ECLI:NL:RBOBR:2018:6566

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 november 2018
Publicatiedatum
9 januari 2019
Zaaknummer
C/01/ 335810 EX RK 18-111
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verzoek om gronden in te dienen na termijn en ontvankelijkheid in bestuursrechtelijke procedure

In deze beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, uitgesproken op 22 november 2018, is het beroep van verzoeker tegen de lijst der geldelijke regelingen Weerijs-Zuid behandeld. Verzoeker had op 2 juli 2018 beroep ingesteld tegen de LGR en verzocht om de gronden van het beroep later te mogen indienen. De rechtbank heeft verzoeker de mogelijkheid geboden om zijn verzoekschrift aan te vullen, ondanks dat de gronden na sluiting van de beroepstermijn waren ingediend. De rechtbank oordeelde dat verzoeker een zwaarwegend belang had bij een inhoudelijke behandeling van zijn verzoekschrift en dat het verzuim kon worden hersteld zonder nadelige gevolgen voor verweerder. De rechtbank verwierp het beroep op niet-ontvankelijkheid van verweerder, die stelde dat de gronden te laat waren ingediend.

De rechtbank heeft vervolgens de grieven van verzoeker beoordeeld. Verzoeker voerde aan dat de pachtgronden niet waren meegewogen bij de beoordeling van het verkavelingsnut, wat volgens hem onterecht was. De rechtbank oordeelde dat de pachtregistratie niet tijdig was gedaan en dat verweerder niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de gevolgen daarvan. Ook de andere grieven van verzoeker, waaronder de vergoeding van kosten voor verbeteringen aan de percelen en de verkleining van het bouwblok, werden ongegrond verklaard. De rechtbank concludeerde dat het beroep in zijn geheel ongegrond was en compenseerde de proceskosten tussen partijen, waarbij elke partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK OOST-BRABANT
Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rekestnummer: C/01/335810 / EX RK 18-111
Beschikking van 22 november 2018
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat mr. P.R. Botman te Tilburg,
tegen
Het College van Gedeputeerde Staten van de Provincie Noord-Brabant,
zetelend te 's-Hertogenbosch,
verweerder,
gemachtigde mr. M.A.T.L. Thijssen te ’s-Hertogenbosch.

1.De procedure

1.1.
Bij besluit van 15 mei 2018 heeft verweerder de lijst der geldelijke regelingen Weerijs-Zuid (hierna: LGR) vastgesteld. De LGR heeft van 24 mei 2018 tot en met 4 juli 2018 ter inzage gelegen.
1.2.
Bij verzoekschrift van 2 juli 2018, per faxbericht ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 2 juli 2018, heeft verzoeker beroep ingesteld tegen de LGR. Hij heeft daarbij verzocht de gronden van het beroep nader te mogen formuleren. Op dat verzoek heeft de griffier namens de rechtbank meegedeeld dat verzoeker het verzoekschrift binnen twee weken vanaf 11 juli 2018 dient aan te vullen.
Bij faxbericht van 24 juli 2018 heeft verzoeker de aanvulling op het verzoekschrift aan de rechtbank doen toekomen.
De grieven van verzoeker tegen de LGR houden het volgende in:
1. Bij de beoordeling van het verkavelings- en ontsluitingsnut hadden de pachtgronden meegenomen moeten worden, aangezien de bestuurscommissie met de pacht bekend was en verzoeker niet kan worden aangerekend dat hij zijn pacht te laat had laten registreren.
2. De kosten ad € 4.564,87 die zijn gemaakt om de kwaliteit van het toegedeelde perceel [perceelnummer] te verbeteren dienen te worden vergoed.
3. Verzoeker wenst de schade ad € 7.000,00 als gevolg van de verkleining van het bouwblok met 140 m² afgewikkeld te zien in het kader van de herverkavelingsprocedure en niet in het kader van een bestemmingsplanprocedure.
4. De kosten voor het uitzetten van de grenzen tussen de pacht- en eigendomspercelen, alsmede de kosten voor het splitsen van percelen, dienen te worden vergoed.
1.3.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Verweerder heeft tevens algemene stukken in het geding gebracht. Daarbij bevinden zich de Nota van zienswijzen Lijst der Geldelijke regelingen landinrichting Weerijs-Zuid, de Nadere regels voor de lijst der geldelijke regelingen (hierna: de Nadere regels), voorbeeldbedrijven ten behoeve van de schatting, de algemene bepalingen bij de LGR Weerijs-Zuid, de voorlopige kostenopgave LGR Weerijs-Zuid, het besluit vaststelling ruilplan Weerijs-Zuid van 1 september 2015 en het besluit van verweerder van 18 september 2018, waarbij mr. M.A.T.L. Thijssen en mr. H.J.W. Leenen zijn gemachtigd om namens verweerder schriftelijk verweer te voeren en verweerder te vertegenwoordigen bij de mondelinge behandeling door de rechtbank.
1.4.
Het beroep van verzoeker is op 11 oktober 2018 ter zitting behandeld. Verschenen is verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. P.R. Botman en vergezeld van zijn echtgenote. Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr. M.A.T.L. Thijssen. Deze werd bijgestaan door mevrouw [naam medewerker provincie] , medewerker van de Provincie Noord-Brabant, en ing. [naam medewerker kadaster] van het Kadaster. Tevens is verschenen de heer [naam bodemdeskundige] , als bodemkundige werkzaam bij de Provincie Noord-Brabant.
1.5.
Vervolgens is uitspraak bepaald.

