In deze zaak heeft de kinderrechter op 22 november 2018 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen [kind1], [kind2] en [kind3]. De ondertoezichtstelling was oorspronkelijk ingesteld op 15 december 2017 en zou eindigen op 15 december 2018. De Gecertificeerde Instelling (GI) had verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling voor een jaar, omdat de situatie van de kinderen nog steeds zorgwekkend was. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de hulpverlening pas na een lange periode van zes maanden was opgestart, wat in strijd was met het dwingende karakter van de ondertoezichtstelling. De vertraging was te wijten aan een budgettair plafond dat de gemeente had bereikt in de contracten met de zorgaanbieder. Dit heeft geleid tot een onaanvaardbare situatie voor de kinderen, die een snelle start van de hulpverlening nodig hadden.
Tijdens de zitting zijn de minderjarigen apart gehoord, evenals de ouders en vertegenwoordigers van de GI. De kinderen gaven aan dat ze in een onbewoonbaar huis woonden, met vochtproblemen en schimmel, wat schadelijk was voor hun gezondheid. De ouders maakten zich zorgen dat de kinderen bij hen weggehaald zouden worden. De kinderrechter concludeerde dat er sprake was van complexe multiproblematiek binnen het gezin, waarbij de ouders, mede door hun (licht) verstandelijke beperking, niet in staat waren om een veilige opvoedomgeving te bieden. De kinderrechter heeft uiteindelijk besloten om de ondertoezichtstelling te verlengen voor de duur van een jaar, met ingang van 15 december 2018 tot 15 december 2019, en verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad.