ECLI:NL:RBOBR:2018:6044

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 december 2018
Publicatiedatum
6 december 2018
Zaaknummer
C/01/337476 / HA ZA 18-560
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident ex artikel 217 Rv. Vordering tot voeging aan de zijde van eiseres afgewezen wegens gebrek aan belang

In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht, heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 5 december 2018 uitspraak gedaan in een incident. De medegedaagde heeft een vordering tot voeging ingediend aan de zijde van de eiseres. De rechtbank heeft deze vordering afgewezen, omdat er gebrek aan belang was. De vordering van de medegedaagde was ingesteld tegen een andere medegedaagde, en deze werd als subsidiaire vordering beschouwd. De hoofdzaak betreft de afwikkeling van letselschade die een werknemer heeft geleden na een ongeluk op 16 december 2015. De werknemer, die in dienst was bij de tweede eiser, viel van een hoogte van vijf meter terwijl hij werkzaamheden verrichtte. De eisers vorderen onder andere dat de verzekeraar Vivat dekking verleent voor de letselschade en dat Claeren, de assurantietussenpersoon, aansprakelijk wordt gesteld voor de schade die de tweede eiser lijdt door het ontbreken van een aansprakelijkheidsverzekering voor bedrijven. De rechtbank oordeelt dat Vivat geen belang heeft bij de gevorderde voeging, omdat de primaire vordering tegen Vivat als eerste beoordeeld zal worden. De rechtbank wijst de incidentele vordering af en veroordeelt Vivat in de proceskosten van het incident.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/337476 / HA ZA 18-560
Vonnis in incident van 5 december 2018
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser sub 2] BV,
gevestigd te Hedel,
eisers in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat mr. G.J.L.F.M. Schakenraad te Eindhoven,
tegen
1. de naamloze vennootschap
VIVAT SCHADEVERZEKERINGEN N.V., tevens handelend onder de naam
REAAL SCHADEVERZEKERING,
gevestigd te Amstelveen,
gedaagde,
eiseres in het incident,
advocaat mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CLAEREN BV,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
gedaagde,
advocaat mr. L.C. Dufour te Amsterdam.
Eisers in de hoofdzaak worden hierna gezamenlijk [eisers] en afzonderlijk [eiser sub 1] en [eiser sub 2] genoemd. Gedaagden in de hoofdzaak worden hierna respectievelijk Vivat en Claeren genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • de incidentele conclusie tot voeging ex artikel 217 Rv, tevens conclusie van antwoord van Vivat,
  • de conclusie van antwoord van Claeren,
  • de antwoordakte in het incident van Claeren,
  • de akte tot referte van [eisers]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
Het geschil in de hoofdzaak gaat over de afwikkeling van de letselschade die [naam werknemer] (hierna: [naam werknemer] ) heeft geleden als gevolg van een ongeluk op 16 december 2015. [eisers] heeft onder meer het volgende gesteld.
[naam werknemer] was werknemer van [eiser sub 2] en zijn werkzaamheden bestonden voor het grootste deel uit het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden, het verzorgen en begeleiden van de kinderen van [eiser sub 1] en het verrichten van onderhoud aan de woning van [eiser sub 1] . Op 16 december 2015 was [naam werknemer] de dakgoten van de woning aan het schoonmaken, toen hij vanaf een hoogte van ongeveer vijf meter op de grond viel. Hij heeft daaraan blijvend letsel overgehouden, waaronder een partiële dwarslaesie.
[eiser sub 1] had een aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren afgesloten bij Reaal/Vivat. Vivat weigert dekking te verlenen omdat het gaat om een bedrijfsongeval waarvoor [eiser sub 2] aansprakelijk zou zijn.
[eiser sub 2] beschikt door een fout van assurantietussenpersoon Claeren niet over een aansprakelijkheidsverzekering voor bedrijven. Claeren is daarom aansprakelijk voor de schade die [eiser sub 2] lijdt als wordt geoordeeld dat zij aansprakelijk is voor de schade van [naam werknemer] .
2.2.