2.De LGR

2.1.
De individuele overzichten LGR die betrekking hebben op verzoeker (R-nrs. [nummer] en [nummer] ) zijn aan deze beschikking gehecht.

3.De inbreng en de toedeling

3.1.
De inbreng en de toedeling van verzoeker zijn weergegeven op aangehecht kaartje. Daarop zijn ook de inbreng en toedeling van de door verzoeker gepachte gronden van [naam verpachter] weergegeven.

4.De beoordeling

Vooraf: het beroep op niet-ontvankelijkheid

4.1.
Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat verzoeker niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek omdat de gronden van het verzoek na sluiting van de beroepstermijn zijn ingediend.
4.2.
De rechtbank overweegt daarover als volgt.
4.2.1.
Artikel 69 Wilg bepaalt dat beroep dient te worden ingesteld tegen de LGR door indiening van een verzoekschrift als bedoeld in artikel 261 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Artikel 69 bepaalt ook dat de artikelen 6:2, 6:7 tot en met 6:20 en 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van overeenkomstige toepassing zijn. Dat betekent dat het verzoekschrift moet worden ingediend binnen de in artikel 6:7 Awb genoemde termijn van zes weken. De overige bepalingen van hoofdstuk 6 Awb zijn niet van toepassing. Dat betekent dat er op grond van de toepasselijke bepalingen geen mogelijkheid is voor het instellen van een pro forma beroep en herstel van verzuim van de vereisten in artikel 6:5 Awb (waaronder de bepaling dat het beroepschrift de gronden daarvan moet bevatten). Op grond van het bepaalde in artikel 278 Rv dient in het verzoekschrift te zijn omschreven het verzoek en de gronden waarop het berust. Een herstelregeling (zoals opgenomen in artikel 6:6 Awb) ten aanzien van het bepaalde in artikel 278 Rv is er niet.
4.2.2.
De rechtbank heeft verzoeker toch -onder verwijzing naar de van toepassing zijnde regelgeving- de mogelijkheid geboden zijn verzoekschrift aan te vullen binnen een door de rechtbank bepaalde korte termijn (na sluiting van de beroepstermijn). De reden hiervan is dat verzoeker een zwaarwegend belang heeft bij een inhoudelijke behandeling van zijn verzoekschrift, terwijl het verzuim kon worden hersteld zonder nadelige gevolgen voor verweerder. Voorts is meegewogen dat in de praktijk is gebleken dat het deels wel en deels niet van toepassing zijn van de bepalingen in de Awb misvatting omtrent de geldende processuele bepalingen in de hand heeft gewerkt.
4.3.
De rechtbank ziet dan ook geen reden om terug te komen op de beslissing om aan verzoeker een herstelmogelijkheid te bieden en verwerpt daarom het beroep op niet-ontvankelijkheid.
Beoordeling van de grieven
Grief 1
4.4.
Verzoeker voert aan dat de communicatie over de inschrijving van de pachtcontracten op een ongelukkig moment kwam. Hij was op vakantie. Zijn dochter heeft de post niet opgemerkt. Verzoeker is van mening dat een dergelijke brief aangetekend had moeten worden verstuurd. Op het moment dat verzoeker de post ontdekte, was de termijn voor indiening van de pachtcontracten reeds verstreken. Verzoeker voert voorts aan dat de meeste pachtgronden al ruim 30 jaar bij hem in gebruik zijn. De bestuurscommissie was hiervan op de hoogte, aangezien de bestuurscommissie bestaat uit personen die bekend zijn met de eigendoms- en pachtverhoudingen binnen het gebied. Verzoeker ging er dan ook van uit dat de commissie hiermee rekening zou houden. Nu dit niet is gebeurd, heeft dat verstrekkende financiële gevolgen voor de onderhavige procedure. Het voelt voor verzoeker als een groot onrecht dat het verkavelingsnut wordt gecategoriseerd in de hoogste klasse, terwijl er voor hem feitelijk nauwelijks iets wijzigt in zijn agrarische bedrijfsvoering. Van zijn oorspronkelijke huiskavel is een flink stuk grond verdwenen en elders, op veel grotere afstand van de huiskavel terechtgekomen. Verzoeker vraagt om de verkavelingsklasse te verlagen naar klasse 1.
