te horen. Dit is op 29 januari 2018 gebeurd.
De rechter-commissaris heeft als getuige verklaard dat hij zich herinnert dat de officier van justitie heeft laten weten dat deugdelijk DNA-onderzoek aan de auto niet meer mogelijk was. Op grond van de mededeling van de officier van justitie is de rechter-commissaris ervan uitgegaan dat “wat niet kan, niet kan”, zodat hij verder niet meer achter het bevel aan is gegaan. Over de aard van die onmogelijkheid is niet gesproken. Ook over de mogelijke aanwezigheid van mengprofielen is niet gesproken. De rechter-commissaris heeft tot slot verklaard dat het de gebruikelijke gang van zaken is dat wanneer een bevel van de rechter-commissaris niet uitvoerbaar blijkt, dit op informele wijze wordt gecommuniceerd. Er volgt dan geen officiële intrekking.
De beoordeling
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de rechter-commissaris op 13 april 2017 een bevel gegeven in de zin van artikel 177 van het Wetboek van Strafvordering. Aan een zodanig bevel dient uitvoering te worden gegeven.
Op grond van het voorgaande kan de rechtbank niet tot de conclusie komen dat de officier van justitie heeft geweigerd aan dit bevel gehoor te geven: zij heeft op 18 april 2017 contact gehad met de rechter-commissaris over de (on)mogelijkheid van DNA-onderzoek en op grond van de door haar verstrekte informatie heeft de rechter-commissaris haar laten weten dat hij het onmogelijke niet van haar kan vergen: hij heeft derhalve van uitvoering van het bevel afgezien. Uit de getuigenverklaring van de rechter-commissaris blijkt dat het de gebruikelijke gang van zaken is om een dergelijke bevel op deze informele wijze in te trekken.
De rechtbank stelt daarentegen ook vast dat de officier van justitie de informatie die bij [verbalisant] beschikbaar was over de auto van verdachte en de (on)mogelijkheid van DNA-onderzoek, niet volledig, op alle relevante onderdelen, aan de rechter-commissaris heeft verstrekt. Met name is de rechter-commissaris niet meegedeeld, dat DNA-onderzoek wel mogelijk was, maar dat dit hooguit DNA-mengprofielen zou kunnen opleveren. Als de officier van justitie de rechter-commissaris volledig en juist had voorgelicht, had deze zelf de afweging kunnen maken of het onderzoek nog zin had. De rechtbank merkt daarbij op, dat er ook bij een mengprofiel (een spoor met celmateriaal van meer dan 1 persoon) DNA-onderzoek kan worden verricht naar de vraag of daar ook enkelvoudige DNA-profielen uit te verkrijgen zijn en welke (statistische) bewijswaarde daaraan moet worden toegekend.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat de officier van justitie de e-mailberichten die zij op 4 en 9 mei 2017 van de verdediging heeft ontvangen, niet aan de rechter-commissaris heeft doorgezonden. Nu de rechter-commissaris een bevel tot onderzoek aan de auto had gegeven, had de officier van justitie dit wel behoren te doen. De rechter-commissaris had dan kennis genomen van het nader gemotiveerde standpunt van de verdediging en alsnog zich kunnen beraden op de haalbaarheid van DNA-onderzoek waartoe hij had bevolen.
De rechtbank stelt tot slot vast dat de verdediging hierdoor in haar belangen is geschaad. Als in de auto van verdachte DNA van aangever zou zijn aangetroffen, zou dat van invloed kunnen zijn geweest op de bewijswaarde van de verklaringen van aangever en de anonieme getuige.
Het voorgaande leidt de rechtbank echter niet tot de conclusie dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De rechtbank overweegt daartoe het volgende:
De rechtbank is allereerst van oordeel dat geen sprake is van een situatie waarin de officier van justitie doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak heeft tekortgedaan, zoals voor toepassing van het Zwolsman-criterium vereist is. De officier van justitie heeft immers niet moedwillig een bevel van de rechter-commissaris genegeerd, maar gemeend dat aan dat bevel geen uitvoering meer kon worden gegeven, althans dat dit geen toegevoegde waarde meer had.
De rechtbank is voorts van oordeel dat hoewel de verdediging in zijn belangen is geschaad, die schade niet zodanig is dat sprake is van een schending van het recht op een eerlijk proces. De verdediging is namelijk niet op een onoverbrugbare achterstand gezet door de fouten van de officier van justitie. De verdediging had immers ook zelf de rechter-commissaris kunnen benaderen over het DNA-onderzoek en de wens om dat alsnog uit te laten voeren. De e-mailberichten die aan de officier van justitie zijn verzonden, hadden (toen de officier van justitie volhardde in haar standpunt dat onderzoek onmogelijk was) door de verdediging bijvoorbeeld ook aan de rechter-commissaris doorgestuurd kunnen worden, met het verzoek om de officier van justitie te bevelen het onderzoek alsnog te laten verrichten. Ook had de verdediging alsnog aan de rechter-commissaris een schriftelijk verzoek tot het verrichten van onderzoekshandelingen, als bedoeld in artikel 182 Sv, kunnen indienen.
