In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht, heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 5 december 2018 uitspraak gedaan in een incident. De medegedaagde heeft een vordering tot voeging ingediend aan de zijde van de eiseres. De rechtbank heeft deze vordering afgewezen, omdat er gebrek aan belang was. De vordering van de medegedaagde was ingesteld tegen een andere medegedaagde, en deze werd als subsidiaire vordering beschouwd. De hoofdzaak betreft de afwikkeling van letselschade die een werknemer heeft geleden na een ongeluk op 16 december 2015. De werknemer, die in dienst was bij de tweede eiser, viel van een hoogte van vijf meter terwijl hij werkzaamheden verrichtte. De eisers vorderen onder andere dat de verzekeraar Vivat dekking verleent voor de letselschade en dat Claeren, de assurantietussenpersoon, aansprakelijk wordt gesteld voor de schade die de tweede eiser lijdt door het ontbreken van een aansprakelijkheidsverzekering voor bedrijven. De rechtbank oordeelt dat Vivat geen belang heeft bij de gevorderde voeging, omdat de primaire vordering tegen Vivat als eerste beoordeeld zal worden. De rechtbank wijst de incidentele vordering af en veroordeelt Vivat in de proceskosten van het incident.