4.5.
Verweerder voert aan dat hij in Nieuwsbrief 6, die begin november 2010 aan alle eigenaren in het blok is toegezonden (bijlage 15 bij het verweerschrift) een uitgebreid artikel heeft gewijd aan het belang van de pachtregistratie en in dat artikel het tijdstip van sluiting van de pachtregistratie op 8 december 2010 heeft aangekondigd. Daarbij is tevens mededeling gedaan van het feit dat bij het opmaken van het ruilplan alléén rekening zal worden gehouden met geregistreerde pachtovereenkomsten. Verder is van het tijdstip openbaar kennis gegeven middels aankondiging in het plaatselijk nieuwsblad.
Dat de pachtrelatie reeds decennia bestond en de bestuurscommissie van de pachtrelatie op de hoogte was, is niet van belang. Dat verzoeker daarom dacht dat daarmee wel rekening zou worden gehouden, is een misrekening. Niet voor niets is in de Nieuwsbrief aan dit onderwerp uitgebreid aandacht geschonken. Daarnaast geldt dat, nadat de pachtovereenkomst wordt aangeboden, op grond van artikel 65 Wet inrichting landelijk gebied (Wilg) een procedure volgt waarbij de wederpartij in de gelegenheid wordt gesteld bezwaar te maken. Daarnaast kunnen ook mondelinge pachtovereenkomsten worden gemeld, waarna schriftelijke vastlegging en goedkeuring dient plaats te vinden. Met andere woorden, verweerder is niet eens gerechtigd om, enkel op basis van wetenschap van een pachtrelatie, de pacht eenzijdig te registreren.
De reden dat brieven inzake de pachtregistratie niet aangetekend worden verzonden is dat die relaties officieel nergens zijn geregistreerd en dus formeel niet bij verweerder c.q. de bestuurscommissie bekend zijn. Vandaar de in artikel 65 Wilg voorgeschreven procedure van de pachtregistratie. Het niet registreren betekent overigens niet dat de pachtrelatie teniet gaat, maar dat de pachter zelf met de verpachter tot een regeling over de gebruiksverdeling moeten komen.
Het niet registreren betekent echter ook dat bij de beoordeling van het verkavelingsnut alleen wordt uitgegaan van de ingebrachte en toegedeelde eigendomsgronden en dat daarbij de pachtgronden geheel buiten beschouwing blijven. Daarom is het verkavelingsnut voor verzoeker ingedeeld in nutsklasse 4 en zijn voor de ontsluiting 51,7 punten toegekend, aldus verweerder.
4.6.
De rechtbank acht deze grief ongegrond. Artikel 65 Wilg schrijft voor hoe de pachtregistratie dient te gebeuren. Het mag zo zijn dat de leden van de bestuurscommissie bekend waren met de pacht, maar zij mogen niet op eigen initiatief overgaan tot registratie. Verweerder heeft uitgelegd waarom er geen aangetekende brieven worden verstuurd. Verweerder heeft voor het zenden van de gewone brief op diverse manieren aandacht besteed aan de pachtregistratie en daarbij gewezen op het belang van de registratie. Verzoeker had daar dus bedacht op kunnen zijn. Het valt verweerder in ieder geval niet aan te rekenen dat verzoeker de pacht niet tijdig heeft geregistreerd. Verweerder kan dan niet anders dan voor wat betreft het verkavelings- en ontsluitingsnut alleen kijken naar de eigendomspercelen.
Grief 2
4.7.
Verzoeker voert aan dat het ingebrachte perceel [perceelnummer] van hogere kwaliteit is dan het toegedeelde perceel [perceelnummer] . Verzoeker heeft werkzaamheden uitgevoerd die noodzakelijk waren om perceel [perceelnummer] enigszins gelijkwaardig te maken aan perceel [perceelnummer] . Verzoeker is van mening dat de kosten voor het overkluizen en egaliseren ad € 4.564,87 dienen te worden vergoed.
4.8.
Verweerder voert aan dat de kosten die zijn gemaakt om de waterdoorlatendheid van de grond te verbeteren al als vergoeding in de vastgestelde LGR zijn opgenomen