Tot slot overweegt de rechtbank dat de hiervoor geschetste verwijten aan de officier van justitie niet zodanig zijn, dat sprake zou zijn van een fundamentele inbreuk op de kern van het wettelijke systeem, zoals door de verdediging bepleit.
De rechtbank concludeert tot verwerping van het ontvankelijkheidsverweer. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken van gronden voor niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Vrijspraak.
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is hetgeen aan verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Met name kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte daadwerkelijk de trekker van het vuurwapen heeft overgehaald.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
1. op 09 april 2017 te 's-Hertogenbosch, [slachtoffer] (zijnde de neef van verdachte) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte toen daar opzettelijk dreigend - een doorgeladen vuurwapen, ter hand genomen en getoond en
- vervolgens voornoemd vuurwapen in de richting van voornoemde [slachtoffer] gericht.
2. op 09 april 2017 te 's-Hertogenbosch een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk BBM), en munitie van categorie III, te weten vier patronen (merk Geco), voorhanden heeft gehad;
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen.
Indien tegen dit verkort vonnis beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis.
Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.

De officier van justitie eist vrijspraak voor het onder 1 primair tenlastegelegde.
Met betrekking tot feit 1 subsidiair en feit 2 eist de officier van justitie een gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar met daarbij de bijzondere voorwaarde een contactverbod met [slachtoffer] . Deze bijzondere voorwaarde dient dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij vordert de officier van justitie toewijzing van de materiële schade tot een bedrag van € 193,18 en toewijzing van de immateriële schade tot een bedrag van € 2000,=.
Tevens vordert de officier van justitie oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot een bedrag van € 2193,18 subsidiair 31 dagen hechtenis.
De inbeslaggenomen GSM kan aldus de officier van justitie aan verdachte worden teruggegeven.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het standpunt van de verdediging.

De raadsman heeft zich niet uitgelaten over strafoplegging.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de verdediging primair gesteld dat
als gevolg van niet-ontvankelijkheid of vrijspraak de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Subsidiair wijst de verdediging op het feit dat de gevallen waarin immateriële schadevergoeding kan worden toegekend, limitatief in artikel 6:106 BW zijn opgenoemd.
Het verhalen van geestelijk letsel is alleen dan mogelijk als er sprake is van dusdanig geestelijk letsel dat dit kan worden aangemerkt als een aantasting van de persoon. Voor toewijsbaarheid van een vordering gebaseerd op aantasting van de persoon op andere wijze, is volgens de Hoge Raad het uitgangspunt dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen (vgl. HR 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1519). Het dient daarbij te gaan om een aan de hand van objectieve maatstaven vast te stellen psychische beschadiging, waaronder begrepen een in de psychiatrie erkend ziektebeeld (vgl. HR 22 februari 2002, ECCI:NL:HR:2002:AD5356 & HR 9 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF4606).
Gevoelens van angst, schrik, onzekerheid en nervositeit vallen niet onder het bereik van het wetsartikel.
In de toelichting op de vordering wordt gesteld dat er ernstig geestelijk letsel is ontstaan dat zou bestaan uit PTSS. De verdediging betwist uitdrukkelijk dat er sprake is van ernstig geestelijk letsel en ook wordt betwist dat objectief is vastgesteld dat sprake is van PTSS. Nu er geen erkend ziektebeeld is gediagnostiseerd en er ook geen objectieve maatstaven zijn waaruit ondubbelzinnig volgt dat er sprake is van een psychische beschadiging, moeten de vorderingen worden afgewezen of in ieder geval niet ontvankelijk worden verklaard. Mocht uw rechtbank van oordeel zijn dat de stelling van immateriële schade wel in behandeling genomen kan worden, dan stelt de verdediging meer subsidiair dat die vordering in het licht van de uitdrukkelijk betwisting van psychische schade niet moeten worden toegewezen.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met en het voorhanden hebben van een vuurwapen met bijpassende kogelpatronen
Verdachte heeft een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en zijn lichamelijke integriteit aangetast. De bedreiging moet een grote indruk op hem hebben gemaakt. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de toelichting op de vordering benadeelde partij/slachtofferverklaring blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is.
Het ongecontroleerde bezit van een vuurwapen verhoogt het risico op een levensbedreigend geweldsdelict. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Het oriëntatiepunt voor wat betreft feit 1, de bedreiging met een vuurwapen, is een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden en voor wat betreft feit 2, nu door het NFI is vastgesteld dat met het vuurwapen kan worden geschoten, is het oriëntatiepunt een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 186 dagen.