[eisers] vordert in de hoofdzaak:
een verklaring voor recht dat Vivat dekking dient te verlenen voor de letselschade van [naam werknemer] d.d. 16 december 2015 en bijbehorende kosten van schadevaststelling en [eisers] dient te vrijwaren voor alle redelijke aanspraken van [naam werknemer] , voortvloeiend uit het ongeval, en de gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten aan de zijde van [eisers] van € 19.103,65 inclusief BTW, en Vivat te veroordelen tot vergoeding van de door [eisers] reeds betaalde voorschotten letselschade van € 100.000,00 en de kosten van belangenbehartiging ten behoeve van [naam werknemer] door mr. Vermeulen zowel buitengerechtelijk als in deelgeschil van € 12.052,01,
tevens Claeren te veroordelen tot vergoeding van de letselschade van [naam werknemer] , waaronder de gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten, en alle door of namens [eisers] gemaakte gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten, met dien verstande dat voor zover Vivat deze vergoed zal hebben er zijdens Claeren respectievelijk ASR geen aanspraak daarop meer bestaat.
Een en ander met veroordeling van Vivat en Claeren in de kosten van de procedure, de nakosten daaronder begrepen.
2.3.
In het incident vordert Vivat dat haar wordt toegestaan zich in de hoofdzaak te voegen aan de zijde van [eisers] Zij legt daaraan ten grondslag dat zij er belang bij heeft dat de vordering van [eisers] tegen Claeren deugdelijk wordt onderbouwd. Uit de dagvaarding blijkt namelijk dat [eisers] het eens is met het standpunt van Claeren dat Vivat dekking moet verlenen, waardoor de kans bestaat dat de vordering tegen Claeren bij gebrek aan een deugdelijke onderbouwing zal worden afgewezen.
2.4.
Claeren voert verweer. [eisers] refereert zich aan het oordeel van de rechtbank. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.5.
Artikel 217 Rv bepaalt dat een ieder die een belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding, kan vorderen zich daarin te mogen voegen. Voor het aannemen van een belang bij voeging is voldoende dat een uitkomst van de procedure die ongunstig is voor de partij aan wier zijde de derde zich wil voegen, de rechtspositie van de derde nadelig kan beïnvloeden. Vivat is in het geding tussen [eisers] en Claeren als derde te beschouwen.
2.6.
Uit het lichaam van de dagvaarding volgt dat [eisers] primair het standpunt inneemt dat Vivat gehouden is dekking te verlenen voor de schade die [eisers] aan [naam werknemer] moet vergoeden. Claeren is ook gedagvaard, maar uit de dagvaarding blijkt dat dat alleen maar is gedaan voor het geval de rechtbank van oordeel is dat Vivat geen dekking hoeft te verlenen. De rechtbank begrijpt dit als een subsidiair standpunt. Gelet op de formulering van de vorderingen in de conclusie van de dagvaarding – waarbij de vordering tegen Claeren niet uitblinkt in helderheid – is ook daar de strekking dat het gaat om een primaire en subsidiaire vordering: primair veroordeling van Vivat en subsidiair veroordeling van Claeren. In dit licht bezien, heeft Vivat geen belang bij de gevorderde voeging. Vivat wil, zo begrijpt de rechtbank, met de voeging bewerkstelligen dat de vordering tegen Claeren niet wordt afgewezen wegens gebrek aan onderbouwing. Dat staat er niet aan in de weg dat de vordering tegen Vivat, nu dit de primaire vordering betreft, in de hoofdzaak als eerste beoordeeld zal worden. Als in de hoofdzaak de primaire vordering zou worden toegewezen, dan is beoordeling van de subsidiaire vordering niet meer aan de orde. Het belang dat Vivat stelt te hebben bij voorkoming van afwijzing van de vordering tegen Claeren speelt dan niet meer.
Als in de hoofdzaak de primaire vordering wordt afgewezen, dan komt de subsidiaire vordering aan bod. Maar in dat geval heeft Vivat er geen belang meer bij om [eisers] bij te staan in de procedure tegen Claeren. Vivat gaat dan immers al vrijuit.
2.7.
De conclusie is daarom dat de incidentele vordering moet worden afgewezen, omdat de aangevoerde gronden die vordering niet kunnen dragen.
2.8.
Vivat zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
wijst het gevorderde af,
3.2.
veroordeelt Vivat in de kosten van het incident, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op nihil en aan de zijde van Claeren tot op heden begroot op € 543,00,
in de hoofdzaak
3.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
19 december 2018voor beraad rolrechter omtrent het bepalen van een comparitie.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.C. Adang en in het openbaar uitgesproken op 5 december 2018.