(€ 1.410,00). Verweerder is van mening dat verzoeker, gelet op het aantal gebruikseenheden dat verzoeker in eigendom heeft ingebracht, geen aanspraak had op kavelaanvaardingswerken in de vorm van overkluizing en egalisering op kavel [perceelnummer] . Er bestaat daarom geen reden de kosten van deze door verzoeker uitgevoerde werkzaamheden te vergoeden.
4.9.
De rechtbank is van oordeel dat verzoeker, gelet op het aantal ingebrachte losse bewerkingseenheden (veldkavels), geen recht had op kavelaanvaardingswerkzaamheden teneinde het aantal bewerkingseenheden in de toedeling te verminderen. Verzoeker heeft dan ook geen recht op vergoeding van de kosten van de door hemzelf aangebrachte overkluizing en (kennelijk in verband daarmee) verrichte egaliseringswerkzaamheden. De grief is daarom ongegrond.
Grief 3
4.10.
Verzoeker voert aan dat als gevolg van de ruilverkaveling het bouwblok op zijn kavel 140 m² kleiner is geworden. Hij wil hiervoor een vergoeding in het kader van de LGR ontvangen van € 50,00 per m².
4.11.
Verweerder voert aan dat het bouwblok van verzoeker door het ruilplan maar 16 m² kleiner is geworden. Een ander deel van het bouwblok dat in eigendom is gebleven van verzoeker, is in het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Zundert nader aangeduid met “wetgevingszone – zoekgebied beekherstel”. Verweerder erkent dat het kleiner worden van het bouwblok een misslag was. Verweer heeft, onmiddellijk nadat dit duidelijk was (medio 2015), in samenspraak met de gemeente Zundert getracht de procedure tot wijziging van het bestemmingsplan te starten. Hierbij zou de begrenzing van het bouwblok, op aangeven van verzoeker, zodanig worden gewijzigd dat de oppervlakte van het bouwblok per saldo gelijk zou blijven. Compensatie van de 16 m² aan de oostzijde van het blok, zoals verzoeker ooit heeft aangegeven, zou impliceren dat de grens van het bouwblok over een lengte van 80 meter ca. 0,20 m zou opschuiven. De procedure tot wijziging van het bestemmingsplan is nog steeds niet afgerond. Dit kan verweerder niet worden aangerekend. Verzoeker heeft de procedure steeds getraineerd. Hij weigert feitelijk voldoende medewerking te verlenen. Verzoeker wenst geen planologische oplossing, maar een financiële oplossing. Kennelijk is verkleining van het bouwblok niet zo problematisch dat dit feitelijk moet worden opgelost. Gegeven deze situatie kan verzoeker volgens verweerder geen aanspraak maken op een schadevergoeding.
4.12.
Naar het oordeel van de rechtbank dient verzoeker mee te werken met de praktische oplossing van het probleem van de verkleining van zijn bouwblok, nu dit feitelijk (nog steeds) mogelijk is. Verzoeker kan daarom geen aanspraak maken op een financiële vergoeding in het kader van de LGR. De grief is daarom ongegrond.
Grief 4
4.13.
Verweerder heeft ter zitting toegezegd dat de nieuwe grens tussen de eigendoms- en de pachtkavels, voor zover niet topografisch in het veld zichtbaar, uiterlijk binnen 4 weken alsnog zal worden uitgezet. Daarmee is voor verzoeker aan deze grief tegemoet gekomen en behoeft in het kader van de LGR geen vergoeding te worden toegekend. De grief zal daarom ongegrond worden verklaard.
Conclusie en proceskosten
4.14.
De conclusie is dat het beroep in zijn geheel ongegrond is.
De rechtbank ziet in de aard van de zaak aanleiding om de proceskosten tussen partijen te compenseren op na te melden wijze.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart het beroep ongegrond,
5.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat elk van partijen de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.T.J.F. Verhappen en in het openbaar uitgesproken op 22 november 2018.