De rechtbank acht uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij een vrijheidsbeneming op zijn plaats.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie tot het opleggen van een contactverbod met [slachtoffer] toewijzen, gelet op de ernst van het gedrag van de verdachte en het feit dat de daaraan ten grondslag liggende problemen nog niet lijken te zijn opgelost, ter beveiliging van de maatschappij en het voorkomen van strafbare feiten.
De rechtbank zal het contactverbod, anders dan door de officier van justitie gevorderd, opleggen in het kader van een maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht voor een periode van 12 maanden.
De rechter ziet onvoldoende gronden voor het toewijzen van de gevorderde dadelijke uitvoerbaarheid van het contactverbod. Met name is de rechtbank niet gebleken dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zich opnieuw belastend gedraagt tegenover zijn neef. Sinds het incident van 9 april 2017 heeft verdachte ook geen nieuwe strafbare feiten jegens zijn neef gepleegd.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .De raadsman heeft gesteld dat artikel 6:106 BW een limitatief stelsel van gevallen bevat waarin immateriële schadevergoeding kan worden toegekend en dat op grond daarvan het gevorderde smartengeld moet worden afgewezen.

Dit verweer faalt. De rechtbank is van oordeel dat het slachtoffer is aangetast in zijn persoon (als bedoeld in artikel 6:106 lid 1, aanhef en onder b BW). Daarvoor is in een geval als het onderhavige niet vereist dat de psychische schade naar objectieve maatstaven is vastgesteld. Als het standpunt van de verdediging zou worden gevolgd, zou een door een benadeelde partij gevorderde vergoeding van schade door aantasting van de persoon zonder lichamelijk letsel in alle gevallen slechts toewijsbaar zijn als de immateriële schade objectief zou zijn vastgesteld, bijvoorbeeld door een diagnose van een psychiater. In beginsel volgt dit wel uit artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het BW, maar de Hoge Raad aanvaardt uitzonderingen op deze regel in verband met de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer (zie Hoge Raad 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:BW1519). Misdrijven als de onderhavige (iemand bedreigen met een doorgeladen pistool) leveren naar hun aard, ernst en welhaast onvermijdelijke gevolgen voor het slachtoffer een aantasting van de persoon op. Objectivering van die schade is dan niet vereist.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit 1 toegebrachte schade, de immateriële schade tot een bedrag van € 1.000,= en ten aanzien van de materiële schade een bedrag van € 193,18 (de posten huisarts, medicatie en psycholoog)vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van het restant van de gevorderde immateriële schadevergoeding . Dit gedeelte van de vordering is namelijk niet eenvoudig vast te stellen. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van (dit deel van) de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Beslag.

De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 24c, 27, 36f, 38v, 38w, 57, 285
Wet wapens en munitie art. 26, 54.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
T.a.v. feit 1 primair: verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert de misdrijven:
T.a.v. feit 1 subsidiair: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht T.a.v. feit 2: handelen in strijd met artikel 26 van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III. en handelen in strijd met artikel 26 van de Wet wapens en munitie verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf(fen) en/of maatregel(en).
T.a.v. feit 1 subsidiair, feit 2: Gevangenisstraf voor de duur van 186 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht;
heft van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 12 oktober 2017 reeds geschorst.
T.a.v. feit 1 subsidiair, feit 2: Vrijheidsbeperkende maatregel voor de duur van 12 maanden.
Legt op de maatregel dat de veroordeelde op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [1988] .
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 14 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
T.a.v. feit 1 subsidiair: Maatregel van schadevergoeding van EUR 1193,18 subsidiair 21 dagen hechtenis
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van EUR 1.193,18 (zegge: eenduizend eenhonderddrieënnegentig euro en achttien eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 21 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van EUR 1000,= immateriële schadevergoeding en EUR 193,18 materiële schadevergoeding (post rekening huisarts, rekening medicatie en kosten psycholoog ).
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij :
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] ,
van een bedrag van EUR 1193,18 (zegge: eenduizend eenhonderddrieënnegentig euro en achttien eurocent euro), te weten EUR 1000,= immateriële schadevergoeding en EUR 193,18 materiële schadevergoeding (post rekening huisarts, rekening medicatie en kosten psycholoog).
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Teruggave inbeslaggenomen goederen, te weten: 1 GSM (mobiele telefoon) Samsung S7 Gold aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.C. Palmboom, voorzitter,
mr. P.J.H. Van Dellen en mr. J.J.A. Donkersloot, leden,
in tegenwoordigheid van J.C. de Steur, griffier,
en is uitgesproken op 9 februari 2018.